Hoofdstuk 9: staatsinrichting

Beoordeling 10
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vmbo | 1324 woorden
  • 7 mei 2014
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 10
1 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

9.1 onrust in Europa

 

Frankrijk werd in 1948 een republiek, dit was slecht nieuws voor koning Willem II. De koning was bang voor een revolutie. Daarom liet hij Thorbecke, een liberaal, een grondwet maken. Door deze grondwet verloor de koning veel macht. Willem II maakte de uitspraak: ‘vannacht ben ik van zeer conservatief zeer liberaal geworden’. Op 13 maart 1948. Omdat de conservatieven wel wilden dat de koning zijn macht behield en de liberalen niet. De koning behield na de grondwetswijziging de taak van staatshoofd.  

In een grondwet staat hoe een land geregeerd moet worden en wat de rechten van burgers zijn. Volgens de grondwet van Thorbecke bleef de koning staatshoofd maar verloor hij zijn macht. voortaan waren de ministers verantwoordelijk voor het bestuur van het land. Deze ministeriele verantwoordelijkheid gold ook voor de daden en uitspraken van de koning.

Het parlement kreeg de taak om de ministers te controleren. Kamerleden konden een minister om uitleg vragen over zijn beleid. Dit is het recht van interpellatie. Het parlement kreeg ook het recht onderzoek te doen naar het regeringsbeleid, dit is het recht van enquête.  De tweede kamer mocht ook zelf wetsvoorstellen indienen. (recht van initiatief).

9.2 gelijke rechten voor iedereen

 

In de tweede helft van de 19e eeuw begonnen veel mensen zich te organiseren. Ze voelden zich achtergesteld en kwamen op voor hun belangen. Zij streefden naar emancipatie.

De eerste politieke partij werd op gericht door de protestantse dominee Abraham Kuyper. Deze partij werd in 1879 opgericht en heette de Anti-Revolutionaire Partij (ARP). De aanhangers van de ARP waren vooral protestanten uit de lagere middenklasse. Kuyper noemde deze aanhangers de ‘Kleine Luyden’.

De confessionelen wilden dat de overheid alle scholen op dezelfde manier behandelde. Protestanten en katholieken mochten wel hun eigen scholen oprichten, waar ze meer aandacht hadden voor het geloof maar deze scholen kregen geen geld van de overheid terwijl niet-bijzondere scholen wel geld kregen. Deze kwestie heet de scholenstrijd.  De confessionelen streefden ook naar uitbereiding van het kiesrecht.

Socialisten wilden algemeen kiesrecht, ook vonden ze dat de regering actief moest optreden tegen sociale misstanden. Ze wilden dat er wetten kwamen die de werk en leefomstandigheden van de arbeiders zouden verbeteren. De eerste socialist in de tweede kamer was Ferdinand Domela Nieuwenhuis van de Sociaal-Democratische Bond. Toen hij ging pleiten voor een socialistische revolutie, begonnen veel socialisten, de sociaal-democraten zich van hem af. Zij richtten in 1894 de SDAP op, hun leider was Pieter Jelles Troelstra.

 

9.3 de kracht van het isolement.

 

Isolement betekent: afzondering van de rest. Verzuiling is verdeling van de bevolking in groepen op grond van politieke of godsdienstige ideeën. 

De emancipatie strijd maakte mensen actief in de samenleving en de politiek. De mensen kwamen op voor hun rechten door handtekeningenacties, stakingen en demonstraties uit te voeren.

Door politieke partijen wisten veel mensen zich te binden met de leiders van deze partijen. Ook kwamen er dagbladen die verbonden waren aan deze partijen.

  • Abraham Kuyper-  ARP  – de standaard
  • Troelstra -  SDAP – het volk
  • Domela Nieuwenhuizen – SDB - Recht voor allen

 

9.4 stemrecht voor iedereen.

 

Veel politici vonden het censuskiesrecht dat in 1848 ingevoerd was, te beperkt. Toch werd er in 1917 voor een oplossing gezorgd voor de scholenstrijd en de kiesrechtkwestie. De jong-liberalen en socialisten stemden in met de gelijkstelling van het onderwijs, alle scholen zouden vanaf nu geld krijgen van de overheid. In ruil daarvoor stemden de confessionelen in voor de invoering van algemeen kiesrecht voor mannen en het passiefkiesrecht voor vrouwen. Dat betekende dat vrouwen zich wel verkiesbaar mochten stellen maar niet mochten stemmen. Toch kregen de vrouwen in 1919 nog algemeen kiesrecht.

Na de invoering van het actief vrouwen kiesrecht was  Nederland een echte parlementaire democratie geworden. Tot 1963 was de leeftijd waarop je mocht stemmen 23 jaar, tegenwoordig is dat 18 jaar.

