Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Storia 4: Kennen en Kunnen

Beoordeling 8.3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas aso | 5340 woorden
  • 31 januari 2018
  • 24 keer beoordeeld
Cijfer 8.3
24 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Doelstellingen Geschiedenis

 

B1) De West-Europeanen op ontdekkingstocht

1. Begrippen uitleggen
Reconquista: Spaanse term waarmee men de herovering van gebieden op de Islamitische Moren bedoelt. Die oorlog gaat pas goed van start in de 11e eeuw. In de 13e eeuw heeft men op het Iberische schiereiland bijna alles heroverd.
Tordesillas: Het verdrag van Tordesillas(1494). Portugal en Spanje verdelen de wereld onder elkaar.
Mare Clausum: Gesloten zee. Enkel Spanje en Portugal mogen zee en land in bezit nemen. Buitenlandse handelaars en verkenners beschouwen ze als piraten.
Mare Librum: Open zee. Engeland, Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden willen dat de zeeën vrij toegankelijk zijn voor iedereen

2. Leg de rol van de Ierse monniken in de eerste ontdekkingen uit.
Ierse monniken zoeken tussen de 6de en de 8e eeuw afgelegen plaatsen om te bidden en te mediteren. Sommigen vestigen zich langs de Britse en Ierse rotskust. Anderen vinden dat nog niet onherbergzaam genoeg en laten zich in lederen bootjes afdrijven. Enkele monniken bereiken zo IJsland sommige historici beweren zelf dat de Ieren tot in Amerika geraakt zijn.

3. Geef het verloop en het einde van de ontdekkingen door de Vikingen weer.
De Vikingen bezitten vanaf de 9de eeuw de juiste schepen om op ontdekkingstocht te gaan: die zijn zeewaardig en hebben een geringe diepgang. Daardoor kunnen ze ook ondiepe baaien en rivieren opvaren. De Vikingen koloniseren IJsland en Groenland. Onder leiding van Leif Eriksson verkennen ze vanuit Groenland een nieuw gebied. De Vikingen noemen het Vinland (Wijnland), naar de bessen die er groeien en die op druiven zouden lijken. Historici vermoeden dat ze Newfoundland (Noord-Amerika) bereikt hebben. Amerikaanse archeologen hebben er de restanten van een Vikingnederzetting blootgelegd. Omstreeks 1300 teisteren zware stromen het noorden van de Atlantische Oceaan. Scandinavië verliest in de 14e eeuw het contact met de Groenlandse Vikingen. Die sterven uiteindelijk door inteelt en gevechten met de Inuit. (Eskimo’s)

4. Geef de oorzaken van de verhoogde contacten met het Midden-Oosten vanaf de 11e eeuw.
Vanaf ongeveer het jaar 1000 heeft West Europa meer contact met het Nabije Oosten. West–Europeanen willen er handel drijven, het christelijke geloof verspreiden of bondgenoten zoeken tegen de islam.

5. Leg de 4 hoofdoorzaken van de ontdekkingen vanaf de 14e-15e eeuw uit.
Vanaf de 14e eeuw gaan West–Europeanen steeds meer gebieden verkennen en koloniseren. Die ‘grote ontdekkingsreizen’ hebben:
· Economische oorzaken: West–Europese handelaars, vooral Italianen, kopen in het Midden–Oosten van Arabische kooplui specerijen, zijde, parels, reukwaren… Zij halen die producten o.a in Indië. In de 14e eeuw starten Turken echter een nieuwe veroveringsoorlog en hinderen zo de handel. Bovendien dromen enkele Europese kooplui ervan om zelf in Indië te geraken. Op die manier moeten ze de Arabieren niet meer betalen en kunnen ze zelf meer winst maken.
· Godsdienstige oorzaken: Op het Iberische schiereiland brengen de Portugezen en de Spanjaarden de reconquista (de hervorming van de christelijke gebieden) tot een goed einde. En ook bondgenoten zoeken tegen de islam.(Pape-Jan) Met die opbrengsten van de ontdekkingsreizen hopen de Portugewen ook hun strijd tegen de Moren te financieren
· Technische oorzaken: Enkele technische vernieuwingen laten toe dat de Europeanen zich verder op zee kunnen wagen. Vooral de schepen ondergaan verregaande verbeteringen. Het Portugees Karveel, een nieuw scheepstype, is beter geschikt voor verre zeereizen. Nieuwe instrumenten moeten de oriëntatie op open zee vergemakkelijken. Dankzij het kompas weet de scheepskapitein gemakkelijker het magnetische noorden te vinden. Meetinstrumenten, zoals het astrolabium, laten toe de breedtegraad te bepalen.
· Wetenschappelijke oorzaken: Men heeft de bolvorm van de aarde altijd aanvaard. De meeste geleerden en zeelui vrezen echter dat de oceanen te groot zijn om over te steken of dat er aan de evenaar een ondoordringbare hittegordel is. In de 14e-15e eeuw zorgen verhalen van reizigers zoals Marco Polo ervoor dat een aantal avonturiers zich verder durven wagen. Ze willen immers ook de wonderen van het Oosten zien. De verhalen van teruggekeerde zeelui en ontdekkers doen vervolgens de rest.

6. Noem twee Portugese en twee “Spaanse” ontdekkingsreizigers op.
Portugese: 1. Bartolomeo Diaz
                    2. Vasco da Gama
“Spaanse”: 1. Christoffel Columbus
                    2. Magelhaes en El Cano

7. Beschrijf in grote lijnen het verloop van de Portugese en de Spaanse ontdekkingen.
Op het einde van de 14e eeuw komt er in Portugal een nieuwe koninklijke familie op de troon die de eeuwenoude strijd tegen de Moren wil voortzetten en nieuwe handelsgebieden wil vinden. Zij stimuleert zo uiteindelijk de ontdekkingsreizen. De Portugezen ontdekken verschillende eilanden in de Atlantische Oceaan. De Spanjaarden koloniseren de Canarische eilanden. De Portugese karvelen verkennen de Afrikaanse kusten en een zeeweg naar Indië. De Portugezen hopen door het continent te roden Indië te bereiken. Vasco da Gama belandt in 1498 in Indië. Hij keert terug naar Portugal. Enkele jaren later veroveren de Portugezen verschillende steunpunten in Indië. Uit angst voor concurrentie houden de Portugezen hun zeeroutes en ontdekkingen geheim.
De Spanjaarden zijn onder invloed van Columbus met de kolonisatie van de ‘Nieuwe Wereld’ begonnen. Columbus denkt dat je Indië het snelst bereikt door westwaarts te varen. Columbus kon de Portugese koning niet overtuigen maar zijn verhalen over de schatten van Indië overtuigen uiteindelijk de Spaanse koningin. Via de Canarische eilanden zeilt Columbus naar het westen van de Bahama’s. Hij denkt dat hij enkele eilanden voor de Indische kust bereikt heeft. Hij sticht een kolonie en keert terug naar Spanje. De meeste kolonies gaan echter ten onder: de kolonisten kampen met heimwee, tropisch klimaat onaangenaam, aangevallen door indianen. In 1506 sterft Columbus. De Spanjaarden sturen andere expedities naar de nieuw ontdekte gebieden. Dan komt men tot het besluit dan Columbus eigenlijk een nieuw continent ontdekt heeft. Men noemt het Amerika, naar één van de ontdekkers. Amerigo Vespucci. Magelhaes zoekt verder naar de westelijke doorgang naar Indië maar sterft op de Fillipijnen met een gevecht met de inboorlingen. In 1521 bereikt 1 schip onder leiding van zijn Spaanse luitenant opnieuw Spanje. Dit is het eerste schip die rond de wereld is gevaren.

9. Noem de koloniale grootmachten op uit de 16e,17e & 18e eeuw.
16e eeuw: Spanje
17e eeuw: Engeland, Frankrijk en de Noordelijke Nederlanden
18e eeuw: Engeland(James Cook)

10. Geef het verschil tussen de Spaanse en Portugese kolonies.
Portugal richt op belangrijke plaatsen vooral versterkte handelsnederzettingen op en drijft handel met de plaatselijke bevolking.
Spanje palmt zoveel mogelijk grondgebied in. Ze richten in hun kolonies uitgestrekte plantages op waar allerlei koloniale producten gekweekt worden. Ze gebruiken aanvankelijk de inheemse volkeren als goedkope arbeidskrachten.

11. Verklaar het ontstaan van de Europese slavenhandel in Afrika.
Portugal en Spanje, en later ook de andere Europese landen starten in West-Afrika de slavenhandel. Zwarte slaven uit Zuid-Afrika moeten vooral in Amerika op plantages en de mijnen werken.

12. Noem drie gevolgen van de ontdekkingen op en leg uit.
· Het wereldbeeld van de Europeanen veranderd.

De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

· Nieuwe landbouwproducten: aardappelen, maïs, tomaat...

· Zwarten in Amerika

 

B2) Handel en Handelstechnieken

1. Verklaar de volgende begrippen:
Jaarmarkten: Plaats waar kooplui uit Noord- & Zuid-Europa elkaar ontmoeten oa. in Champagne
Wisselbrief: Een verfijnde en nieuw geïntroduceerd betalingstechniek van de christenen. Een handelaar deponeert een bepaalde som geld bij een bank. In ruil krijgt hij een officieel document dat die storting bevestigt. Met dat document kan hij in een andere stad bij een filiaal van die bank die brief terug inwissel tegen baar geld.
Gilden: Een vereniging van kooplieden uit eenzelfde stad. Deze samenwerking zorgt niet alleen voor meer veiligheid, maar maakt ook dat kooplui de handel in hun stad kunnen gaan regelen en zelfs monopoliseren. Ze financieren en stimuleren soms de uitbouw van een goede infrastructuur.
Hanze: Een hanze verenigt kooplui uit eenzelfde regio (steden) die met een bepaald gebied handel drijven.
Actieve handel: Handelaars trekken met goederen naar markten en steden om te kopen en te verkopen.
Passieve handel: Kooplui vestigen zich op een vaste plaats waaruit ze hun zaken regelen.
Naamloze vennootschap: Een samenwerkingsverband van lange duur. De verschillende investeerders hoeven elkaar niet te kennen. Iedereen is vrij zijn aandeel te verkopen. Deze waarde hangt af va de prestaties van de onderneming.
Handelskapitalisme: Kooplui gaan samenwerken om dure expedities mogelijk te maken en risico’s te spreiden. Ook herinvesteert men (een deel van ) de winst om in de toekomst nog meer winst te maken. Daarmee wordt de basis van het kapitalistische systeem gelegd. Omdat het vooral over investering in grondstoffen, goederen en transport gaat spreken we over handelskapitalisme.
Indistrueel kapitalisme: In de 19de eeuw zal men vooral gaan investeren in de productie van goederen en van machines en fabrieken. Dat noemen we industrieel kapitalisme.
Beurs: Hier worden voorbeeld ook wisselbrieven geïnd en doorgegeven
Mercantilisme: Economische politiek die onder andere via protectionistische maatregelen er naar streeft om meer geld (edelmetaal) binnen een staat te houden dan er uitvloeit.

2. Leg de herleving van de handel in de 10de eeuw uit.
Vanaf het einde van de 8ste eeuw verstoren plundertochten van verschillende volkeren de Europese handel. In de loop van de 10e eeuw keert de rust geleidelijk weer. Een verbetering van het klimaat en betere landbouwtechnieken leiden tot bescheiden overschotten in de landbouwproductie. Een nieuwe heropbloei van de handel en de steden is het gevolg. Die steden ontwikkelen zich vervolgens van lokale marktplaatsen tot heuse centra van handel & nijverheid. Kooplui beginnen bovendien over steeds grotere afstanden handel te drijven.

3. Verklaar het ontstaan van de jaarmarkten in champagne.
De Italianen kopen oosterse producten en verhandelen deze in Europa. De Noord-Europeanen verhandelen hout en textiel. De handelaars uit Noord en Zuid ontmoeten elkaar steeds meer op de jaarmarkten in Champagne. In de 12e & 13e eeuw is dat Franse vorstendom het kloppend hart van de internationale handel in Europa.

4. Noem 4 nadelen van de transcontinentale handel op.
- Slechte wegen verhinderen vlot transport
- Struikrovers vormen een blijvende plaag
- Allerhande tollen maken het moeilijk om winst te maken
- Beperkte vervoercapaciteit.

5. Geef de belangrijkste reden voor het verval van champagne.
Door de ontdekking van handelsrouten over zee. Verbeteringen in de scheepvaart maken dat aan het einde van de 13e eeuw mogelijk.

6. Geef een reden voor het feit dat de eerste bankiers joden waren.
Geld uitlenen (tegen een vaak hoge rente) is niet naar de zin van de kerk die dergelijke activiteiten lange tijd veroordeeld.

7. Leg een reden uit voor de verschuiving van het Economische zwaartepunt in de 16de eeuw in Europa.
Omdat de Atlantische Oceaan de draaischijf is van de handel over zee verschuift het economische zwaartepunt in Europa van de Middellandse Zee naar de Atlantische havensteden.

8. Geef voor de 16e, 17e & 18e eeuw telkens een voorbeeld van een belangrijke havenstad .
16e eeuw: Antwerpen         17e eeuw: Amsterdam          18e eeuw: Londen

9. Geef een gevolg van de ongelijke handelsbalans tussen Europa & Azië in de Nieuwe Tijd en leg twee manieren uit waarop men dat probleem probeert op te lossen.
De handel met Azië blijft een eenrichtingsverkeer: Aziatische producten worden op grote schaal in Europa geïmporteerd terwijl er in Azië bijna geen belangstelling bestaat voor Europese goederen. Dat betekend ook dat er enorm veel geld uit Europa naar Azië vloeit.

Gevolg: groeiend te kort aan betaalmiddelen in Europa.
Oplossingen zijn: * Nieuwe betalings- en kredietmogelijkheden: wisselbrief wordt meer algemeen, geschreven betalingsbelofte en bankbiljetten

                                    * Import edelmetalen(goud en zilver) uit Amerika

10. Geef twee redenen waarom de doorbraak van het bankbiljet zo lang op zich liet wachten.
1. Een gebrek aan vertrouwen
2. Fraude

11. Noem twee voordelen op van privésamenwerking in de intercontinentale handel.
·Men kan de winst herinvesteren
·Het risico wordt verspreidt.

12. Geef een belangrijk voordeel van een naamloze vennootschap.
De verschillende investeerders hoeven elkaar niet te kennen en kunnen dus vrij hun aandeel verkopen.

13. Noem twee redenen waarom de VOC een machtige organisatie wordt.
De Verenigd Oost-Indische Compognie drijft niet alleen handel, maar sticht ook kolonies, sluit verdragen en voert zelfs oorlogen.

14. Geef de oorzaak voor de mercantilistische politiek van Frankrijk en Engeland.
Men probeert om met concrete maatregelen hun eigen markt te beschermen tegen de groeiende markt van de VOC.

15. Leg het verschil uit tussen de Franse & Engelse mercantilistische politiek.
Frankrijk= Colbertisme: verdediging  van lokale nijverheid, verhinderen meer geld wegvloeien uit eigen land en meer geld binnenkomen
Engeland= Protectisme: eigen handelsbelangen verdedigen



C1) De ondergang van de indianenrijken.

1. Leg de volgende begrippen uit.
Gebieder: Tlachtoani, staat aan het hoofd van het rijk. Krijgt steun van de eerst minister en 4 legeraanvoerders. De stadsraad van ca. 100 loeden neemt samen met hem de belangrijke beslissingen. De functie is niet erfelijk, maar een raad van priesters, krijgers en edelen kiest een nieuwe uit de koninklijke familie. Hij moet daarbij getuigen van militair leiderschap, redenaarstalent en kennis van de godsdienstige gebruiken. Na de verkiezingen vertrekt hij op veldtocht, als hij niet genoeg krijgsgevangenen maakt wordt zijn gezag niet aanvaard en is hem geen lang leven beschoren.
Conquistador: veroveraar, naam voor avonturiers die de Nieuwe Wereld voor de Spaanse kroon veroveren . Ze hopen fortuin te maken en hebben vooral interesse in het edelmetaal.
Pueblos de los indios: indianendorpen. De indianen worden door de Spanjaarden verdeeld in deze dorpen, die zij zelf mogen besturen en over landbouwgrond beschikken. Elke pueblo moet jaarlijks schatting betalen aan de Spaanse krron.


2. Schets de evolutie van jagers naar stadstaten in algemene bewoording.
Ongeveer 30 000 jaar gelden steken nomaden de Beringstraat over tussen Siberië (Azië) en Alaska (Amerika). Ze verspreiden zich verder over het Amerikaanse continent. Omstreeks 11 000 v.C bereiken de eerste stammen het zuiden van Zuid-Afrika. Vooral in Midden – en Zuid Amerika evolueren de jagers en voedselverzamelaars tot landbouwers. De indiaanse boeren verbeteren gaandeweg hun teelten en technieken.

3.Toon het belang van mais aan.
De kweek van mais, een aangepaste grasplant, is zeer belangrijk. Mais heeft niet alleen veel toepassingen (brood,bier,maaltijd) het is ook gemakkelijk in gedroogde toestand te bewaren.

4. Leg zo volledig mogelijk uit wie de god Quetzalquatl is.
Quetzalquatl is een gevederde slang en de god die de mais uitgevonden heeft. Latere culturen, waaronder de Azteken nemen de god over. Eigenaardig genoeg denken ze dat Quetzalquatl een blanke man met een baard is. De cultus is ontstaan in Teotihuacan

5. Leg de rol van Quetzalquatl in de Spaanse veroveringen uit.
De Azteken geloven dat Cortez de teruggekeerde Quetzalquatl is.De gebieder, en zijn raadgevers weten niet goed hoe ze moeten reageren. Als ze beseffen dat er niets goddelijk is aan de conquistadores heeft Cortez tijd genoeg gehad om de zwakke plekken van het rijk te doorgronden. Hij verwerft zo de steun van de andere indianensteden die hopen hun vrijheid op de Azteken terug te winnen.

6. Schets de opkomst van de Azteken van de 12e tot de 16e eeuw.
De Azteken vestigen zich in de 12e eeuw in Midden–Mexico waar ze dienst doen als huurlingen voor de elkaar bestrijdende stadsstaten. Ze zijn zeer gegeerd omdat ze onder tegenstanders echte slachtpartijen aanrichten. In de 14e eeuw echter verjagen de stadsstaten de Azteken naar de moerassen van het Texcocomeer. Ze stichten daar zelf een stad: Technotitlan. Van daaruit starten ze een ware veroveringstocht. Verslagen vijanden moeten een schatting betalen: ze leveren jaarlijks een hoeveelheid producten (huiden, edelstenen, katoen, voedsel, koper, goed,…) en een aantal mensen die aan de Azteekse goden geofferd worden. Uit angst voor vergelding en nog zwaardere schattingen gehoorzamen de meesten. De schatting van trouwe en volgzame steden kan bovendien verlicht worden. Omstreeks 1519 bestaat het Azteekse rijk uit 3 hoofdsteden en telt 200 000 inwoners.

8. Verklaar de talrijke mensenoffers.
De Azteken geloven dat de wereld al 4 keer vergaan is. De zonnegod die de 5de wereld zijn licht schenkt moet met bebloede mensenharten gevoed worden anders kan hij de maan en de nacht (het kwaad) niet overwinnen en vergaat de wereld. Aan de regengod offeren ze kinderen. Naar schatting zouden er 20.000 offeren per jaar zijn geweest.

9. Beschrijf het Azteekse geloof in het hiernamaals.
Ateken geloven in het hiernamaals. Gesneuvelde krijgers, geofferden en vrouwen die in het kraambed sterven (bevallen = vechten) komen in het aards paradijs terecht. Na 4 jaar de zonnegod gediend te hebben, veranderen ze in vlinders & kolibries die veel nectar mogen eten. Anderen belanden in een minder aards paradijs.

10. Geef de oorzaken en gevolgen van de hoge landbouwopbrengsten.
De Azteekse macht is gedeeltelijk te danken aan de hoge landbouwopbrengsten bij het meer van Texoco. De azteken irrigeren niet alleen droge stukken land, maar maken in het meer drijvende landbouweilanden (chinampas) Op rieten vlotten die in de meerbodem verankerd zijn, gooien ze vruchtbaar slib uit het meer. Zeven weken boeren voedt 1 gezin voor 1 jaar. De Azteken hebben dus voldoende tijd om zich als ambachtsman of krijger bekwaam te maken.

11. Noem de voorwaarden op om gebieder te worden.
Een raad van priesters en krijgers en edelen kiest uit de koninklijke familie een nieuwe gebieder. Hij moet daarbij getuigen van Militair leiderschap, redenaarstalent, en kennis van godsdienstige gebruiken. Na zijn verkiezing vertrekt hij op veldtocht. Als hij niet genoeg krijgsgevangenen (offers) maakt wordt zijn gezag niet aanvaard en is hem geen lang leven beschoren.

12. Schets de samenstelling van de Azteekse samenleving.
De azteekse samenleving bestaat uit verschillende standen ( edel, clanleden, gewone lieden, slaven) en beroepsgroepen (krijgers, priesters, handelaars, ambachtslieden, kunstenaars, boeren, enz). Gewone Azteken kunnen opklimmen door goed te presteren op het slagveld, priester te worden of een machtige een dienst te verlenen. De meeste slaven zijn Azteken die zichzelf aan een meester verkocht hebben. Ze hebben nog een grote vrijheid. Ze mogen zichzelf vrijkopen en kinderen van een slaaf zijn vrij.

13. Noem 4 voordelen die de Spanjaarden hebben.
1. Ze beschikken over betere wapens (zwaarden, borstplaten, geweren,…)
2. De Spaanse paarden & bloedhonden boezemen angst in
3. De Azteken dachten dat Cortez de teruggekeerde Quetzalquatl is
4. De Azteken blijken niet opgewassen tegen Europese ziekten zoals mazelen & pokken

14. Noem 2 Spaanse wijzigingen op in het bestuur.
1. Een indiaan moet in de plaats van de Azteekse gebieder de Spaanse vice–koning gehoorzamen.
2. Spaans is de bestuurstaal


C2) Het Ottomaanse Rijk

 

1. Begrippen
Sharia: de islamitische wet
Divan: hoogste functionarissen van de overheid, het leger en het gerecht komen samen in een raad in het paleis. Die raad adviseert de sultan, ontvangt buitenlandse gezanten, stelt wetten op, antwoordt op verzoekschriften en behandelt de belangrijkste strafrechtelijke zaken over de staatsveiligheid. Aanvankelijk zit de sultan, later de grootvizier die raad voor.
Sultan: hij heeft het hoogste gezag en moet de islamitische wet handhaven. Het organiseren en leiden van de jaarlijkse bedevaart is zijn belangrijkste taak. Hij is de heerser van Mekka en Medina en beschermer van de islam.
Vizier: minister(hebben elk een eigen bevoegdheid)
Janitsaren: geen moslim van geboorte, maar als vorm van belasting ontvoerd uit de christelijke bevolking van de Balkan. Ze worden bekeerd tot de islam en krijgen een zware training. Ze worden ingezet voor het bemannen van forten tegen de vijanden of ter bescherming van niet moslims.
Karavaanserais: een gebouw langs karavaanwegen waar goederen opgeslagen kunnen worden en waar reizigers/handelaars kunnen overnachten
Asker: de heersers. Hoge ambtenaren en legeraanvoerders. Ze zijn vrijgesteld van gewone belastingen en hebben eigen rechtspraak. Ze zijn zeer rijk.
Reaya: de onderdanen. Ingedeeld per beroep, christelijke en joodse gemeenschap vormt een aparte groep. Zij alleen betalen hoofdelijke belastingen.

 


2. Situeer het ontstaan, de uitbreiding en de inkrimping van het Ottomaanse rijk in tijd en ruimte.
Aan het eind van de 13e eeuw verklaar Osman, één van de stamhoofden van de Seldsjoeken zich onafhankelijk. Vanuit het noordwesten van Anatolië onderwerpen Osman en zijn opvolgers ( de Osmanen of Ottomanen) de andere Turkse stammen. Ze breiden dan ook het rijk verder uit. In 1453 verovert sultan Mehmed II Constantinopel, dat hoofdstad van het Ottomaanse rijk wordt en later Istanbul zal heten. Rond 1680 kent het Ottomaanse Rijk zijn grootste omvang. Niet lang daarna verliest het langzaam maar zeker de controle over verschillende Europese gebieden. Militaire nederlagen in de 18e eeuw versnellen dat proces.

3. Benoem de bestuursinstellingen en omschrijf hun bevoegdheden
De sultan bekleedt het hoogste gezag. Onder het gezag van de sultan heeft de grootvizier de absolute macht. Hij staat aan het hoofd van de viziers (ministers) die elk hun eigen bevoegdheid hebben over bijvoorbeeld het leger, de provinciebesturen, de ambtenaren enz. De administratie is enorm en bestaat uit goed geschoolde ambtenaren: boekhouders waken over de inkomsten (belastingen) en uitgaven. Rechters worden opgeleid in speciale staatsscholen. Voor hun rechtspraak baseren ze zich op de sharia. Regelmatig komen de hoogste functionarissen van de overheid, het leger en het gerecht samen in een raad (divan) in het paleis.

4. Beschrijf de macht van de sultan.
In het Ottomaanse rijk bekleedt de sultan het hoogste gezag. Hij moet de islamitische wet (de sharia) handhaven. Als heerser over Mekka en Medina voert hij de trotse titel ‘Dienaar van de Twee Heiligdommen’ en controleert hij de twee belangrijkste wegen waarover de pelgrims trekken ( vanuit Damascus en Caïro ). Het organiseren en leiden van de jaarlijkse bedevaart behoort tot zijn voornaamste taken. Zijn aanzien in de Arabische wereld steunt grotendeels op zijn functie als beschermer van de islam.

5. Geef drie machtsverschuivingen in het bestuur.
· 16e eeuw: leden van de hofhouding van de sultan worden met de hoogste positie bekleed
· 17e eeuw: macht van de grootvizier neemt toe, hij staat nu ook de divan voor
· 17e eeuw :  vanaf nu word de sultan opgevolgd door het oudste familielid ipv de oudste zoon.

6. Noem en typeer de verschillende groepen in de maatschappij.
De Ottomaanse maatschappij is sterk opgesplitst in twee groepen: de heersers en de onderdanen. Tot de asker=heerser behoren onder andere de hoge ambtenaren en de legeraanvoerders. Ze zijn vrijgesteld van buitengewone belastingen en hebben een eigen rechtspraak. Ze zijn zeer rijk en kunnen hun bezit meestal doorgeven aan hun familie. De reaya = onderdanen wordt onderverdeeld in aparte categorieën, bijvoorbeeld per beroep. Ook de christelijke en joodse gemeenschappen vormen een aparte groep. Zij betalen hoofdelijke belastingen. InIstanbul en in elke provincie heeft elke gemeenschap een door de overheid erkende geestelijke leider die verantwoordelijk is voor het handhaven van de orde.

7. Toon aan dat de economie een hoge bloei kent.
Het Ottomaanse Rijk vormt een uitgestrekt handelsgebied waar handelaars hun goederen relatief veilig kunnen vervoeren. Ze trekken over handelsroutes die onder toezicht staan van rijkstroepen en waarlangs karavanserais liggen. In het hele rijk neemt de bevolking toe en groeien de steden. De bevolking en de steden groeien

8. Geef twee verschillen tussen de Ottomaanse kunst en de Islamitische traditie.
De Ottomanen gebruiken kleurrijke keramiektegels en beelden wel mensen uit. Ze maken een eigen versie van de moskee.

9. Geef drie vormen van Ottomaanse toegepaste kunst en beschrijf.
Ze beelden mensen af op gebruiksvoorwerpen, in miniaturen, op schilderijen en op fresco’s. De tapijtkunst gaat terug op het oorspronkelijke nomadenbestaan van de Turken. Ze gebruiken ook veel kalligrafie.


D1) Humanisme en wetenschap

1. Leg de begrippen uit.
Humanisme: Het humanisme is geestelijke stroming in de renaissance, gekenmerkt door vernieuwde studie van de klassieken.
Utopie:
een literaire en filosofische term die men kan omschrijven als onmogelijke werkelijkheid, een ideale wereld die echter niet bereikt kan worden.
Gezagsargumenten: argumenten die men aanvaardt omdat ze van een geleerd, machtig of invloedrijk persoon komen
Heliocentrisme:
stelt dat de zon het middelpunt van het universum is, waar alles om heen draait, of op z'n minst het middelpunt van het zonnestelsel, waar de planeten omheen draaien.


2. Noem 3 kenmerken van het humanisme op.
Humanisten bestuderen met belangstelling de klassiek oudheid, velen beweren zelfs dat zij de klassieke oudheid herontdekken. Ze proberen een volledig en historisch correct beeld te vormen van de klassieke oudheid. Ze vergelijken verschillende versies van 1 tekst met elkaar om zo de fouten te ontdekken en daarna die tekst in zijn oorspronkelijke vorm te herstellen. De meeste humanisten beperken zicht niet tot louter historisch of taalkundig onderzoek. Gedreven door hun kritische zin ontwikkelen ze een persoonlijke visie op mens en maatschappij. Ze willen allerlei wantoestanden aanpakken en gebruiken teksten en citaten van klassieke auteurs om hun standpunten te verantwoorden. Hun kritische ingesteldheid tegenover de teksten beïnvloedt ook de vooruitgang van de wetenschap in de 16de & 17de eeuw

3. Leg het verschil uit tussen de geleerden uit de 12de eeuw & de humanisten.
De geleerden in de 12de eeuw kenden en bestudeerden al de Griekse en Romeinse auteurs, maar humanisten gaan verder.  Ze proberen een volledig en historisch correct beeld te vormen van de klassieke oudheid.

4. Geef 3 opvattingen van Erasmus weer.
- Hij pleit voor vrede en verdraagzaamheid
- Hij schrikt er niet voor terug om scherpe kritiek te leveren op machtsmisbruik en schijnheiligheid, bijvoorbeeld in de kerk.
- Erasmus wil de katholieke Kerk van binnenuit hervormen.


5. Geef 3 opvattingen van More weer.
- Iedereen moet verdraagzaam zijn tegenover andersdenkenden.
- Aansporing om naar oplossingen te zoeken voor de verbetering van de maatschappij.
- Succesvolle politieke carrière in het Lagerhuis.

6. Leg 3 ideeën van Machiavelli uit.
Elke daad van de heerser die gericht is op het belang van de staat is gerechtvaardigd. Het doel heiligt de middelen. Morele overwegingen spelen daarbij geen rol. Liegen, bedriegen, moorden en zelfs oorlog zijn toegelaten als de staat er beter van word. De taak van de politicus bestaat erin om eerst te bepalen wat zijn doel is. Daarna moet hij onderzoeken voer welke middelen hij beschikt om dat doel te bereiken. Ten slotte moet hij een rationele afweging maken : met elk middel bereikt hij het best dat doel?

7. Verklaar waarom men Erasmus, More en Machiavelli humanisten noemt.
Ze vormen een mening over maatschappelijke problemen. Men toont belangstelling voor de klassieke oudheid, maken hun eigen mening & bekijken alle teksten zeer kritisch.

9. Leg de invloed van het humanisme op de vooruitgang van de wetenschap.
Een aantal factoren leiden tot aanzienlijke wetenschappelijke vooruitgang in de Nieuwe Tijd: dankzij de boekdrukkunst verspreiden nieuwe inzichten zich razendsnel in de wetenschappelijke wereld. Vanaf de 17e eeuw worden er wetenschappelijke genootschappen en academies opgericht die het wetenschappelijk onderzoek ondersteunen en de uitwisseling van ideeën bevorderen. Dankzij de kritische zin van de humanisten en hun geloof in de eigen waarneming durven meer en meer geleerden af te stappen van het geloof in gezagsargumenten

10. Noem drie voorbeelden op van wetenschappelijke vooruitgang.
- Vesalius: anatomie
- Isaac Newton: wetten van de zwaartekracht
- William Harvey toont aan dat de mens een bloedsomloop heeft. Hij baseert zich daarbij op dissecties van mensen en dieren.

11. De tegenstand uitleggen waarop de wetenschappers stoten.
Vele wetenschappers krijgen af te rekenen met mensen die de oude, traditionele opvattingen verdedigen. Ze moeten onweerlegbare bewijzen vinden voor hun opvattingen om die mensen van hun tijd tot zwijgen te brengen.
 

D3)Reformatie & Contrareformatie

1. Verklaar de begrippen
Celibaat: verplichting voor rooms-katholieke geestelijken om ongehuwd te blijven(en seksuele handelingen zijn enkel toegelaten binnen het huwelijk)
Aflaat: kwijtschelding van straffen door bv goede werken, maar ook teen betaling
Vagevuur: plaats waar de overledenen de straffen voor hun zonden uitboeten, voor ze tot de hemel worden toegelaten
Reformatie: kerkhervorming in de 16e eeuw onder leiding van Maarten Luther en Johannes Calvijn
Contrareformatie: de rooms-katholieke reactie op de protestantse Reformatie
Catechismus: een overzicht van de christelijke leer in vragen en antwoorden

 

2.Beschrijf de wantoestanden in de katholieke kerk voor de Reformatie.
Op het vlak van kennis van het christelijke geloof bestaat veel onwetendheid. Het volksgeloof balanceert vaak op of over de grens tussen geloof en bijgeloof. De opleiding van de gewone parochiepriesters stelt niet zo veel voor. Met de hoge geestelijkheid is het al niet veel beter. Vorsten benoemen bisschoppen en ambten worden verkocht. Bovendien is het gezag van de paus al ondermijnd door het verblijf van de pausen in Avignon en het Westers Schisma. Zowel de hoge als de lage geestelijkheid komen de celibaatsverplichting dikwijls niet na. Het toedienen van sacramenten vinden ze niet altijd even belangrijk en om de nieuwe Sint-Pietersbasiliek in Rome te bekostigen, trekken pauselijke aflaatpredikers door Europa. In deze bonte wereld vol tegenstellingen kadert in 1517 het optreden van Maarten Luther. Daarmee begint de Reformatie.

3.Beschrijf de leer van Luther.

Maarten Luther zegt dat het heil van de mens niet afhangt van het onderhouden van kerkelijke wetten en het doen van goede werken, maar wel van de vertrouwensvolle overgave aan God. Luther ergert zich aan de handel in aflaten. Hij schrijft hierop op 31 oktober 1517 brieven aan enkele bisschoppen. Bij de brieven voegt hij 95 stellingen. In 1520 veroordeelt de paus een aantal stellingen van Luther. Die herroept zijn stellingen niet en wordt eerst in de kerkelijke ban en nadien in de keizerlijke ban geslagen. Luther plaats de bijbel boven het gezag van de pausen; concilies en de traditie in de katholieke kerk. In zijn denken is er nog slechts plaats voor 2 sacramenten: eucharistieviering en doopsel. Het verplichte celibaat voor priesters verwerpt hij ook.

4.Beschrijf de leer van Calvijn.

Calvijn is na Luther de belangrijkste kerkhervormer uit de 16de eeuw. Hij wordt beïnvloed door de nieuwe Lutherse leer. Hij is veel radicaler dan Luther: de redding van de mens hangt alleen van god af, God kiest wie hij wil voor de hemel en wie voor de hel. ‘wat er ook gebeurd, je bent veilig bij je god’.

5.Verklaar het ontstaan van het anglicanisme.
De oorsprong van het anglicanisme is nauw verwant aan de protestantse Reformatie. Het is ontstaan onder Hendrik VIII die brak met Rome en uit protest een nieuwe tak begon. Het is met lutherse en calvinistische opvattingen.

6.Verklaar en beschrijf de houding van de vorsten in Duitsland, Frankrijk en Engeland.
- In het Duitse rijk steunen de rijksvorsten de reformatie (voor het lutheranisme) om onafhankelijker van de paus en het keizerrijk te worden. De Duitse keizer verliest de oorlog met die Lutherse rijksvorsten en moeten toestaan dat ze zelf de godsdienst in hun eigen territorium mogen kiezen.
- Uit angst voor ondermijning van zijn gezag blijft de Franse koning het katholicisme trouw. Hij voert een sterke politiek tegen andersgezinden. Het edict van Nantes brengt vrede: het verleent de calvinistische hugenoten (de Franse protestanten) burgerrechten.
- In Engeland probeert koningin Mary Trudor (bijgenaamd Bloody Mary) tevergeefs het katholicisme in Engeland te herstellen door protestanten te bestraffen en terecht te stellen. Elisabeth(haar halfzus)herstelt het anglicanisme.

7.Situeer het Edict van Nantes en de Vrede van Augsburg in de tijd en leg uit.

Het edict van Nantes brengt vrede in 1598: het verleent de calvinistische hugenoten (de Franse protestanten) burgerrechten. Het werd in 1685 herroepen.
De Duitse keizer verliest de oorlog met die Lutherse rijksvorsten en moet toestaan dat ze zelf de godsdienst in hun eigen territorium mogen kiezen. De vrede van Augsburg was in 1555

8.Geef het doel van de concilie van Trente weer.
Het concilie van Trente wil de kerk herenigen, misbruik aanpakken en duidelijkheid scheppen over de geloofsleer.

9. Toon met drie voorbeelden aan dat het concilie geen toegevingen doet aan het protestantisme

1. Ze beklemtonen het belang van de kerkelijke tradities: zeven sacramenten, aflaten, pauselijk gedrag, heiligenverering
2.
Oude kloosterorden worden hervormd en er worden nieuwe opgericht.
3. Een nieuwe belangrijke taak is het geven van catechismus aan de gewone gelovigen.

10. Som drie maatregelen op van het concilie die het protestantisme moeten bestrijden.
1. De bisschoppen moeten in hun bisdom blijven
2. De nieuwe priesters worden opgeleid in seminaries.
3. De bisschoppen moeten een universitaire opleiding krijgen

11.Vergelijk de inhoud van de verschillende christelijke godsdiensten met elkaar.
Katholicisme: Zonden afkopen door aflaten, zeven sacramenten, pausen hebben het voor het zeggen, heiligenverering…
Protestantisme: ‘Sola fide’: het geloof in God in genoeg en ‘Sola scriptura’: de Bijbel staat boven het gezag van de pausen. Slechts twee sacramenten: eucharistie en doopsel. Geen celibaat.
Calvinisme: Hetzelfde als protestantisme, maar radicaler. ‘Predestinatieleer’: God heeft alles al beslist. God beslist wie er naar hemel of hel gaat.

2.Beschrijf de wantoestanden in de katholieke kerk voor de Reformatie.
Op het vlak van kennis van het christelijke geloof bestaat veel onwetendheid. Het volksgeloof balanceert vaak op of over de grens tussen geloof en bijgeloof. De opleiding van de gewone parochiepriesters stelt niet zo veel voor. Met de hoge geestelijkheid is het al niet veel beter. Vorsten benoemen bisschoppen en ambten worden verkocht. Bovendien is het gezag van de paus al ondermijnd door het verblijf van de pausen in Avignon en het Westers Schisma. Zowel de hoge als de lage geestelijkheid komen de celibaatsverplichting dikwijls niet na. Het toedienen van sacramenten vinden ze niet altijd even belangrijk en om de nieuwe Sint-Pietersbasiliek in Rome te bekostigen, trekken pauselijke aflaatpredikers door Europa. In deze bonte wereld vol tegenstellingen kadert in 1517 het optreden van Maarten Luther. Daarmee begint de Reformatie.

3.Beschrijf de leer van Luther.

Maarten Luther zegt dat het heil van de mens niet afhangt van het onderhouden van kerkelijke wetten en het doen van goede werken, maar wel van de vertrouwensvolle overgave aan God. Luther ergert zich aan de handel in aflaten. Hij schrijft hierop op 31 oktober 1517 brieven aan enkele bisschoppen. Bij de brieven voegt hij 95 stellingen. In 1520 veroordeelt de paus een aantal stellingen van Luther. Die herroept zijn stellingen niet en wordt eerst in de kerkelijke ban en nadien in de keizerlijke ban geslagen. Luther plaats de bijbel boven het gezag van de pausen; concilies en de traditie in de katholieke kerk. In zijn denken is er nog slechts plaats voor 2 sacramenten: eucharistieviering en doopsel. Het verplichte celibaat voor priesters verwerpt hij ook.

4.Beschrijf de leer van Calvijn.

Calvijn is na Luther de belangrijkste kerkhervormer uit de 16de eeuw. Hij wordt beïnvloed door de nieuwe Lutherse leer. Hij is veel radicaler dan Luther: de redding van de mens hangt alleen van god af, God kiest wie hij wil voor de hemel en wie voor de hel. ‘wat er ook gebeurd, je bent veilig bij je god’.

5.Verklaar het ontstaan van het anglicanisme.
De oorsprong van het anglicanisme is nauw verwant aan de protestantse Reformatie. Het is ontstaan onder Hendrik VIII die brak met Rome en uit protest een nieuwe tak begon. Het is met lutherse en calvinistische opvattingen.

6.Verklaar en beschrijf de houding van de vorsten in Duitsland, Frankrijk en Engeland.
- In het Duitse rijk steunen de rijksvorsten de reformatie (voor het lutheranisme) om onafhankelijker van de paus en het keizerrijk te worden. De Duitse keizer verliest de oorlog met die Lutherse rijksvorsten en moeten toestaan dat ze zelf de godsdienst in hun eigen territorium mogen kiezen.
- Uit angst voor ondermijning van zijn gezag blijft de Franse koning het katholicisme trouw. Hij voert een sterke politiek tegen andersgezinden. Het edict van Nantes brengt vrede: het verleent de calvinistische hugenoten (de Franse protestanten) burgerrechten.
- In Engeland probeert koningin Mary Trudor (bijgenaamd Bloody Mary) tevergeefs het katholicisme in Engeland te herstellen door protestanten te bestraffen en terecht te stellen. Elisabeth(haar halfzus)herstelt het anglicanisme.

7.Situeer het Edict van Nantes en de Vrede van Augsburg in de tijd en leg uit.

Het edict van Nantes brengt vrede in 1598: het verleent de calvinistische hugenoten (de Franse protestanten) burgerrechten. Het werd in 1685 herroepen.
De Duitse keizer verliest de oorlog met die Lutherse rijksvorsten en moet toestaan dat ze zelf de godsdienst in hun eigen territorium mogen kiezen. De vrede van Augsburg was in 1555

8.Geef het doel van de concilie van Trente weer.
Het concilie van Trente wil de kerk herenigen, misbruik aanpakken en duidelijkheid scheppen over de geloofsleer.

9. Toon met drie voorbeelden aan dat het concilie geen toegevingen doet aan het protestantisme

1. Ze beklemtonen het belang van de kerkelijke tradities: zeven sacramenten, aflaten, pauselijk gedrag, heiligenverering
2.
Oude kloosterorden worden hervormd en er worden nieuwe opgericht.
3. Een nieuwe belangrijke taak is het geven van catechismus aan de gewone gelovigen.

10. Som drie maatregelen op van het concilie die het protestantisme moeten bestrijden.
1. De bisschoppen moeten in hun bisdom blijven
2. De nieuwe priesters worden opgeleid in seminaries.
3. De bisschoppen moeten een universitaire opleiding krijgen

11.Vergelijk de inhoud van de verschillende christelijke godsdiensten met elkaar.
Katholicisme: Zonden afkopen door aflaten, zeven sacramenten, pausen hebben het voor het zeggen, heiligenverering…
Protestantisme: ‘Sola fide’: het geloof in God in genoeg en ‘Sola scriptura’: de Bijbel staat boven het gezag van de pausen. Slechts twee sacramenten: eucharistie en doopsel. Geen celibaat.
Calvinisme: Hetzelfde als protestantisme, maar radicaler. ‘Predestinatieleer’: God heeft alles al beslist. God beslist wie er naar hemel of hel gaat.



REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.