Rechtstaat: Stelt de belangrijke regels vast voor burgers én overheid.
Parlementaire democratie: Wordt de bevolking van het land vertegenwoordigd dor het parlement.
Pluriforme samenleving: Pluriform = veelvormig. Veel verschillende leefwijzen, normen en waarden en soms etnische afkomst.
Verzorgingsstaat: De overheid zorgt voor haar burgers.
Maatschappelijk probleem: Geld voor een grote groep, de overheid moet iets doen en het probleem heeft te maken met tegenstellingen.
Politiek probleem: Er moeten nieuwe regels of wetten komen voor een maatschappelijk probleem.
Waarde: Uitgangspunt of principe dat mensen belangrijk vinden in hun leven.
Norm: Opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen.
Sociale verplichting: Een regel die je wordt opgelegd door je omgeving.
Fatsoensnorm: Ongeschreven regels. Voorbeeld: Boeren aan tafel.
Belang: Het voor – of nadeel dat iemand ergens bij heeft.
Macht: Het vermogen om het gedrag of het denken van anderen sterk te beïnvloeden.
Gezag: Formele macht. Voorbeeld: Burgemeester. (Vastgesteld in regels en wetten)
Invloed: Informele macht. Voorbeeld: In een vriendengroep. (Niet vastgesteld)
Machtsmiddel: Een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.
Sociale cohesie: Samenhang tussen mensen in een gemeenschap of samenleving.
Analysevragen: Analyse maatschappelijk probleem. Actoren, de politieke besluitvorming, de oorzaken en gevolgen, de vergelijking met vroeger en met andere landen.
CBS: Centraal Bureau van de Statistiek
Subjectief: Alleen laten zien hoe iemand ergens over denkt.
Objectief: Zeggen over de werkelijkheid.
Hoor en wederhoor: De verschillende betrokkenen zijn gehoord.
Communicatie: Het doorgeven van informatie.
Communicatieruis: De overdracht van informatie loopt niet goed.
Manipulatie: Feiten opzettelijk weglaten of verdraaien zonder dat de ontvanger dit merkt. Voorbeeld: Een krant
Propaganda: Bewust eenzijdige informatie wordt gegeven met als doel de mening van mensen te beïnvloeden. Voorbeeld: Politieke partijen
Indoctrinatie: Langdurig, systematisch en heel dwingend eenzijdige opvattingen en meningen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek deze opvattingen kritiekloos accepteert. Voorbeeld: Noord - Korea
Selectieve waarneming: Elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader.
Referentiekader: Alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten.
Stereotype: Vaststaand beeld van een hele groep mensen.
Vooroordeel: Oordeelt zonder dat je die persoon of zaak hebt leren kennen.
Discriminatie: Iemand mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden