Abstract expressionisme. H4
Vanaf 1946 eerste echte Amerikaanse stroming in de beeldende kunst. Expressiviteit en improvisatie zijn kenmerkend voor deze stroming, met grote schilderijen.
Kunstenaars: Jackson Pollock, Willem de Kooning, Barnett Newman.
Avant-garde. H2/3
Aanduiding voor een groepering die experimenteert met vernieuwing op het gebied van kunst en cultuur en zich verzet tegen de geldende maatschappelijke en culturele orde. De term wordt vaak gebruikt om de ontwikkelingen op het gebied van film, theater, beeldende kunst en muziek vanaf 1900 tot de Tweede Wereldoorlog aan te duiden.
Belangrijke voorbeelden: dada en futurisme.
Barok. H1
Vanaf eind 16e eeuw tot begin 18e eeuw. Komt aan het einde van de Renaissance in Italië opzetten en is een bouwstijl. De bouwstijl heeft veel versieringen en deze stijl heeft ik alle kunsten overheerst in midden 18e eeuw. In de rooms-katholieke landen is de barok vaak verbonden met de contrareformatie. In de protestantse landen is er een meer sobere variant van barok zichtbaar.
Een barok kunstenaar streeft naar de eenwording van de beeldende kunst en de bouwkunst en het najagen van dramatische en theatrale emotionele effecten zijn zeer belangrijk.
In de schilderkunst gebeurt dit door veel beweging en grote licht/donker contrasten. In de beeldhouw-bouwkunst is barok te zien aan holle en bolle vormen, en licht/ donker contrasten.
In de muziek is de overbeladenheid terug te vinden door de ontwikkeling van de monodie (begeleidende eenstemmigheid) waar de opkomst van de solist en de doorbraak van de opera het gevolg kan zijn.
Bauhaus. H3
1919-1932, kunstopleiding gesticht in 1919 in Weimar Duitsland met nadruk op toegepaste kunsten en industriële vormgeving.
Classicisme. H1
Algemene stijlaanduiding voor kunst- en cultuuruitingen die geënt zijn op voorbeelden uit de klassieke kunst (grieken en romeinen) na de Renaissance. Meer specifiek wordt de benaming gebruikt voor de cultuurperiode in de tweede helft van de 18e eeuw, waarin nieuwe belangstelling voor de klassieken, onderdeel is van de Verlichting en leidt tot oa opgravingen en opmetingen van het klassieke erfgoed. In deze periode worden de klassieke voorbeelden zeer nauwgezet nagevolgd.
Cobra. H4
1948-1951, kunstenaarsgroep met leden uit Kopenhagen-Brussel-Amsterdam. Herkenbare, kleurrijke stijl beïnvloed door primitieve culturen of kindertekeningen.
Kunstenaar: Karel Appel.
Commedia dell’arte. H1
Geïmproviseerd volkstoneel in Italië vanaf eind 15e eeuw. Binnen een eenvoudig scenario bouwen de beroepsspelers hun rol al improviserend uit, kostuums en maskers vergroten de herkenbaarheid van de rollen. De toneelvorm kent vaste types:
Pantalone à
-Mager met een lange haakneus, staat voor de vrek
-Krijgt in theaterstukken vaak aanvaringen met de ijdele Capitano en geleerd voordoende Dottore.
Zanni à
-Komische knechten die iedereen op het toneel en in het publiek voorschut willen zetten
-Lenig en vermaken het publiek met allerlei acrobatische kunsten
Capitano à
-IJdel en een opschepper
Dottore à
-Doet zich voor als geleerde en slimmerd
Constructivisme. H3
Kunststroming, ontwikkeld in Rusland vanaf 1915 met accent op experimenteel materiaalonderzoek en constructie. Abstracte, veelal ruimtelijke kunst. Vanaf 1917 vooral ontwerpen voor toegepaste kunst. Vanaf 1920 verspreidt de invloed van het constructivisme zich over de rest van Europa terwijl het in de SU volledig geïsoleerd raakt en later zelfs verboden.
Constructivistisch theater. H3
Theatervorm ontwikkeld door oa Meyerhold na de Russische revolutie. Nadruk op niet-naturalistisch spel en geabstraheerde industrieel ogende decors.
Dada. H2
Internationale artistieke beweging tussen 1916-1924 op het gebied van literatuur, beeldende kunst, muziek en theater. Reactie op Eerste Wereldoorlog. Benadrukken van toeval, spontaniteit, absurditeit. Afkerig van theorie, anti-burgerlijk en anti-intellectueel.
De Stijl. H3
1917-1932, groepering Nederlandse kunstenaars rond het tijdschrift ‘’De Stijl’’. Uitgaande van strenge vormgeving formuleerde De Stijl uitgangspunten voor beeldende kunst, architectuur en toegepaste vormgeving.
Entartete kunst. H3
Benaming die door het fascisme werd gebruikt voor moderne ontspoorde kunst. Uit in beslag genomen werk werd de reizende tentoonstelling ‘’Entartete Kunst’’ samengesteld. Opkomst van het fascisme en de Tweede Wereldoorlog legden voor ruim 15 jaar elke ontwikkeling op het gebied van de moderne kunsten stil.
Expressionisme. H2
Algemene benaming voor kunst waarbij sterk de nadruk ligt op uitdrukking geven aan gevoel.
In de muziek ontwikkelt men de twaalftoonsetechniek, atonale muziek als reactie op de romantiek en het impressionisme.
In het theater wordt de term gebruikt voor stukken die het effect van ‘’een schreeuw’’ beogen. Vaak een schreeuw van sociaal bewogen emoties, maar ook van de innerlijke gevoelens.
In de film wordt de term gebruikt voor de periode 1919-1924. Na de Eerste Wereldoorlog proberen enkele Duitse filmmakers een film in ‘’expressionistische stijl’’ te maken. Geïnspireerd door de schilderkunst creëren zij films als bewegende expressionistische schilderijen . dot bereiken zij door beelden te vervormen en te overdrijven. Acteurs gebben een zeer zware make-up en bewegen langzaam in merkwaardige patronen.
In de dans zijn twee vormen te onderscheiden: één die de nadruk legt op de hartstochten van het individu en de krachten laat zien die in iemand tot leven komen. De ander die de nadruk legt op het streven van het individu om zijn hartstochten te beheersen ten gunste van bepaalde idealen.
Functionalisme. H3
Denkwijze in de 20ste eeuw, architectuur en vormgeving waarbij de functie van een object, bouwonderdeel of gebouw uitgangspunt wordt genomen voor de vormgeving. Alleen functionele aspecten bepalen het uiterlijk van de vorm: ‘’form follows function’’. Alle overbodige decoraties kunnen worden weggelaten: ‘’less is more’’.
Futurisme. H2
Italiaanse beweging. Poging om literatuur, muziek, theater en beeldende kunst aan te laten sluiten bij een veranderende samenleving waarin industrie, machine en oorlog een belangrijke rol spelen.
Gotiek. H1
13e en 14e eeuw, in de beeldende kunst is het streven naar een groter realisme kenmerkend. In de beeldhouwkunst wordt er weer uitdrukking gegeven aan menselijke gevoelens en onder kleding zijn er lichaamsvormen zichtbaar. In de schilderkunst verdwijnt de gouden achtergrond en worden figuren geplaatst tegen een landschappelijke achtergrond. In de architectuur en dan voornamelijk in kerken is verticaliteit belangrijk alsof het naar de hemel reikt, kenmerken: luchtbogen, grote glas-in-loodramen, spitsboogramen.
Gregoriaans. H1
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden