Paragraaf 1
Franken: het belangrijkste Germaanse volk dat zich vestigde in het West-Romeinse rijk. De Franken
stichten een eigen staat: het Frankische rijk.
Karel de Grote: koning in de middeleeuwen, leefde vanaf 742-814 na Chr.. Hij was een leider van de
Franken.
Paragraaf 2
Domein: Een dorp met her land en de omgeving. Het was eigendom van een edelman, een bisschop of het klooster.
Horige: Boer die geheel of gedeeltelijk afhankelijk was van een heer en die niet ergens anders mag gaan wonen. Hij hoort bij de grond van de heer.
Ridder: Een edelman te paard, uitgerust met harnas, zwaard, schild en lans.
Rentmeester: Iemand die in de naam van een edelman, bisschop of abt een domein bestuurt.
Leenstelsel: Het in leen geven van gebieden in ruil voor hulp.
Leenheer: De koning of de edelman, die één of meer domeinen in leen gaf.
Leenman: De edelman die één of meer domeinen leende.
Seculiere geestelijken: De paus, de bisschoppen en de priesters. Geestelijken die leven tussen de andere mensen, niet in afzondering.
Dorpspriesters: Geestelijke die toezicht hield op het leven van de inwoners van zijn parochie.
Parochie: Een groep christelijke gelovigen, die meestal samenviel met een dorp in een domein.
Bisschoppen: Hoofd van Kerkprovincie, gebied waar de kerk in lag.
Paus: Het hoofd van de christenen, met als zetel Rome.
Reguliere geestelijken: Monniken en nonnen. Zij leven in een klooster, afzondering en volgens bepaalde, vaak heel strenge, regels.
Abt: Hoofd van klooster voor mannen, abis: hoofd van een klooster voor vrouwen.
Kloosterorde: een organisatie van een groep monniken of nonnen die in verschillende kloosters leven volgens dezelfde regels, de oudste zijn de Benedictijnen.
Pelgrims: Gelovige die verre reizen ondernam om heilige plaatsen van zijn godsdienst te bezoeken.
Sacramenten: Gewijde handelingen die meestal door geestelijken worden verricht, bij dood, huwelijk en doop.
Paragraaf 3
Gilde: organisatie van mensen die hetzelfde beroep uitoefenen. Deze mensen sloten zich aan om hun belangen te verdedigen.
Hanze: verbond van kooplieden van verschillende Noord-Europese steden.
Stadsrechten: rechten door de vorst aan een stad verleend (geen plichten meer, behalve belasting betalen, het zelf mogen regelen van bestuur en rechtspraak)
Guldensporenslag: Slag bij Kortrijk in 1302. N die slag versloegen de Vlamingen het ridderleger van de Franse koning.
Paragraaf 4
Nationale staat: een staat waar de burgers een gevoel van saamhorigheid hebben.
Nationalisme: het gevoel van saamhorigheid van mensen die een staat vormen of willen vormen. Ook: het belang van het eigen volk boven dat van ander volken willen plaatsen.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden