Een klein meisje verliest op jonge leeftijd haar beide ouders. Ze komt bij haar tante te wonen. Daar wordt ze veel gepest door haar neven en nichten en haar tante heeft een hekel aan haar. Jane is erg ongelukkig en wordt ziek. De dokter regelt voor haar dat ze op een school kan komen te wonen. Op deze school blijft ze tot haar achttiende wonen. Als ze achttien is gaat ze op zoek naar werk. Ze wil graag lerares worden bij een gezin. Jane komt terecht bij rijke mensen. Ze ontmoet meneer Rochester en na een poosje willen ze gaan trouwen. Twee dagen voor de bruiloft wordt de jurk van Jane ‘s nachts door een vreemde vrouw verscheurt, maar wie deze vrouw is blijft een raadsel; tot de dag van de bruiloft. Een “vriend” van meneer Rochester komt onder de bruiloftsmis de kerk binnen en beweert dat zijn zus de vrouw is van meneer Rochester. Meneer Rochester bevestigd dit en legt uit dat hij vijftien jaar geleden inderdaad getrouwd is. Ook legt hij uit dat deze vrouw met de maand gekker werd en dat ze nu op de zolder van zijn huis woont. Nadat Jane dit verhaal gehoord heeft vlucht ze weg. Arm en uitgehongerd komt ze bij mensen aan waar ze mag blijven wonen. Later in het verhaal blijkt dat deze mensen Jane’s twee nichten en neef zijn. Ze erft een flinke som geld van een zeer rijke overleden oom en na een huwelijksaanzoek van haar neef waar ze niets in ziet besluit ze op zoek te gaan naar meneer Rochester. Het huis van meneer Rochester is echter afgebrand. Via een bewoner van het dorp waar het huis staat hoort Jane het verhaal over de brand. De gekke vrouw van meneer Rochester had de brand aangestoken en is zelf bij een val van het dak omgekomen. Meneer Rochester is blind geworden en heeft één hand verloren. Door aanwijzingen van de dorpsbewoner vindt ze meneer Rochester terug. Ze besluiten te gaan trouwen en krijgen ook kinderen. Na verloop van tijd kan meneer Rochester zelfs weer een beetje met één oog zien.