Hoofdstuk 2
Academische ballet:
Theaterdans op basis van de academische danstechniek. Dit is de danstechniek waarvan de basisprincipes voor het eerst werden vastgelegd in de Koninklijke Academie Voor Dans, die Lodewijk XIV in 1661 stichtte. Belangrijkste principes: buitenwaarts draaien van benen en voeten, waarvan ondermeer de vijf klassieke basisposities voor de voeten zijn afgeleid. In de romantiek verrijking door dansen op spitzen (pointes-dans), grote zweefsprongen, de lifts (tilwerk) en de duetten. Verschillende stijlen of ‘scholen’: de Franse, Deense, Italiaanse, Frans-Russische, Egnelse en Sovjet-Russische. Onderlinge verschillen in variaties of accenten.
Ausdruckstanz:
Vooroorlogse Duitse expressionistische dans. Academische regels worden genegeerd en pantomime geïntegreerd om in de dans te komen tot een grotere uitdrukkingskracht. Wigman en Jooss.
Automatisme:
Het maken van een kunstwerk op een zodanige manier dat het bewuste verstandelijke, zoveel mogelijk is uitgeschakeld ten gunste van het intuïtieve, onbewuste en spontane. Het automatisme leidt bijna altijd tot abstracte kunstwerken. Uitbeelding van surrealiteit.
Blues:
Een van de oudste vormen van zwarte Amerikaanse muziek, ontstaan tegen het einde van de negentiende eeuw. De blues kent vaste regels, zoals het twaalfmatig akkoordschema, het vaak slepende temp, de drieregelige coupletten en de droevige inhoud.
Cakewalk:
Rond de eeuwwisseling ontstane dans onder zwarte Amerikanen, een spottende imitatie op het dansen van de blanken. Snelle en wild uitgevoerde dans in Tweedelige maat.
Choreografie:
Dans en bewegingscompositie van een dansstuk. De choreograaf is niet de uitvoerder maar de maker of bedenker van het dansstuk. Voor de notatie van de choreografie bestaat geen uniform systeem, zoals dat bij muziek het geval is.
Collage:
Benaming voor kunstwerken waarbij knipsels, afval, foto’s en dergelijke geplakt zijn op een ondergrond (drager), al dan niet in combinatie met een schildering of tekening. Naam wordt gebruikt voor tweedimensionale werken. Picasso, Gris.
Dada:
Internationale artistieke beweging tussen 1916 en 1924 op het gebied van literatuur, beeldende kunst, muziek en theater. Reactie op Eerste Wereldoorlog. Benadrukken van toeval, spontaniteit, absurditeit. Afkerig van theorie, anti-burgerlijk en anti-intellectueel.
Dynamiek:
Gebruik en afwisseling van harde (luide of sterke) en zachte klanken in muziek.
Expressionisme:
Algemene benaming voor kunst waarbij sterk de nadruk ligt op uitdrukking geven aan gevoel. In de muziek ontwikkelt men de twaalftoonstechniek, de atonale muziek, als reactie op de romantiek en het impressionisme. In het theater wordt de term gebruikt voor stukken die het effect van ‘een schreeuw’ beogen. Vaak een schreeuw van sociaal bewogen emoties, maar ook van de innerlijke gevoelens. In de film wordt de term gebruikt voor de periode 1919-1924. Na de Eerste Wereldoorlog proberen enkele Duitse filmmakers een film in ‘expressionistische stijl’ te maken. Geïnspireerd door de schilderkunst creëren zij films als bewegende expressionistische schilderijen. Dit bereiken zij door beelden te vervormen en te overdrijven. Acteurs hebben een zeer zware make-up en bewegen langzaam in merkwaardige patronen. In de dans zijn twee vormen te onderscheiden: één die de nadruk legt op de hartstochten van het individu en de krachten laat zien die in iemand tot leven komen; de ander die den nadruk legt op het streven van het individu om zijn hartstochten te beheersen ten gunste van bepaalde idealen.
Futurisme:
Italiaanse artistieke beweging onder leiding van de publicist Merinetti rond de Eerste Wereldoorlog. Poging om literatuur, muziek, theater en beeldende kunst te laten aansluiten bij een snel veranderende dynamische samenleving waarin industrie, machine en oorlog een belangrijke rol spelen.
Houtsnede:
Vorm van hoogdruk waarbij met gutsen een voorstelling wordt uitgesneden uit langshout (gezaagd volgens de lengtedoorsneden, zoals planken) van zachte houtsoorten. De niet weggestoken delen worden ingerold met inkt en op papier afgedrukt. Door het zachte materiaal is deze grafische techniek minder verfijnd dan de koper- of houtgravure.
Jazz:
Muziekstijl vanaf ongeveer 1900. Ontwikkeld door de zwarte bevolking van de Verenigde Staten. Verspreidde zich geleidelijk onder andere bevolkingsgroepen. In de jazz treffen we resten van West-Afrikaanse muziek aan, vooral de ritmes die gecombineerd worden met westerse elementen. In de eerste instantie werd jazz voornamelijk geïmproviseerd. Soms bedoeld om op te dansen, soms als luistermuziek.
Kubisme:
Stroming in de beeldende kunst, ontwikkeld door Picasso en Braque, waarin vormen in de natuur teruggevoerd worden tot geometrische basisvormen. Kenmerkend is de combinatie van verschillende gezichtspunten wat het opdelen van vaste volumes in een veelheid van fragmenten of facetten tot gevolg heeft.
Lijnperspectief:
Wetmatige aanduiding van de ruimte, waarbij de regelmatige verkleining naar een verdwijnpunt op de horizon uitgangspunt is. Toegepast vanaf de Renaissance.
Music hall:
Variété-theater. Ontstaan vanuit kroegen en café werden in Engeland in de tweede helft van de negentiende eeuw in alle grote steden Music-halls gebouwd. In vergelijking met de opera-huizen en theaters heerst in de Music-halls een ongedwongen sfeer. Op het podium wisselden komische acts, pantomime en cabareteske zangnummers elkaar snel af (vandaar ‘gevarieerd theater’). De bloeitijd van de Music-halls, vooral in de Verenigde Staten en Frankrijk, aan het begin van de twintigste eeuw, kwam ten einde na de komst van de geluidsfilm.
Naturalisme:
Natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid (eind negentiende eeuw). Literaire stroming die voortkomt uit het realisme. Naturalisten zijn echter sociaal meer betrokken. Vooral het arbeidersmilieu en -leven zijn het onderwerp van hun geschriften. Toneelschrijvers proberen de werkelijkheid te benaderen: zo getrouw mogelijke milieuschildering, zo juist mogelijke weergave van de gesprekstoon, geen onderonsjes van speler met publiek.
Ready made:
Letterlijk: kant-en-klaar. Begrip in de beeldende kunst waarbij alledaagse voorwerpen tot kunst verheven worden. Beroemd voorbeeld is het ‘urinoir’(1917) van Duchamp.
Sonate:
De vorm waarin meestal het eerste deel van een sonate, symfonie, concert, enz. is geschreven.
Surrealisme:
Beweging in beeldende kunst, literatuur en film ontstaan in 1924, in verval geraakt door opkomst fascisme en uitbreken Tweede Wereldoorlog. Het surrealisme roept op tot het verbeelden en uitbeelden van een hogere realiteit achter de uiterlijke verschijningsvorm. Beroept zich op psycho-analyse van Sigmund Freud. Belangstelling voor droom, visioen en erotische fantasieën. In de beeldende kunst onderscheiden we automatisme en de trompe l’oeil-schilderkunst. In de film is zij zeer nauw verwant met de beeldende kunst en de literatuur. De verhaallijn, zo belangrijk in de klassieke Hollywoodfilm, wordt losgelaten, evenals het idee van oorzakelijke verbanden. Zij gebruiken seksuele verlangens en extase, geweld, godslastering en bizarre humor om bij de toeschouwer ongekende gevoelens op te wekken. Anders dan impressionisten zijn de surrealisten altijd afhankelijk geweest van particuliere geldschieters. De literatuur heeft een ideologisch karakter. Na de Eerste Wereldoorlog leeft het idee dat de Westerse maatschappij moet veranderen. Taal en vooral poëzie kan deze hervorming teweegbrengen.
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden