laagland begrippenlijst cursus 2.

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 642 woorden
  • 13 september 2012
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Basisvragen bij het lezen van een verhaal:

  1. Waarover word verteld? Gebeurtenissen, personages en de tijd en ruimte.
  2. Hoe word verteld?
  3. Wie verteld?

-          Chronologische volgorde: de in tijd op elkaar volgende momenten of gebeurtenissen.

-          Hoofdpersoon: de persoon die betrokken is bij de belangrijkste gebeurtenissen.

-          Bijpersoon helper: helpt de hoofdpersoon bij het behalen zijn doel

-          Bijpersoon tegenstander: zit de hoofdpersoon dwars bij het behalen van zijn doel.

-          Directe manier: je leest een duidelijke opsomming van karaktereigenschappen, uiterlijk en innerlijk.

-          Indirecte manier: je leert personages kennen door wat ze doen of nalaten en door wat ze denke, zeggen of verzwijgen.

-          Setting: tijd en ruimte samen.

De gebeurtenissen in een verhaal worden niet altijd in chronologische volgorde verteld. Als lezer leg je verbanden tussen de gebeurtenissen, zodat je zelf de chronologische volgorde vaststelt. Gebeurtenissen in verhalen komen op gang omdat personages iets doen of op gebeurtenissen reageren. De personages hebben verschillende rollen: ze zijn hoofdpersoon of bijpersoon, waarbij de hoofdpersoon een doel nastreeft. Als lezer leer je personages kennen op een directe of indirecte manier. Je kunt personages beoordelen op basis van normen en waarden. Een verhaal speelt in een bepaalde tijd en in een bepaalde ruimte. Tijd en ruimte samen nou je setting.

-          Structuur/opbouw: hoe een verhaal in elkaar zit.

-          Verteltijd: de tijd die je nodig hebt op een verhaal te lezen

-          Vertelde tijd: de tijd die de gebeurtenissen in chronologische volgorde in beslag nemen.

-          Vooruitwijzing: verwijzen naar wat nog zal gebeuren.

-          Terug verwijzingen:  verwijzen naar iets wat al gebeurt is.

-          Flashback: hele uitvoerige terugverwijzing.

-          Motieven: betekenisvolle elementen die in verhalen herhaald worden.

-          Verhaalmotief: terugkeren van situaties, waarnemingen, opvattingen, gebeurtenissen of gevoelens.

-          Leidmotief: terugkeren van bepaalde voorwerpen.

In veel verhalen is er verschil tussen de vertelde tijd en de verteltijd. In een verhaal komen vooruitwijzingen voor naar wat nog zal gebeuren en terugverwijzingen naar wat al is gebeurd. Een uitgebreide vorm van terugverwijzing is de flashback. Betekenisvolle herhalingen in een verhaal heten motieven. Verhalen kunnen bestaan ui een of meer verhaallijnen.

-          Auctoriale vertelinstantie: de verteller is duidelijk merkbaar in de tekst aanwezig, bijvoorbeeld door commentaar of door jou als lezer uitleg over een situatie of gebeurtenis te geven.

-          Ik-vertelinstantie: merkbaar aanwezig, ik-figuur is de verteller, het is een personage in het boek.

-          Meerboudige ik-vertelinstantie: meer dan een ik-verteller.

-          Personale vertelinstantie: de vertelinstantie is niet merkbaar aanwezig in het verhaal.

Een verhaal wordt verteld door een vertelinstantie. Als de vertelinstantie merkbaar aanwezig is in het verhaal en geen personage is dan is het een autctoriale vertelinstantie, de is de vertelinstantie wel een personage dan is het een in-vertelinstantie. Een vertelinstantie die niet merkbaar aanwezig is, is een personale vertelinstantie. Vertelinstanties zijn niet altijd betoubaar.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.