10.1 vrijheid, gelijkheid en democratie

 

Nederland was in de tweede wereld oorlog geen rechtsstaat, gelukkig wel weer na deze tijd van oorlog. In een rechtsstaat zijn de rechten en plichten van burgers en de overheid vastgelegd in wetten die zijn gemaakt door een democratisch gekozen parlement. Leerplicht is een voorbeeld, jongeren zijn t/m hun 16 jaar verplicht om onderwijs te volgen. De belangrijkste rechten en vrijheden van burgers heten grondrechten. Deze rechten zijn vastgelegd in de grondwet, ze beschermen de burgers tegen een onrechtmatige behandeling door de overheid.

De rechtspraak is onafhankelijk, dat betekend dat de rechters over hun beslissingen geen verantwoording hoeven af te leggen aan bijvoorbeeld een minister of een kamerlid. Een burger kan te maken krijgen met verschillende soorten recht:

  • Burgerlijk recht: regelt zaken tussen burgers onderling.
  • Strafrecht: gaat over overtredingen en misdrijven die omschreven staan in het wetboek van strafrecht.
  • Bestuursrecht: regelt conflicten tussen burgers en de overheid. Een burger kan met klachten over de overheid ook naar de Nationale Ombudsman stappen.

 

10.2 klassieke en sociale grondrechten

 

Er staan twee verschillende soorten rechten beschreven in de grondwet: klassieke grondrechten en sociale grondrechten. Klassieke grondrechten beschermen de vrijheid van mensen en worden daarom ook wel vrijheidsrechten genoemd. De overheid mag deze rechten niet aantasten of zomaar beperken. Als de overheid of een burger een vrijheidsrecht schendt, kan het slachtoffer naar de rechter stappen. Voorbeelden zijn: vrijheid van godsdienst, vrijheid van drukpers, briefgeheim en vrijheid van onderwijs.

Er kwamen sociale wetten die op allerlei terreinen het welzijn van de burgers verbeterden. In 1983 werd het idee in de grondwet vastgelegd dat de overheid goed voor haar burgers moet zorgen. Sociale grondrechten zijn dus relatief nieuwe wetten, voorbeelden van deze wetten zijn: het recht op gezondheidzorg, het recht op woongelegenheid en het recht op rechtsbijstand.

Een rechter moet bepalen welk grondrecht voor een ander grondrecht komt als er een conflict is tussen twee grondrechten.

10.3 vrede door samenwerking

 

Kolen en staal zijn de twee belangrijkste grondstoffen voor een oorlog. Daarom besloot de Franse minister van buitenlandse zaken juist op dit punt samen te gaan werken. In 1951 richtten Frankrijk, West-Duitsland, Nederland, Luxemburg, België en Italië de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op.

De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Kolen en staal zijn de twee belangrijkste grondstoffen voor een oorlog. Daarom besloot de Franse minister van buitenlandse zaken juist op dit punt samen te gaan werken. In 1951 richtten Frankrijk, West-Duitsland, Nederland, Luxemburg, België en Italië de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS) op.

De landen die samenwerkten in de EGKS richtten in 1957 samen de EEG op, de Europese Economische Gemeenschap. Het belangrijkste deel van de EEG was de economische vooruitgang. De EEG-landen wilden dit bereiken door het openen van grenzen voor mensen en goederen en door economische samenwerking.

In 1992 werd de EEG de Europese Unie (EU). In 2002 kregen twaalf landen de euro als nieuw betaalmiddel. Deze landen vormden vanwege hun gemeenschappelijke muntbeleid een monetaire unie.

Europese landen zouden alleen niet kunnen concurreren met economische grootmachten zoals de VS en Japan maar samen kunnen ze dat wel.

 

10.4 de macht van Brussel

 

In Nederland worden wetten gemaakt door de regering en het parlement. Meestal doet de regering een voorstel voor een wet. Als de meerderheid van het parlement dit voorstel goedkeurt, wordt het een wet. De regering zorgt voor de uitvoering van een wet en het parlement controleert of de regering dat goed doet. De Europese wetgeving is net iets anders. Er zijn drie instellingen betrokken die regelmatig in Brussel vergaderen: de Raad van Ministers, het Europees Parlement en de Europese Commissie. In de raad van ministers zitten de ministers van de lidstaten. De samenstelling van de raad is afhankelijk van het onderwerp waarover besloten wordt. Het Europees parlement wordt rechtstreeks gekozen door alle burgers van de EU. De leden  van de Europese Commissie worden voorgedragen door de lidstaten en goedgekeurd door het Europees Parlement.

De commissie, het dagelijks bestuur van de Europese Unie, doet voorstellen voor nieuwe Europese wetten. De raad van ministers besluit of dit voorstel een wed wordt. In veel gevallen moet het Europees Parlement het wetsvoorstel goedkeuren voordat een wet kan worden. De commissie is daarna verantwoordelijk voor de juiste uitvoering van de wet in de lidstaten. Als een Europese wet wordt overtreden, kan de Commissie een klacht indienen bij het Europese hof van justitie. Het Europees Parlement controleert of de commissie goed haar werk doet

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.