Hoofdstuk 5

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 1424 woorden
  • 6 juni 2016
  • 19 keer beoordeeld
Cijfer 8
19 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Begrippen maatschappijleer – verzorgingsstaat

 

1. wat is een verzorgingsstaat?

verzorgingsstaat =

de overheid bemoeit zich actief met de welvaart en het welzijn van haar inwoners
Zou niet ten koste mogen gaan van de economische vrijheid en grondrechten van de burgers

solidariteit =

er is bereidheid in een groep of samenleving om risico’s met elkaar te delen

onderwijs =

Het onderwijs is het overbrengen van kennis, vaardigheden en attitudes met vooraf vastgelegde doelen

sociale zekerheid =

is een publiek stelsel dat bedoeld is om inkomen en/of verzorging te garanderen voor natuurlijke personen of gezinnen die, tijdelijk of blijvend, niet in staat worden geacht om zelf in (voldoende) inkomen en/of verzorging te voorzien

socialezekerheidsstelsel =

verzekert mensen van een inkomen bij werkloosheid, ziekte, ouderdom of arbeidsongeschiktheid

sociale rechtsstaat =

is een rechtsstaat wanneer er in de grondwet de sociale grondrechten van een mens zijn opgenomen. In een rechtsstaat beperken de wetten de macht van de overheid en daarmee worden de burgers beschermd.

premie =

De plicht vanuit de verzorgingsstaat om verzekering te betalen

collectieve voorziening =

zijn beschikbaar voor iedereen in de samenleving (vb. onderwijs, huisvesting, gezondheidszorg)

vakbonden =

organisaties die de collectieve en individuele belangen van werknemers behartigen

Worden vaak weer samengevoegd in overkoepelende vakcentrales die samen de vakbeweging vormen.

werkgeversorganisatie =

Groep die de belangen van ondernemers in de onderhandelingen met de vakbonden behartigen + als pressiegroep uitoefenen op de regering.

Willen het goed ondernemersklimaat bevorderen door bijvoorbeeld het verlagen van premiedruk.

werknemersorganisatie =

is een vereniging van werknemers die als doel stelt het behartigen van de belangen van (meestal) een bepaalde bedrijfstak

sociale partners =

werkgeversorganisaties + vakcentrales, maken afspraken die voor alle werknemers en werkgevers gelden

collectieve arbeidsovereenkomst (cao) =

worden de arbeidsvoorwaarden vastgesteld voor de werknemers van één hele bedrijfstak, door vakbonden en werkgeversorganisaties

planeconomie =

Economisch stelsel waarin iedereen gelijk is. De productiemiddelen zijn in handen van de overheid, de staat en zij bepalen wat daarmee gebeurd.

voordelen planeconomiemodel = geen werkloosheid, geen grote inkomensverschillen

nadelen planeconomiemodel = veel dwang (mensen moeten verplicht bepaald werk doen), winst van bedrijven gaat naar de staat

vrijmarktmechanisme =

Is het spel van vraag en aanbod in een economie. Dit verschijnsel of deze wetmatigheid zorgt ervoor dat de markt vanzelf zorgt voor voldoende afstemming tussen de gevraagde en aangeboden hoeveelheid producten en diensten. De prijs van een goed speelt hierbij de voornaamste rol

voordelen Amerikaanse model = iedereen heeft de vrijheid en kans om veel geld te verdienen, mensen betalen weinig belasting

nadelen Amerikaanse model = iedereen moet zichzelf verzekeren (geen verzorgingsstaat), je kunt er snel werkloos raken

sociaaldemocratisch model =

is de aanduiding voor een politieke beweging die op democratische wijze binnen de bestaande maatschappelijke of politieke orde een sociale wetgeving of een geleidelijke hervorming op grond van min of meer egalitaire beginselen voorstaat

 

voordelen sociaaldemocratische model = verzorgingsstaat op hoog niveau, hoge arbeidsparticipatie van vrouwen

nadelen sociaaldemocratische model = veel belasting betalen, makkelijk ontslag

 

 

2. Ontstaan verzorgingsstaat

nachtwakersstaat =

een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde

Zwakkeren door rijken, kerk of andere particuliere liefdadigheidsinstellingen opgevangen, dus niet de overheid.

ingrijpen in de vrije markt =

christenen wilden de zwakkeren een betere bescherming bieden, sociaaldemocraten streefden naar een sterkere rechtspositie van de arbeiders, liberalen waren voorstander van een vermindering van de criminaliteit (door armoede)

sociale wet =

Wetten om de zwakkeren in de samenleving te steunen.

verzekering =

is een overeenkomst tussen een verzekeringsmaatschappij en een verzekeringnemer. Met een verzekering poogt de verzekeringnemer een risico af te dekken dat hij zelf niet kan of wil dragen.

inkomenszekerheid =

mensen weten zeker dat zij een inkomen krijgen, in wat voor situatie zij zich ook mogen bevinden

sociale ongelijkheid =

Ongelijke verdeling van welvaart, macht en sociale privileges.

mantelzorg =

bestaat dus uit mensen die langdurig en onbetaald zorgen voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende persoon uit hun omgeving. Dit kan een partner, ouder of kind zijn, maar ook een ander familielid, vriend of kennis

 

 

3. Verzorgingsstaat, de praktijk

Leerplicht =

Verplicht om naar school te gaan tussen de vijf en zestien jaar, jongeren zonder startkwalificatie tot hun 18e.

Leerplichtambtenaar =

Als je zonder goede reden niet naar school gaat, te laat komt of spijbelt, dan overtreed je de Leerplichtwet. Dit noemen we schoolverzuim en dat is strafbaar. Jouw school is verplicht om verzuim door te geven aan de leerplichtambtenaar. De leerplichtambtenaar ziet toe of de Leerplichtwet goed wordt nageleefd.

Onderwijsinspectie =

Controleert alle onderwijsinstellingen.

Publiceert hoe scholen en opleidingen presteren en kan adviseren om opleiding/school te laten sluiten.

Zorgverzekering =

Verzekering tegen ziektekosten. Bij basispakket zijn de meest voorkomende zaken verzekerd

Jongeren onder 18e gratis en mensen met een laag inkomen kunnen zorgtoeslag krijgen.

Basispakket =

In de polisvoorwaarden van je zorgverzekering staat wat je verzekering precies vergoedt en onder welke voorwaarden. In de polisvoorwaarden staat ook hoe vaak een behandeling wordt vergoed en of je een eigen bijdrage moet betalen. De overheid bepaalt per jaar wat in het basispakket is opgenomen. Basis verzekering neem je dus voor dingen waarvan je zeker weet dat je er mee te maken krijgt.

Aanvullende verzekering =

De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Aanvullende verzekering =

Een aanvullende verzekering voor zorg is een verzekering voor de zorgkosten die niet zijn opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering.

Werknemersverzekering =

zijn in Nederland verplichte, publiekrechtelijke verzekeringen voor werknemers en met hen gelijkgestelden. De verzekeringen voorzien in een uitkering in geval van onvrijwillige werkloosheid en arbeidsongeschiktheid. De verzekeringen zijn per wet geregeld.

Volksverzekering =

Sociale verzekering die geldt voor alle inwoners van Nederland en voor alle werknemers in dienst van een Nederlandse werkgever. Iedereen die een inkomen heeft betaalt een premie hiervoor.

Bijstand =

Wet die ervoor zorgt dat iedere Nederlander een minimum inkomen heeft.

 

4. Werk in de verzorgingsstaat

arbeidsethos =

de waardering die wij aan werk toekennen (morele plicht, maatschappelijke plicht, hobby, iets van jezelf kwijtkunnen

basisbehoeften van de mens  =

Factoren die mensen nodig hebben om te leven, in de vorm van tastbare goederen.

materiële basisbehoeften = inkomen, zekerheid

immateriële basisbehoeften = sociale contacten, maatschappelijke status, ontwikkelen van een identiteit

inkomen =

is alles wat iemand als opbrengst van arbeid, onderneming of vermogen geniet, bijvoorbeeld loon, winst, dividend of rente. Bij inkomen wordt veelal over geld gesproken – echter goederen of diensten kunnen ook tot het inkomen behoren.

sociale contacten =

-

status =

Stand, positie in de maatschappij

zelfrealisatie =

kan zijn: doen wat je roeping is, werkelijk jezelf zijn, leven vanuit je hart, vanuit je diepste zijn, onafhankelijk zijn, het (je) realiseren van wie of wat je in wezen zelf bent.

maatschappelijk positie =

De plaats die je inneemt op de maatschappelijke ladder

Hierbij zijn 4 factoren van invloed:

  1. economisch à beroep, inkomen en bezit
  2. politiek à meer macht, hogere positie
  3. sociaal
  4. cultureel

emancipatiebeleid =

gesubsidieerde banen en wettelijke regelingen stimuleren werkgevers om eerder sollicitanten uit bepaalde groepen in dienst te nemen (positieve discriminatie)

positieve discriminatie =

is het opzettelijk bevoordelen van bepaalde bevolkingsgroepen wanneer er sprake is van gelijke geschiktheid.

 

 

5. De arbeidsmarkt

Aanbod van arbeidskrachten =

Het aanbod van het aantal mensen dat kan werken of die werken

Beroepsbevolking =

alle personen van 15 tot 65 jaar die beschikbaar zijn voor werk

Nederlandse beroepsbevolking bestaat uit ruim 8,5 miljoen mensen.

Vraag naar arbeidskrachten =

De vraag naar mensen die kunnen werken

Werkgelegenheid =

de vraag naar arbeidskrachten

frictiewerkloosheid =

wrijving ene baan sluit niet naadloos aan op andere baan

Door bijv. overstap naar andere baan.

seizoenswerkloosheid =

seizoensgebonden werk, dus in een seizoen werk en het andere niet

Bijv. exploiteren van een strandpaviljoen.

conjuncturele werkloosheid =

golfbeweging economie veroorzaakt golfbeweging werkloosheid

dus door een crisis

hoogconjunctuur =

economie groeit

laagconjunctuur =

economie krimpt, recessie

structurele werkloosheid =

banen gaan voorgoed verloren

Dit gebeurd door verplaatsing van het werk naar lagelonenlanden.

automatisering =

is een woord dat regelmatig wordt gebruikt in de procesindustrie en de techniek. Doormiddel van automatisering worden menselijke handelingen vervangen door machines en computersystemen. Automatisering zorgt er voor dat mensen minder werk hoeven te verrichten

flexibele arbeidsrelatie =

Alle werksituaties met een variabele inzetbaarheid.

globalisering van de arbeidsmarkt =

Het wereldwijd worden van de arbeidsmarkt.

Door bijv. Nederlanse supermarkten in Polen, terwijl Oost-Europeanen hier bouwbedrijven stichten.

 

 

6. Verzorgingsstaat onder druk

Financiële prikkel =

Met een financiële prikkel kun je de keuze van een doelgroep in de gewenste richting sturen omdat je hierdoor de kosten en baten van verschillende alternatieven verandert

Loonbelasting =

is een direct belasting die geheven wordt over de lonen van werknemers en met hen gelijkgestelde personen.

Langer doorwerken =

Meer uren maken dan normaal wordt gedaan

Eigen verantwoordelijkheid =

-

Behoefte aan kinderopvang =

Omdat mensen steeds meer werken en vaak man en vrouw beide werken, is er tegenwoordig meer vraag naar kinderopvang

Vergrijzing =

Het percentage mensen met een leeftijd van boven de 65 jaar neemt toe ten opzichte van de andere leeftijdsgroepen.

Ontgroening =

Daling van het aantal jongeren in een maatschappij

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.