STIJLFIGUREN
Herhaling
Woorden worden herhaald zodat ze extra nadruk krijgen
Parallellisme
Zinnen verlopen steeds op de zelfde manier
Opsomming (enumeratie)
Feiten, meningen worden achter elkaar geplaatst
Climax, anticlimax
Hoogtepunt in gedicht, kracht afnemen
Antithese (tegenstelling)
Naast elkaar plaatsen van tegenstellingen
Paradox
Tegenspraak, ‘wie in vrede wil leven moet zichzelf geweld aandoen.’
Hyperbool
Werkelijkheid wordt sterk overdreven
Retorische vraag
Vraag waar geen antwoord op gegeven hoeft te worden
Eufemisme
Verzachten, zelfmoord--> van de waalbrug gestapt
Understatement
Verzachting met humor
Litotes
Dubbele ontkenning, niet zo’n slecht idee
Chiasme
Kruisstelling
Woordspeling
Voorbeeld: Pedagoochelaars
Ironie
Niet de bedoeling om iemand te kwetsen
Sarcasme
Bijtende, felle wijze spot drijven
Cynisme
Meest harde vorm van spot
Tautologie
Begrip word herhaald met woord met zelfde betekenis(in vuur en vlam)
Pleonasme
Een vanzelfsprekend kenmerk wordt genoemd (groen gras)
TEKSTSTIJLEN
Epiek
Verhalende proza/poëzie
Lyriek
Verhalen/gedichten met gevoelsuitstortingen
Dramatiek
Literatuur in toneelvorm
Didactiek
Teksten in allerlei vormen met opvoedbedoelingen
HUMOR
Satire
Tekst met bedoeling mensen of toestanden te bespotten en daarmee de lachlust van de lezer proberen op te wekken
Parodie
Bekend of minder bekend werk wordt nagebootst
BEELDSPRAAK
Vergelijking
1. Vergelijking met ALS – rood als een meloen
2. Vergelijking met VAN – beesten van jongens
3. Asyndetische vergelijking – snurkend varken
4. Homerische vergelijking – De slaap is als een brug, die van vandaag naar morgen gaat en onderdoor, een droom, stroomt het water.
Metafoor
1. Object van vergelijking word weggelaten – In de blauwe steppe boven de aarde [de lucht], hoge bomen vangen veel wind [belangrijke personen krijgen veel kritiek]
2. Allegorie – Metafoor die samen met met andere metaforen wordt uitgewerkt tot één beeld.
Metonymia
Beeldspraak berust op een opvallend kenmerk van het object – Nederland won met 3-0, hij schopte het leer in de touwen
Synesthesie
Twee zintuigen worden verbonden – Scherpe woorden, zoete klanken
Personificatie
Een voorwerp word uitgebeeld als een levend wezen, de middag is stervende
Onzorgvuldige bldspr.
* Bombast, retoriek – Ik voel mij als een kerstboom zonder piek, smartlappen zijn zo opgebouwd
* Cliché – Een kameel is het schip der woestijn
SOORTEN RIJM
Volrijm
Hond&Wond
Halfrijm
* Assonatie- Lief&Diep (KLINKERS)
* Alliteratie – Koddige kater (MEDEKLINKERS)
Eindrijm
De rijmklanken staan aan het eind van de versregels:
Hoe ik mijn haar ook kam, bij kaars- of neonlicht:
Wat er ontstaat is nooit een eigentijds gezicht
Binnenrijm
Binnen één versregel staan meerdere volrijmen:
Ik ben geboren uit zonnegloren
Middenrijm
De rijmklanken staan in het midden van twee opeenvolgende regels, min of meer onder elkaar:
Als ik loop over de straat
En dan hoop dat jij gaat
Voorrijm
Aan het begin van twee opeenvolgende regels staan volrijmen:
Ruisende wanden en schitterende zalen
Bruisende beken en rammelende schalen
Overlooprijm
Het laatste woord van een versregel rijmt op het eerste woord van de volgende versregel:
Heer Schimmelpenninck weet van sparen
Jaren at hij boter, vlees noch vis
Dubbelrijm
Een vorm van eindrijm, waarbij aan het einde van twee versregels niet één, maar twee rijmklanken staan:
Komt ooit een ware leeuw rechtstreeks op u aan
Dan is 't beste om maar regelrecht uit den weg te gaan
Doch niet als hij opgezet of dood is
Daar er in dat geval volstrekt geen nood is
STROFENBOUW
2 regels Distichon
3 regels Terzine, Terzet
4 regels Kwatrijn
5 regels Kwintet
6 regels Sextet
7 regels Septet
8 regels Octaaf
Sonnet
Meestal 2 strofen van 4 regels, dan 2 strofen met 3 regels. Hiertussen zit vaak een wending. Klassieke rijmschema: ABBA, ABBA, CDC, DCD
Ballade
Soort lied, gedicht
Epigram, puntdicht
Een puntig, kort gedicht met een geestige of knappe clou. Vaak bevat een epigram een woordspeling.
Grafschrift, epitaaf
Heel kort, meestal twee zinnetjes, met humoristische bedoeling
Limerick
5 regels, rijmschema: AABBA
Kwatrijn
Ernstige, levensbeschouwelijke inhoud, rijmschema: AABA
Haiku
17 lettergrepen, oorsprong: vijf-zeven-vijf
Visuele poëzie
Gedicht met vormen, voorbeeld: trechter
Acrostichon
Naamdicht, beginletters vormen een naam
Refrein
Gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde zin
Retrogade
Gedicht dat andersom ook te lezen is,
Nooit vergeten die zomers
Tesamen, we werden één
Jij en ik, wij, dromers
Adembenemend, jij als queen
Verblinden deed je schoonheid
Bijna MonaLisa, je lachte mysterieus
Het leek onwerkelijkheid
Fantastisch waren die vakanties, amoureus.
Rondeel
gedicht van 8 regels, 1,4,7 & 2,8 zijn gelijk
1. O, was ik maar onze kat
2. Lekker opgekruld slapen op een kussen
3. Hij hoeft niet op de fiets door een plensbui
4. O, was ik toch maar onze kat
5. Nooit in een stinkend regenpak
6. En nooit naar school
7. O, als ik toch onze kat was…
8. Lekker opgekruld op een kussen
Herhaling
Woorden worden herhaald zodat ze extra nadruk krijgen
Parallellisme
Zinnen verlopen steeds op de zelfde manier
Opsomming (enumeratie)
Feiten, meningen worden achter elkaar geplaatst
Climax, anticlimax
Hoogtepunt in gedicht, kracht afnemen
Antithese (tegenstelling)
Naast elkaar plaatsen van tegenstellingen
Paradox
Tegenspraak, ‘wie in vrede wil leven moet zichzelf geweld aandoen.’
Hyperbool
Werkelijkheid wordt sterk overdreven
Vraag waar geen antwoord op gegeven hoeft te worden
Eufemisme
Verzachten, zelfmoord--> van de waalbrug gestapt
Understatement
Verzachting met humor
Litotes
Dubbele ontkenning, niet zo’n slecht idee
Chiasme
Kruisstelling
Woordspeling
Voorbeeld: Pedagoochelaars
Ironie
Niet de bedoeling om iemand te kwetsen
Sarcasme
Bijtende, felle wijze spot drijven
Cynisme
Meest harde vorm van spot
Tautologie
Begrip word herhaald met woord met zelfde betekenis(in vuur en vlam)
Pleonasme
Een vanzelfsprekend kenmerk wordt genoemd (groen gras)
TEKSTSTIJLEN
Epiek
Verhalende proza/poëzie
Lyriek
Verhalen/gedichten met gevoelsuitstortingen
Literatuur in toneelvorm
Didactiek
Teksten in allerlei vormen met opvoedbedoelingen
HUMOR
Satire
Tekst met bedoeling mensen of toestanden te bespotten en daarmee de lachlust van de lezer proberen op te wekken
Parodie
Bekend of minder bekend werk wordt nagebootst
BEELDSPRAAK
Vergelijking
1. Vergelijking met ALS – rood als een meloen
2. Vergelijking met VAN – beesten van jongens
3. Asyndetische vergelijking – snurkend varken
4. Homerische vergelijking – De slaap is als een brug, die van vandaag naar morgen gaat en onderdoor, een droom, stroomt het water.
