Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Parlementaire Democratie

Beoordeling 3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 543 woorden
  • 11 juni 2016
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 3
2 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

1 Politiek: Manier waarop een land wordt bestuurd.

Algemeen belang: bijv. openbare orde en veiligheid, buitenlandse betrekkingen, infrastructuur, welvaart, welzijn en onderwijs.

Democratie: Staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Parlementaire democratie: Parlement neemt belangrijkste beslissingen.

Grondwet met regels als:

  • Politieke grondrechten
  • Politieke besluitvorming
  • Vrije media

Dictatuur: Macht in handen van één persoon.

Autocratie: Macht in handen van een kleine groep mensen.

Fascisten: Zeer nationalistisch en zijn tegen democratie.

Dictatuur met “regels” als:

  • Politieke macht
  • Grondrechten worden niet beschermd
  • Geen vrije pers
  • Oppositiepartijen zijn verboden
  • Grote rol militairen
  • Verkiezingsfraude

2 Ideologie: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Ideeën zoals:

  • Waarden en normen
  • Sociaaleconomische verhoudingen
  • Machtsverdeling in de samenleving

Progressief = vooruitstrevend

Conservatief = behoudend

Reactionair = regels van vroeger terug

Rechts: Eigen verantwoordelijkheid en vrijheid – passief (VVD)

Links: Gelijkwaardigheid en gelijke kansen – actief (GroenLinks)

Politiek midden: Met linkse en rechtse standpunten (D66)

Liberalisme: Persoonlijke en economische vrijheid (tegen belastingen)

Liberalen nu: Vrijemarkteconomie en beperken tot kerntaken

Socialisme: gelijkheid, gericht op de arbeiders.

Communisten: Arbeiders door revolutie alle macht overnemen.

Sociaaldemocraten: Verkiezingen houden, zodat goede wetten gemaakt werden – verzorgingsstaat.

Confessionalisme: Gebaseerd op geloof, vooral de bijbel.

Christendemocraten nu: Harmonie, Gespreide verantwoordelijkheid, naastenliefde en rentmeesterschap.

3 Politieke partij: Een groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze samenleving het beste bestuurd kan worden.

Actiegroepen: Één bepaalde doelstelling. (Milieudefensie)

Belangenorganisaties: Behartigen belangen bepaalde groep mensen. (ANWB) Soorten partijen:   

  • Ideologie
  • One-issuepartijen (Partij voor de Dieren)
  • Protestpartijen (D66)
  • Populistische partijen (PVV)
  • Niet – democratische partijen (Denk aan de WO2)

Functies partijen:  

  • Integratiefunctie
  • Informatiefunctie
  • Participatiefunctie
  • Selectiefunctie

4 Actief kiesrecht: Kiezen na je achttiende.

Passief kiesrecht: Het recht om je verkiesbaar te stellen.

Verkiezingsprogramma: Standpunten partij – leus – lijsttrekker

Welke partij?:

  • Standpunten
  • Jouw belangen
  • Strategisch
  • Lijsttrekker

Evenredige vertegenwoordiging: Elke partij het aantal zetels krijgt dat in verhouding is met het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen.

Spindoctors: Communicatiedeskundigen die de partij en de lijsttrekker adviseren.

Zwevende kiezers: Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.

5 Regering = de koning en de ministers

Kabinet = ministers met staatssecretarissen

Meerderheid in de kamer = 76

Coalitie = samenwerkingsverband van twee of meer partijen.

Regeerakkoord met alle hoofdlijnen voor het beleid

Constitutionele monarchie = staatsvorm waarin taken en bevoegdheden van staatshoofd grondwettelijk zijn vastgelegd.

Taken van ministers (controle):

  • Opstellen wetsvoorstellen
  • Uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten
  • Jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en aanbieden aan parlement

Portefeuille = beleidsterrein

Minister heeft staatssecretarissen = verantwoordelijk beleidsterrein

Kabinet zit vier jaar

Te veel problemen: Kabinetscrisis:

  • Oneens een of meer kwesties
  • Wanneer meerderheid van de Tweede kamer kabinet niet meer steunt.

Lijdt tot vervroegde verkiezingen

Oude kabinet blijft maar wordt demissionair kabinet

6 Politieke cultuur = manier waarop regering en parlement met elkaar omgaan

Nederlandse politieke cultuur = poldermodel (overleg en compromissen)

Eerste (Senaat) + Tweede kamer = Staten generaal

Fractie = groep vertegenwoordigers va politieke partij in gekozen orgaan

Oppositiepartijen = partijen die niet in regering zitten

Rechten beide kamers:

  • Stemrecht bij wetsontwerpen
  • Budgetrecht (rijksbegroting wel/niet goedkeuren)

Tweede kamer wel en eerste niet:

  • Recht van initiatief
  • Recht van amendement (wijzigingen wetsvoorstellen)

Kamers recht op informatie:

  • Schriftelijke vragen stellen
  • Recht van interpellatie
  • Parlementaire enquête
  • Motie (verzoek iets/niet doen)
    • Afkeuring = beleid minister afgekeurd
    • Wantrouwen = vertrouwen minister opgezegd

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.