Jamaica Inn door Daphne du Maurier

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
Boekcover Jamaica Inn
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas havo/vwo | 4142 woorden
  • 10 februari 2015
  • 29 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
29 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Genre
Taal
Nederlands
Vak
Eerste uitgave
1936
Pagina's
304
Geschikt voor
bovenbouw havo
Punten
2 uit 5
Oorspronkelijke taal
Engels

Boekcover Jamaica Inn
Shadow
Jamaica Inn door Daphne du Maurier
Shadow
ADVERTENTIE
Sturen mensen in jouw appgroep ongevraagd naaktbeelden door?

Weinig mensen zitten te wachten op ongevraagde naaktbeelden, maar toch worden ze massaal doorgestuurd. Het verspreiden van zulke beelden is eenvoudig, maar kan grote gevolgen hebben voor degene over wie het gaat. Het is dus belangrijk om in actie te komen als je ongevraagd naaktbeelden van iemand hebt ontvangen. Weten wat jij het beste kunt doen? 

Check het nu!

Hoofdstuk 1: Omdat Mary Yellan’s moeder is gestorven, en haar vader omgekomen is bij een schipbreuk, gaat ze bij haar oom en tante wonen. Ze heeft haar moeder namelijk moeten beloven om niet alleen op de boerderij in Helford achter te blijven. Haar oom is ‘landlord’ van Jamaica Inn. Over Jamaica Inn gaan de vreemdste verhalen rond. De buschauffeur raad haar aan daar niet heen te gaan. Hij zegt: ‘Jamaica Inn? Wat wil je daar doen? Dat is geen plaats voor een meisje. Jamaica Inn heeft een slechte naam, er gaan vreemde verhalen rond.’ Maar als ze zegt dat haar oom en tante daar wonen, wil hij er niet zo veel meer over zeggen.  

Hoofdstuk 2: Mary’s oom is een grote man, met een getekend gezicht en een donkerbruine huid. Zijn dikke zwarte haar hangt over zijn donkere ogen.  Hij kijkt alsof hij de kracht heeft van een paard ,met lange, krachtige schouders, lange armen en grote handen. Hij heet Joss. Zijn vrouw is heel anders. Ze heeft dun, grijs haar tot op haar schouders en ze heeft grote ogen. Ze heet Patience. Mary herinnerde haar tante als een jonge vrouw die veel lacht, maar haar tante lijkt nu wel twintig jaar ouder dan ze is. Oom Joss beveelt tante Patience om alcohol te halen. Hij verteld dat hij drinkt. Hij zegt tegen Mary: ‘Ik ben de baas in dit huis. Je doet wat je gezegd is, en je helpt in huis en in de bar.’ Ook zegt hij dat als ze ’s nachts iets hoort, ze in haar bed moet blijven.

Hoofdstuk 3: Tante beweert op de vraag van Mary waarom haar oom ‘landlord’ is, dat Jamaica Inn een belangrijke plaats is, omdat het aan de hoofdweg ligt. Mary zegt: ‘Hoe kan je dat zeggen? De kamers worden nooit gebruikt, en de slaapkamers zijn alleen geschikt voor ratten en muizen. Dat heb ik zelf gezien. De buschauffeur zei dat fatsoenlijke mensen niet meer naar Jamaica Inn komen, omdat ze bang zijn.’ Tante verschiet van kleur. Ze zegt dat oom Joss nogal opvliegend is. Ze begint te huilen en zegt: ‘Er gebeuren dingen op Jamaica Inn, Mary, dat ik nooit heb durven zeggen. Slechte en kwade dingen. Ik kan ze niet eens erkennen. Een deel ervan zal je komen te weten. Je kunt er niet omheen als je hier woont. Je oom Joss komt samen met vreemde mannen, die een vreemde handel volgen. Soms komen ze ’s nachts. Je hoort voetstappen, stemmen en geklop op de deur. Je oom neemt ze mee naar de kamer met de gesloten deur. Voordat het licht wordt zijn ze verdwenen. Als ze komen, moet je in bed gaan liggen met je handen over je oren.’

Oom Joss was weg voor een week. Nadat Mary de omgeving had verkent, zag je dat oom Joss weer thuis was. Ze opende de deur zo zachtjes mogelijk, maar de deur piepte. De ‘landlord’ kwam eraan, en zei dat ze niet naar boven mocht. Ze moest helpen in de bar met haar oom. Het is zaterdag avond. Het gaat beginnen. Vanavond zou er visite zijn op Jamaica Inn..

Hoofdstuk 4: Ze kwamen één voor één, de mensen van de heide, alsof ze niet gezien willen worden. De meeste van hen waren vies, met lang haar en gebroken nagels: veedieven, zeelui, dieven. Mary moet bijna overgeven van de vieze geur. De avond lijkt eindeloos. De mannen lagen dronken op de grond, of hingen over de stoelen. Mary kon het niet langer verdragen. Ze tikte haar oom op de schouder en zei dat hij zijn vrienden maar alleen moest serveren. Haar oom antwoord: ‘Vind je jezelf te goed voor ons? Ga dan maar, ik wil je niet. En doe je deur vannacht op slot, Mary. Je tante ligt al een uur in bed met beddengoed over haar hoofd. En je houd je mond. Het is niet verstandig je te bemoeien met dingen die je niks aangaan.’ Mary rent de kamer uit en gooit de deur hard dicht. Ze doet haar handen over haar oren. Ze kruipt snel in bed, trekt het beddengoed over haar hoofd en doet haar vingers in haar oren. Ze slaapt. Opeens wordt ze weer wakker. Ze hoort het geluid van zware dingen die over de vloer worden gesleept. Ze kijkt door het raam. Ze ziet 5 wagens. Ze ziet mannen die dozen naar binnen brengen. Alles gebeurd in stilte. Mary vraagt zich af of Joss Merlyn het verstand en de vaardigheden heeft om zo’n business te leiden. Mary denkt dat oom Joss smokkelt. Ze gaat naar beneden. Op de trap hoort ze stemmen. Ze hoort de stem van een vreemdeling: ‘Nee. Ik zeg u voor de laatste keer, ik doe niet mee. Ik maak een einde aan de overeenkomst. Je wilt dat ik een moord pleeg, meneer Merlyn, er is geen andere naam voor.’ Oom Joss zegt dat er geen weg terug voor hem is. Hij dreigt dat als de vreemdeling naar de deur wordt, hij neergestoken zal worden. Opeens hoort Mary voetstappen in de kamer naast haar. Iemand anders had zich daar verstopt. Misschien was het wel een vriend van haar oom. Haar oom heeft al die tijd geweten dat er iemand zat, anders had hij Harry, de marskramer, niet weggestuurd. Mary kon niet zien wie het was. Als ze later op bed ligt, ziet ze een schaduw. Ze kijkt door het raam, en ziet een stuk touw aan een boom hangen. Mary weet bijna zeker dat haar oom de vreemdeling, die geen moord wilde plegen, heeft vermoord.

Hoofdstuk 5: De volgende dagen settelde Mary in Jamaica Inn. Het was duidelijk dat ze haar tante in de winter niet alleen kon achter laten, dus ze besloot maar het beste er van de te maken in die 6 maanden die voor haar lagen. Ze wilde proberen haar oom te ontmaskeren. Ze vergeet die zaterdagavond niet, en de betekenis van het touw in de boom was duidelijk. De vreemdeling is gedood door haar oom, en zijn lichaam is weggevoerd. Als ze op een morgen aan het schoonmaken is, hoort ze het geluid van een paard. Iemand zat in de bar. Iets aan hem was vertrouwd. Ze zegt tegen hem dat hij niet zomaar binnen mag lopen, en dat Joss Merlyn haar oom is. Joss komt binnenlopen, en zegt: ‘Oh, ben jij het, Jem.’ Mary gaat naar buiten. Ze denkt: Dat was dus Jem Merlyn, haar oom’s jongere broer. Hij lijkt op Joss, maar dan 20 jaar jonger. Jem komt naar haar toe, en zegt dat het hem spijt dat hij zo ruw deed. Als Mary zegt dat ze geen goede mening heeft over haar oom, zegt Jem: ‘Wij Merlyns zijn nooit goed geweest voor vrouwen. Mijn vader sloeg mijn moeder tot ze niet meer kon staan.’ Het gebrek aan gevoel in zijn stem raakte Mary. Jem Merlyn is een paardendief. Hij woont aan de andere kan van Trewartha Marsh.

Het boekverslag gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen

Hoofdstuk 6: Als Mary op een morgen aan het werk is, ziet ze haar tante gebaren naar haar maken, met een wit en angstig gezicht. Haar tante zegt dat meneer Bassat van North Hill er is. Mary dacht snel na. Ze zat in een moeilijke positie. Als meneer Bassat de wet vertegenwoordigt, was het de enige kans om iemand te vertellen over haar oom. Meneer Bassat wil overal rondkijken. Hij zegt dat deze plek verschrikkelijk is. Hij wil de gesloten kamer zien. Mary zegt dat dat niet kan, omdat haar oom de sleutel heeft. Meneer Bassat slaat de deur kapot. Binnen is helemaal niks. Hij vraagt Mary allerlei vragen. Ze zegt dat ze niks weet en niets gezien heeft. Als oom Joss thuiskomt, is hij blij dat Mary niks gezegd heeft. Even later gaat hij weer weg. Mary probeert hem te achtervolgen, maar dat is moeilijk. Ze verdwaald bijna. Het is donker geworden. Dan komt er iemand aan. De man vind het niet vertrouwd dat Mary nog weer terug naar Jamaica Inn gaat. Mary kan bij hem overnachten. De man heeft rare ogen, en wit haar. Het is een albino. Zijn naam is Francis Davey. Hij is de dominee van Altarnun.

Hoofdstuk 7: Francis vraagt waarom ze in de nacht over de heide liep. Ze zegt dat ze in moeilijkheden zit. Ze verteld dat ze denkt dat ze net als haar tante wordt, en vertelt alles wat ze gezien heeft. De dominee zegt: ‘Is jouw fantasie niet met jouw op de loop? In deze tijd dood niemand een ander zonder reden. Nu je al zoveel hebt verteld, zou je de rest ook niet laten horen? Wat is je naam, en waarom woon je daar?’ Ze verteld haar verhaal. Francis gelooft haar. Maar hij denkt dat er voorlopig geen wagens meer naar Jamaica Inn zullen komen, omdat oom Joss bang is voor jonker Bassat. Francis brengt Mary terug. Als ze thuis is komt de oude angst weer terug. Oom Joss zit op de tafel, een lege fles ligt naast hem. Mary gaat snel naar binnen. Als ze in moeilijkheden zit, en ze Francis nodig is, kan ze weer naar Alternun komen.

Hoofdstuk 8: Oom Joss is 5 dagen dronken. Op de vijfde morgen besluit Mary om de heide nog eens te proberen. Overdag kan je niet verdwalen. Toen ze bij een heuvel was, zag ze vanuit haar ooghoeken een man lopen met twee emmers. Het was Jem Merlyn. Hij had haar niet zo snel verwacht. Hij neemt haar mee naar zijn huis. Zijn moeder is 7 jaar geleden overleden, omdat zijn vader zich had opgehangen, Matt was verdronken, Joss naar Amerika ging, en hijzelf wild was opgevoed. Jem denkt dat Joss zichzelf nog eens dood door de drank. Mary verteld hem dat jonker Bassat is langs geweest. Jem zegt dat hij het paard van jonker Bassat heeft gestolen. Mary zegt dat ze haar tante zo snel mogelijk van Jamaica Inn weg wil halen, en dat haar oom haar niks kan schelen. Jem kijkt haar een poos aan, dan zegt hij: ‘Als je lang genoeg blijft, kom je te weten waar Joss zich mee bezig houdt. Waarom denk je dat je tante zo bleek ziet? Vraag het haar.’ Later vraagt Jem of Mary met hem mee wil naar Launceston, op kerstavond. Hij wil daar jonker Bassat’s paard verkopen. Mary wil wel mee, ze is verliefd om hem geworden.

Als ze weer thuis is, zegt tante Patience dat oom Joss slecht gehumeurd is. Als oom Joss later beneden komt, en haar tante al naar bed is, begint hij te vertellen: ‘Ze kunnen me niet bang maken. Dode mannen kunnen met geen kwaad doen. Het is de drank dat me een gek maakt. Ik ben zo zwak als een rat. En ik heb dromen. Ik zie dingen die me beangstigen. Ik heb mannen gedood met m’n eigen handen. Ik heb ze onder water gedrukt met mijn voet, en met stenen gegooid. Als ik teveel gedronken heb zie ik ze in mijn dromen. Ik zie hun wit-groene gezichten. Heb je nog nooit eerder gehoord van strandpiraten?’ Dan valt hij weer in slaap. Mary is helemaal koud en bleek. Strandpiraten lokken schepen, vermoorden de bemanning en stelen alle goederen. De wagens die ’s nachts komen zijn lijkwagens!

Hoofdstuk 9: Op kerstavond wacht ze op Jem. Ze is ouder geworden in die 4 dagen, haar gezicht is bleek en moe, met wallen onder haar ogen. Onder het rijden, kijkt Mary vanuit haar ooghoeken naar zijn handen. Hij lijkt op Joss. De straten zijn gevuld met mensen. Eerst komen er twee mannen naar het paard kijken, maar die vinden hem te duur. Jem verkoopt het andere paard aan een vrolijke boer. Als het donker wordt, komt een vrouw naar het paard van jonker Bassat kijken. Ze vind het paard erg mooi, ze wil wel meer geven dan Jem vraagt. Ze zegt dat ze mevrouw Bassat is! Als Jem het geld heeft, loopt hij gauw weg, voordat jonker Bassat eraan komt. Mary krijgt gouden oorringetjes van Jem. Jem zegt dat hij de kar gaat halen, om Mary terug te brengen. Mary wacht voor een hotel, maar Jem komt niet terug. Volgens een paar mannen is hij weggegaan, omdat er een man aankwam. Ze besluit terug te lopen. Dan komt er een kar aan. Iemand vraagt: ‘Wat doet Mary Yellan zo alleen in Launceston op kerstavond?’ Het is de priester van Altarnun, Francis Davey. Onderweg verteld Mary wat er gebeurd is. Mary vraagt: ‘Meneer Davey, heeft u ooit gehoord van strandpiraten? Mijn oom is een van hen. Ze hebben vrouwen en kinderen gedood, ze hielden ze onder water. Nu weet u de waarheid over Jamaica Inn.’ Francis zegt dat hij zo uitstapt, en dat de chauffeur haar naar Jamaica Inn zal brengen. Hij wil weten of hij de enige weet die het geheim weet, maar Jem weet het ook. Francis Davey zegt: ‘Over een week is het Nieuwjaar, daarna zal het afgelopen zijn.’ Hij komt net van en vergadering, en er zullen mensen zijn die opletten bij de kliffen.

Op de terugweg hoort ze schoten en geschreeuw. De chauffeur valt van zijn zitplaats. Oom Joss staat met een paar andere mannen voor de kar. Hij heeft een pistool in zijn hand en lacht hard. Maar als ze zien wie ze is, stoppen ze met lachen. Oom Joss zegt: ‘Zo, ben jij het? Heb je besloten om terug te komen? Wat is er, kan je niet praten? Het zal beter zijn als ik jouw eerst dood. Denk je dat je mij aan kan, met je apengezicht? En waar ben je mee bezig om middernacht te rijden in een gehuurde wagen?’ Ze antwoord dat hij een moordenaar en een dief is, en dat zij naar Launceston is geweest om dat te vertellen. De groep begint te schreeuwen, maar oom Joss houdt ze tegen. Hij zegt: ‘Hoe kan zij informatie geven als ze niks weet? Ze was gewoon bij een man. We moeten hier geen tijd meer verspillen. Kom op, willen jullie geen goud en zilver in jullie handen voelen? Wie gaat er met me mee?’ Dan gaan de mannen weg. Maar oom Joss legt zijn hand over Mary’s mond en zegt: ‘Zo, heb jij ze over mij geïnformeerd? Je weet wat dat betekent. Weet je waar ik je heen breng? Jij denkt zeker dat je niet bang voor mij bent? Ja, ik ben dronken. Vannacht rijden we samen, misschien voor de laatste keer. En jij gaat met ons mee, Mary.’

Hoofdstuk 10: Mary is geschokt om wat ze ziet. Haar oom en zijn metgezellen hebben een vals licht geplaatst. Er komt een schip aan. Mary kan het niet meer verdragen. Ze rent over het strand, schreeuwend en huilen. Iemand pakt haar en neemt haar mee. Na een poosje gooien ze haar neer. Ze ziet hoe ze te werk gaan, hoe de mannen vermoord worden. Vanaf het schip vallen zwarte stippen één voor één over boord, in de zee. Mary wordt er misselijk van. De mannen rennen naar het schip. Ze halen de goederen er van af. Eén van hen steekt het schip in brand. Oom Joss neemt Mary mee over zijn schouders. De lichamen worden in brand gestoken. Mary ligt de terugweg op de grond in de kar. Ze herinnert zich dat het Kerst is.

Hoofdstuk 11: Mary ligt op bed als ze wakker wordt. Tante Patience zit naast haar. Mary zegt tegen haar tante dat zij niet van haar kan verwacht om nog langer te blijven, en dat oom Joss geen mens is maar een dier. Terwijl ze dit zegt, kom oom Joss in de deuropening staan. Hij zegt dat ze nu overal vijanden hebben. Hij wil vluchten van Jamaica Inn, met Mary en Patience. Als hij niet vlucht, wordt hij gedood. Voordat Mary naar bed gaat zegt oom Joss tegen haar: ‘Ik vind je leuk, Mary. Je hebt levenskracht en moed. Ik zag je ogen vannacht. Als ik jonger was, was ik verliefd op je geworden. Er ligt gevaar voor me. Iedereen zal achter me aankomen, maar het zal me niks uitmaken. Er zijn andere dingen waar ik voor uit moet kijken, en dat zij voetstappen, die komen in de nacht.’ Als Mary op haar bed zit, begint ze te huilen.

Hoofdstuk 12: ’s Morgens werd ze wakker van een geluid. Jem stond buiten. Hij vroeg haar de deur te openen. Ze zegt dat ze opgesloten zit in haar kamer. Hij klimt op een voetsteun. Hij zegt dat hij met haar moet praten. Hij zegt: ‘Sorry, ik heb je alleen gelaten zonder excuus, op die kerstavond. Je kan het me vergeven, of niet. Maar de reden daarvoor kan ik niet geven, sorry.’ Hij vraagt niet eens hoe ze is teruggekomen. Hij wil wel weten waarom ze opgesloten zit. Ze zegt dat oom Joss bang is dat ze zijn geheimen aan het licht zal brengen, en dat hij wil Jamaica Inn wil verlaten. Als Mary verteld dat het litteken van kerstavond is, vraagt Jem fluisterend: ‘Jij was bij hen, aan de wal? Waarom ben je met hen meegegaan?’ Mary antwoord dat ze gek van de drank waren, en dat ze niet wisten wat ze deden. Ook verteld ze dat ze haar vastgebonden hebben, met een doek over haar mond, en dat ze de mensen van het schip moest zien sterven. Jem zegt dat Joss zal sterven voor wat hij gedaan heeft. Mary zegt dat ze wil dat Jem weggaat, weg van Jamaica Inn, dat ze niet bang meer is voor Joss. Jem gaat weg, maar hoopt wel dat hij Mary weer zal zien. Mary is van plan om Jamaica in te verlaten en naar Alternun te rennen. Francis Davey zou haar wel begrijpen. Na het middageten vraagt Mary: ‘Als we ’s nachts gaan reizen, zou het dan niet beter zijn dat tante Patience en ik de rest van de middag gaan slapen?’ Oom Joss vindt dat goed. Als ze op haar slaapkamer is, klimt ze uit het raam. Ze loopt weg, en het wordt steeds donkerder. De priester’s huis is stil, het licht is uit. Francis Davey is niet thuis.

Hoofdstuk 13: In het huis van de vrouw die naast Francis woont, schrijft ze snel een briefje voor hem. Ze besluit om naar meneer Bassat te gaan, maar ook hij is weg. Zijn vrouw is wel thuis. Zij verteld Mary dat hij misschien wel gewond is, hij is waarschijnlijk naar oom Joss toe. Mary wil terug naar huis, om haar tante te redden. Richards, die werkt voor meneer en mevrouw Bassat, gaat met haar mij. Hij is gewapend. Als ze vlak bij huis zijn vraag Mary aan Richards of ze een pistool van hem mag, om naar haar tante te gaan. Het is helemaal stil bij het huis. De ‘landlord’ van Jamaica Inn lag met zijn gezicht op de grond, in het glas. Overal zat bloed, hij is gedood door een mes.

Hoofdstuk 14: Ze gaat terug naar Richards, en zegt dat haar oom dood is. Ze weten niet waar haar tante is, maar Mary weet zeker dat ze ook dood is. Ze denkt dat wie haar oom gedood heeft, ook haar tante heeft vermoord. Dan horen ze het geluid van paarden. Het is jonker Bassat. Hij dacht dat Mary samen werkte met haar oom. Jonker Bassat gaat binnen kijken, en komt naar buiten met slecht nieuws. Tante Patience is ook gedood met een mes. Opeens horen ze geschreeuw. Harry (de marskramer) rende uit het huis. Ze pakken hem. Mary zegt dat hij veel redenen heeft om haar oom te vermoorden, maar volgens jonker Bassat is hij niet de moordenaar. Het is onmogelijk dat hij uit de kamer is geweest. Een poosje later horen ze weer paarden. Het is priester Francis Davey. Hij zegt: ‘Ik geloof dat ik een bericht heb van Mary Yellan van Jamaica Inn, wie mij had gevraagd om hulp. Maar ik zie dat ik te laat ben. Ik ben de priester van Altarnun.’

Hoofdstuk 14: Ze gaat terug naar Richards, en zegt dat haar oom dood is. Ze weten niet waar haar tante is, maar Mary weet zeker dat ze ook dood is. Ze denkt dat wie haar oom gedood heeft, ook haar tante heeft vermoord. Dan horen ze het geluid van paarden. Het is jonker Bassat. Hij dacht dat Mary samen werkte met haar oom. Jonker Bassat gaat binnen kijken, en komt naar buiten met slecht nieuws. Tante Patience is ook gedood met een mes. Opeens horen ze geschreeuw. Harry (de marskramer) rende uit het huis. Ze pakken hem. Mary zegt dat hij veel redenen heeft om haar oom te vermoorden, maar volgens jonker Bassat is hij niet de moordenaar. Het is onmogelijk dat hij uit de kamer is geweest. Een poosje later horen ze weer paarden. Het is priester Francis Davey. Hij zegt: ‘Ik geloof dat ik een bericht heb van Mary Yellan van Jamaica Inn, wie mij had gevraagd om hulp. Maar ik zie dat ik te laat ben. Ik ben de priester van Altarnun.’

Hoofdstuk 15: Mary zit alleen in de woonkamer van de priesters huis. Hij heeft haar naar Altarnun gebracht. Net als ze haar ogen dicht heeft, voelt ze een hand op haar arm. Francis Davey staat naast haar met een glas in zijn hand. Als ze dat drink, zal ze gelijk slapen. Het laatste wat ze zich herinnert zijn zijn witte ogen. Het was ongeveer 4 uur toen ze wakker werd. De priester zegt: ‘Ik heb begrepen van Richards dat jij Harry, de marskramer, verdenkt van de moord, en dat je dat ook tegen jonker Bassat hebt gezegd. Maar de gesloten kamer zegt ons dat hij het niet gedaan heeft. Als de moordenaar had geweten dat de marskramer in de gesloten kamer zat, zou hij die ook gedood hebben. Zeker als hij wist dat hij jouw pijn heeft gedaan.’ De priester vraagt nog meer dingen, of ze misschien weet wie de moordenaar kan zijn. Jem heeft een bericht bij de priester achtergelaten. Francis moest tegen Mary zeggen dat Jem heel veel spijt had. De priester verteld dat Jem zijn broer heeft aangegeven. Jonker Bassat had tegen hem gezegd, dat hij naar de gevangenis moest, maar hij kon vrij komen als hij zijn broer aan zou geven. Jem zei dat hij dat niet wou, dat jonker Bassat hem zelf maar moest krijgen. Maar toen Bassat hem vertelde van zijn laatste moorden is hij van mening veranderd. Dan verteld Francis Davey dat hij oom Joss en tante Patience vermoord heeft..

Hoofdstuk 16: Francis Davey zegt dat hij Harry, de marskramer, nooit had laten leven als hij wist dat hij daar ook zat. Hij verteld dat hij de eigenlijke leider is van oom Joss’ bende. Francis Davey wil dat Mary met hem mee gaat. Als ze bij de rand van de heide zijn, vraagt Mary waar ze heen gaan. Francis zegt: ‘De Atlantische Oceaan is altijd mijn vriend geweest. Een schip zal ons ophalen bij Cornwall. Je zal Spanje zien, Mary, en Afrika, en je zal dingen leren over de zon.’ Ook zegt hij dat,  als ze in Spanje of Afrika zijn, ze zal vergeten dat hij de moordenaar is. Onderweg moeten ze een keer stoppen, omdat er donkere wolken aankomen. Jonker Bassat houdt honden in zijn stallen. Het geluid van die honden kwam dichterbij. Ze klimmen snel een heuvel op. Mary kijkt naar beneden, en ziet kleine stipjes van mensen staan. Ondertussen rennen de honden de heuvel op. De mannen, het zijn er ongeveer 50, staan te schreeuwen. Een man, op 50 meter afstand van Mary, houdt zijn pistool omhoog. Het schot raakt de rots, zonder haar te raken. Ze zag dat de man Jem was, maar hij had niet gezien dat Mary het was. Francis Davey staat boven op de rots. Hij spreid zijn armen en laat zich naar beneden vallen..

Hoofdstuk 17: Het is een heldere dag in januari. Mary loopt over de heide. Ze wil graag terug naar Helford, waar ze geboren is. Jem komt eraan lopen. Mary verteld tegen hem dat ze van plan is om terug naar Helford te gaan, en dat ze daar wil proberen de boerderij opnieuw te starten. Jem zegt dat ze te trots is om met hem mee te gaan, maar Mary wil graag naar haar huis. Als Jem zegt dat hij dan niet met haar mee gaat, besluit Mary om toch met hem mee te gaan. Het zal wel een moeilijk leven worden, zonder vaste verblijfplaats, maar ze neemt het risico omdat ze van Jem houdt.

Personen:

  • Mary Yellan: Een meisje van 23 jaar. Ze gaat naar haar oom en tante omdat haar vader en moeder overleden zijn. Ze komt haar achter dat haar oom smokkelt.

  • Joss Merlyn: Is haar oom. Hij heeft zwart haar en donkere ogen. Hij is getrouwd met Patience. Hij is de eigenaar van de herberg Jamaica Inn. Hij smokkelt, en vermoord mensen. Zelf wordt hij later ook vermoord. Mary walgt van hem, ze ziet hem als vijand.

  • Patience: Is de tante van Mary. Ze laat zich door haar man commanderen. Ook beschermt ze hem tegen de politie. Mary walgt van haar zwakheid.

  • Jem Merlyn: De broer van Joss. Hij is een paardendief. Hij lijkt op Joss, maar dan 20 jaar jonger. Mary wordt verliefd op hem.

  • Francis Davey: Priester van Alternun. Mary vertrouwt hem, maar later blijkt hij de eigenlijke leider te zijn van Joss’ bende. Hij heeft oom Joss en tante Patience vermoord. Hij dwingt Mary om met hem te vluchten naar Spanje. Onderweg pleegt hij zelfmoord.

  • Jonker Bassat: Hij is magistraat. Hij doet er alles aan om oom Joss de gevangenis in te krijgen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Jamaica Inn door Daphne du Maurier"