Metafoor
1. Object van vergelijking word weggelaten – In de blauwe steppe boven de aarde [de lucht], hoge bomen vangen veel wind [belangrijke personen krijgen veel kritiek]
2. Allegorie – Metafoor die samen met met andere metaforen wordt uitgewerkt tot één beeld.
Beeldspraak berust op een opvallend kenmerk van het object – Nederland won met 3-0, hij schopte het leer in de touwen
Synesthesie
Twee zintuigen worden verbonden – Scherpe woorden, zoete klanken
Personificatie
Een voorwerp word uitgebeeld als een levend wezen, de middag is stervende
Onzorgvuldige bldspr.
* Bombast, retoriek – Ik voel mij als een kerstboom zonder piek, smartlappen zijn zo opgebouwd
* Cliché – Een kameel is het schip der woestijn
SOORTEN RIJM
Volrijm
Hond&Wond
Halfrijm
* Assonatie- Lief&Diep (KLINKERS)
* Alliteratie – Koddige kater (MEDEKLINKERS)
Eindrijm
De rijmklanken staan aan het eind van de versregels:
Hoe ik mijn haar ook kam, bij kaars- of neonlicht:
Wat er ontstaat is nooit een eigentijds gezicht
Binnenrijm
Binnen één versregel staan meerdere volrijmen:
Middenrijm
De rijmklanken staan in het midden van twee opeenvolgende regels, min of meer onder elkaar:
Als ik loop over de straat
En dan hoop dat jij gaat
Voorrijm
Aan het begin van twee opeenvolgende regels staan volrijmen:
Ruisende wanden en schitterende zalen
Bruisende beken en rammelende schalen
Overlooprijm
Het laatste woord van een versregel rijmt op het eerste woord van de volgende versregel:
Heer Schimmelpenninck weet van sparen
Jaren at hij boter, vlees noch vis
Dubbelrijm
Een vorm van eindrijm, waarbij aan het einde van twee versregels niet één, maar twee rijmklanken staan:
Komt ooit een ware leeuw rechtstreeks op u aan
Dan is 't beste om maar regelrecht uit den weg te gaan
Daar er in dat geval volstrekt geen nood is
STROFENBOUW
2 regels Distichon
3 regels Terzine, Terzet
4 regels Kwatrijn
5 regels Kwintet
6 regels Sextet
7 regels Septet
8 regels Octaaf
Sonnet
Meestal 2 strofen van 4 regels, dan 2 strofen met 3 regels. Hiertussen zit vaak een wending. Klassieke rijmschema: ABBA, ABBA, CDC, DCD
Ballade
Soort lied, gedicht
Epigram, puntdicht
Een puntig, kort gedicht met een geestige of knappe clou. Vaak bevat een epigram een woordspeling.
Grafschrift, epitaaf
Heel kort, meestal twee zinnetjes, met humoristische bedoeling
Limerick
5 regels, rijmschema: AABBA
Ernstige, levensbeschouwelijke inhoud, rijmschema: AABA
Haiku
17 lettergrepen, oorsprong: vijf-zeven-vijf
Visuele poëzie
Gedicht met vormen, voorbeeld: trechter
Acrostichon
Naamdicht, beginletters vormen een naam
Refrein
Gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde zin
Retrogade
Gedicht dat andersom ook te lezen is,
Nooit vergeten die zomers
Tesamen, we werden één
Jij en ik, wij, dromers
Adembenemend, jij als queen
Verblinden deed je schoonheid
Bijna MonaLisa, je lachte mysterieus
Het leek onwerkelijkheid
Fantastisch waren die vakanties, amoureus.
Rondeel
gedicht van 8 regels, 1,4,7 & 2,8 zijn gelijk
1. O, was ik maar onze kat
3. Hij hoeft niet op de fiets door een plensbui
4. O, was ik toch maar onze kat
5. Nooit in een stinkend regenpak
6. En nooit naar school
7. O, als ik toch onze kat was…
8. Lekker opgekruld op een kussen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden