Hoofdstuk 2 + 3

Beoordeling 0
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 1711 woorden
  • 30 juni 2015
  • nog niet beoordeeld
Cijfer
nog niet beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 2

Academische ballet:

Theaterdans op basis van de academische danstechniek. Dit is de danstechniek waarvan de basisprincipes voor het eerst werden vastgelegd in de Koninklijke Academie Voor Dans, die Lodewijk XIV in 1661 stichtte. Belangrijkste principes: buitenwaarts draaien van benen en voeten, waarvan ondermeer de vijf klassieke basisposities voor de voeten zijn afgeleid. In de romantiek verrijking door dansen op spitzen (pointes-dans), grote zweefsprongen, de lifts (tilwerk) en de duetten. Verschillende stijlen of ‘scholen’: de Franse, Deense, Italiaanse, Frans-Russische, Egnelse en Sovjet-Russische. Onderlinge verschillen in variaties of accenten.

 

Ausdruckstanz:

Vooroorlogse Duitse expressionistische dans. Academische regels worden genegeerd en pantomime geïntegreerd om in de dans te komen tot een grotere uitdrukkingskracht. Wigman en Jooss.

 

Automatisme:

Het maken van een kunstwerk op een zodanige manier dat het bewuste verstandelijke, zoveel mogelijk is uitgeschakeld ten gunste van het intuïtieve, onbewuste en spontane. Het automatisme leidt bijna altijd tot abstracte kunstwerken. Uitbeelding van surrealiteit.

 

Blues:

Een van de oudste vormen van zwarte Amerikaanse muziek, ontstaan tegen het einde van de negentiende eeuw. De blues kent vaste regels, zoals het twaalfmatig akkoordschema, het vaak slepende temp, de drieregelige coupletten en de droevige inhoud.

 

Cakewalk:

Rond de eeuwwisseling ontstane dans onder zwarte Amerikanen, een spottende imitatie op het dansen van de blanken. Snelle en wild uitgevoerde dans in Tweedelige maat.

 

Choreografie:

Dans en bewegingscompositie van een dansstuk. De choreograaf is niet de uitvoerder maar de maker of bedenker van het dansstuk. Voor de notatie van de choreografie bestaat geen uniform systeem, zoals dat bij muziek het geval is.

 

Collage:

Benaming voor kunstwerken waarbij knipsels, afval, foto’s en dergelijke geplakt zijn op een ondergrond (drager), al dan niet in combinatie met een schildering of tekening. Naam wordt gebruikt voor tweedimensionale werken. Picasso, Gris.

 

Dada:

Internationale artistieke beweging tussen 1916 en 1924 op het gebied van literatuur, beeldende kunst, muziek en theater. Reactie op Eerste Wereldoorlog. Benadrukken van toeval, spontaniteit, absurditeit. Afkerig van theorie, anti-burgerlijk en anti-intellectueel.

 

Dynamiek:

Gebruik en afwisseling van harde (luide of sterke) en zachte klanken in muziek.

 

Expressionisme:

Algemene benaming voor kunst waarbij sterk de nadruk ligt op uitdrukking geven aan gevoel. In de muziek ontwikkelt men de twaalftoonstechniek, de atonale muziek, als reactie op de romantiek en het impressionisme. In het theater wordt de term gebruikt voor stukken die het effect van ‘een schreeuw’ beogen. Vaak een schreeuw van sociaal bewogen emoties, maar ook van de innerlijke gevoelens. In de film wordt de term gebruikt voor de periode 1919-1924. Na de Eerste Wereldoorlog proberen enkele Duitse filmmakers een film in ‘expressionistische stijl’ te maken. Geïnspireerd door de schilderkunst creëren zij films als bewegende expressionistische schilderijen. Dit bereiken zij door beelden te vervormen en te overdrijven. Acteurs hebben een zeer zware make-up en bewegen langzaam in merkwaardige patronen. In de dans zijn twee vormen te onderscheiden: één die de nadruk legt op de hartstochten van het individu en de krachten laat zien die in iemand tot leven komen; de ander die den nadruk legt op het streven van het individu om zijn hartstochten te beheersen ten gunste van bepaalde idealen.

 

Futurisme:

Italiaanse artistieke beweging onder leiding van de publicist Merinetti rond de Eerste Wereldoorlog. Poging om literatuur, muziek, theater en beeldende kunst te laten aansluiten bij een snel veranderende dynamische samenleving waarin industrie, machine en oorlog een belangrijke rol spelen.

 

Houtsnede:

Vorm van hoogdruk waarbij met gutsen een voorstelling wordt uitgesneden uit langshout (gezaagd volgens de lengtedoorsneden, zoals planken) van zachte houtsoorten. De niet weggestoken delen worden ingerold met inkt en op papier afgedrukt. Door het zachte materiaal is deze grafische techniek minder verfijnd dan de koper- of houtgravure.

 

Jazz:

Muziekstijl vanaf ongeveer 1900. Ontwikkeld door de zwarte bevolking van de Verenigde Staten. Verspreidde zich geleidelijk onder andere bevolkingsgroepen. In de jazz treffen we resten van West-Afrikaanse muziek aan, vooral de ritmes die gecombineerd worden met westerse elementen. In de eerste instantie werd jazz voornamelijk geïmproviseerd. Soms bedoeld om op te dansen, soms als luistermuziek.

 

Kubisme:

Stroming in de beeldende kunst, ontwikkeld door Picasso en Braque, waarin vormen in de natuur teruggevoerd worden tot geometrische basisvormen. Kenmerkend is de combinatie van verschillende gezichtspunten wat het opdelen van vaste volumes in een veelheid van fragmenten of facetten tot gevolg heeft.

 

Lijnperspectief:

Wetmatige aanduiding van de ruimte, waarbij de regelmatige verkleining naar een verdwijnpunt op de horizon uitgangspunt is. Toegepast vanaf de Renaissance.

 

Music hall:

Variété-theater. Ontstaan  vanuit kroegen en café werden in Engeland in de tweede helft van de negentiende eeuw in alle grote steden Music-halls gebouwd. In vergelijking met de opera-huizen en theaters heerst in de Music-halls een ongedwongen sfeer. Op het podium wisselden komische acts, pantomime en cabareteske zangnummers elkaar snel af (vandaar ‘gevarieerd theater’). De bloeitijd van de Music-halls, vooral in de Verenigde Staten en Frankrijk, aan het begin van de twintigste eeuw, kwam ten einde na de komst van de geluidsfilm.

 

Naturalisme:

Natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid (eind negentiende eeuw). Literaire stroming die voortkomt uit het realisme. Naturalisten zijn echter sociaal meer betrokken. Vooral het arbeidersmilieu en -leven zijn het onderwerp van hun geschriften. Toneelschrijvers proberen de werkelijkheid te benaderen: zo getrouw mogelijke milieuschildering, zo juist mogelijke weergave van de gesprekstoon, geen onderonsjes van speler met publiek.

Ready made:

Letterlijk: kant-en-klaar. Begrip in de beeldende kunst waarbij alledaagse voorwerpen tot kunst verheven worden. Beroemd voorbeeld is het ‘urinoir’(1917) van Duchamp.

 

Sonate:

De vorm waarin meestal het eerste deel van een sonate, symfonie, concert, enz. is geschreven.

 

Surrealisme:

Beweging in beeldende kunst, literatuur en film ontstaan in 1924, in verval geraakt door opkomst fascisme en uitbreken Tweede Wereldoorlog. Het surrealisme roept op tot het verbeelden en uitbeelden van een hogere realiteit achter de uiterlijke verschijningsvorm. Beroept zich op psycho-analyse van Sigmund Freud. Belangstelling voor droom, visioen en erotische fantasieën. In de beeldende kunst onderscheiden we automatisme en de trompe l’oeil-schilderkunst. In de film is zij zeer nauw verwant met de beeldende kunst en de literatuur. De verhaallijn, zo belangrijk in de klassieke Hollywoodfilm, wordt losgelaten, evenals het idee van oorzakelijke verbanden. Zij gebruiken seksuele verlangens en extase, geweld, godslastering en bizarre humor om bij de toeschouwer ongekende gevoelens op te wekken. Anders dan impressionisten zijn de surrealisten altijd afhankelijk geweest van particuliere geldschieters. De literatuur heeft een ideologisch karakter. Na de Eerste Wereldoorlog leeft het idee dat de Westerse maatschappij moet veranderen. Taal en vooral poëzie kan deze hervorming teweegbrengen.

De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Beweging in beeldende kunst, literatuur en film ontstaan in 1924, in verval geraakt door opkomst fascisme en uitbreken Tweede Wereldoorlog. Het surrealisme roept op tot het verbeelden en uitbeelden van een hogere realiteit achter de uiterlijke verschijningsvorm. Beroept zich op psycho-analyse van Sigmund Freud. Belangstelling voor droom, visioen en erotische fantasieën. In de beeldende kunst onderscheiden we automatisme en de trompe l’oeil-schilderkunst. In de film is zij zeer nauw verwant met de beeldende kunst en de literatuur. De verhaallijn, zo belangrijk in de klassieke Hollywoodfilm, wordt losgelaten, evenals het idee van oorzakelijke verbanden. Zij gebruiken seksuele verlangens en extase, geweld, godslastering en bizarre humor om bij de toeschouwer ongekende gevoelens op te wekken. Anders dan impressionisten zijn de surrealisten altijd afhankelijk geweest van particuliere geldschieters. De literatuur heeft een ideologisch karakter. Na de Eerste Wereldoorlog leeft het idee dat de Westerse maatschappij moet veranderen. Taal en vooral poëzie kan deze hervorming teweegbrengen.

 

Hoofdstuk 3

Abstracte kunst:

Kunst waarin het afbeelden of verbeelden van natuurlijk waarneembare voorstellingen geen rol speelt. Vormen, kleuren en lijnen spelen in deze kunstvorm een zelfstandige rol. Ook wel: non-figuratieve kunst.

 

Attractiemontage:

De betekenis van het ene filmbeeld wordt bepaald door de toevoeging van andere beelden die enerzijds niets te maken hebben met het vorige beeld, anderzijds toch het vorige beeld betekenis geeft.

 

Bauhaus:

(1919-1932) kunstopleiding gesticht in 1919 te Weimar (Duitsland) met nadruk op toegepaste kunsten en industriële vormgeving.

 

Biomechanica:

Door Meyerhold ontwikkelde bewegingsleer voor toneelspelers. Training om het menselijk lichaam op mechanische wijze - als een machine - te kunnen inzetten op het toneel. Het lichaam wordt meer als materiaal gezien dan als een expressief middel.

 

CIAM:

Congrès Internationaux d’Architecture Moderne. Internationale organisatie voor het opstellen van richtlijnen voor vernieuwing in de architectuur rekening houdend met sociale, economische en technische mogelijkheden. In Nederland ook wel ‘Het Nieuwe Bouwen’.

 

Constructivisme:

Kunststroming, ontwikkeld in Rusland vanaf 1915 met accent op (experimenteel) materiaalonderzoek en constructie. Abstracte, veelal ruimtelijke kunst. Vanaf 1917 vooral ontwerpen voor toegepaste kunst. Vanaf 1920 verspreidt de invloed van het constructivisme zich over de rest van Europa, terwijl het in de Sovjet-Unie volledig geïsoleerd raakt en later zelfs verboden wordt.

 

Constructivistisch theater:

Theatervorm ontwikkeld door o.a. Meyerhold na de Russische revolutie. Nadruk op niet-naturalistisch spel en geabstraheerde industrieel ogende decors.

 

De Stijl:

(1917-1932) groepering Nederlandse kunstenaars rond het tijdschrift ‘De Stijl’. Uitgaande van strenge vormgeving formuleerde De Stijl uitgangspunten voor beeldende kunst, architectuur en toegepaste vormgeving.

 

Episch theater:

Theatervorm, die in de jaren twintig in Duitland ontstond met een duidelijke politiek-maatschappelijke achtergrond. Spreekt eerder het verstand dan het gevoel van de toeschouwer aan.

 

Fonograaf:

Toestel om geluiden op te nemen met behulp van een wasrol.

 

Grahamdans:

Inmiddels traditionele moderne danstechniek, ontwikkeld door Martha Graham voor haar expressionistische en dramatische dans, gebaseerd op de tegenstelling contraction-release.

 

Het Nieuwe Bouwen:

Benaming die in Nederland tussen 1925 en 1940 gebruikt wordt voor moderne architectuur beïnvloed door Bauhaus en CIAM. De architecten die ertoe gerekend worden, introduceren in Nederland een functionele bouwstijl waarin voor glas, staal en beton een belangrijke rol is weggelegd. Aandacht voor industrialisatie van de bouw en stedenbouwkunde.

 

Modern dance:

Verzamelnaam van danstechnieken gebaseerd op de grahamdans, waarbij de regels van het klassieke ballet, zoals het buitenwaarts draaien en het ontkennen van de zwaartekracht, niet meer gelden.

 

Naturalisme:

Natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid (eind negentiende eeuw). Literaire stroming die voortkomt uit het realisme. Naturalisten zijn echter sociaal meer betrokken. Vooral het arbeidersmilieu en -leven zijn het onderwerp van hun geschriften. Toneelschrijvers proberen de werkelijkheid te benaderen: zo getrouw mogelijke milieuschildering, zo juist mogelijke weergave van de gesprekstoon, geen onderonsjes van speler met publiek.

 

Stanislavsky-methode:

Methode, ontwikkeld door Stanislavsky, die acteurs stimuleert zich volledig te vereenzelvigen met hun rol. Ontwikkeld om meer naturalisme en psychologische diepgang van de personages op het podium te bereiken. Na de Tweede Wereldoorlog in Amerika populair geworden in de Actors’ studio, waar veel filmacteurs zijn opgeleid. Ook bekend als The Method.

 

Stomme film:

Film zonder direct opgenomen geluid. De eerste films werden bij vertoning vaak begeleid door livemuziek of een verteller.

 

Suprematisme:

Schilderstijl ontwikkeld door Russische kunstenaar Malevich. Volledig abstracte kunst met geometrische figuren als vormelementen. Doel”opwekken van pure - niet aan de werkelijkheid gekoppelde - gevoelens. Tussen 1915 en 1924.

 

Twaalftoonssysteem:

Een compositietechniek die uitgaat van een toonreeks, opgebouwd uit de twaalf chromatische tonen binnen het octaaf, in een door de muzikant te bepalen volgorde. Alle tonen zijn gelijkwaardig. Sinds het begin van de twintigste eeuw. Componist: Schönberg.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.