Beeldspraak– Figuurlijk taalgebruik
- Vergelijking (asyndetisch, met als/van) – Beeld en verbeelde staan in de zin
- Metafoor – alleen het beeld wordt genoemd
- Personificatie – een abstract begrip of iets uit de natuur wordt voorgesteld als persoon
- Metonymia – het gebruikte beeld is niet op basis van overeenkomst, maar gebaseerd op een ander verband: geheel-deel, deel-geheel, oorzaak-gevolg, maker-voorwerp, voorwerp-inhoud, plaats-bewoners, etc.
Stijlfiguur - Stijlfiguren zijn bewuste afwijkingen van de gewone manier van zeggen, met de bedoeling een bepaald effect te bereiken: nadruk, speciale belichting, suggestie, spanning, verrassing, vervreemding, verbazing etc.
Blok 2
- Repetitio (herhaling van woorden)
- Parallellisme (gelijk zinsverloop)
We spreken van parallellisme als een aantal zinnen op dezelfde wijze beginnen en verlopen, waarbij ook de inhoud parallellen te zien geeft.
Tautologie
Twee keer hetzelfde zeggen met dezelfde woordsoort (schots en scheef)
Pleonasme
d.m.v. een bnw een eigenschap geven, die al in een znw zit (witte sneeuw)
Cliché
(geldt zowel voor beeldspraak alsstijlfiguren)veelgebruikte en daardoor versleten uitdrukking
Blok 3
Prolepsis (vooropplaatsing)
Een woord of groepje woorden wordt geïsoleerd voorop geplaatst.
Inversie
De volgorde van de zin wordt veranderd (OPA wordt APO)
- Enummeratie (opsomming)
- Climax (opsomming die steeds sterker wordt)
- Anti-climax (opsomming die steeds sterker lijkt te worden, maar uiteindelijk afzwakt)
Blok 4
- Antithese (tegenstelling)
- Paradox (schijnbare tegenstelling)
- Hyperbool (overdrijving)
- Woordspeling (dubbele betekenis of grap)
Blok 5
- Understatement (iets zeggen op een afgezwakte manier)
- Eufemisme (iets zeggen op een verzachtende manier)
- Litotes (iets nadrukkelijk bevestigen door het omgekeerde te zeggen)
- Retorische vraag (een vraag die eigenlijk een mededeling is)
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden