Lesbrief Crisis Hoofdstuk 2

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 515 woorden
  • 27 oktober 2011
  • 70 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
70 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Nominale waarde = de waarde die vermeld staat op het geldstuk

Intrinsieke waarde = de waarde van het materiaal

Vertrouwen = mensen vertrouwen erop dat ze met een briefje van €10 spullen kunnen kopen

Munten = Uitgegeven door Het Rijk. Hoge waarde bij klein volume, gemakkelijk deelbaar, moeilijk na te maken, niet bederfelijk.

Bankbiljetten = uitgegeven door DNB (ECB)

Chartaal geld = munten en bankbiljetten (stoffelijk geld)

Giraal geld = Onstoffelijk geld: rekening-couranttegoeden

Algemeen aanvaard = wanneer je er overal in een land mee kunt betalen

Ruilmiddel = als je iets koopt ruil je geld voor een goed/dienst

Rekenmiddel = geld wordt gebruikt om de waarde van goederen en diensten vast te stellen

Spaarmiddel = je kunt het tijdelijk bewaren

Zelfvoorzienend = bijv. eigen groenten vertrouwen & eigen brood bakken

Arbeidsdeling = het arbeidsproces verdelen in afzonderlijke taken

Specialisatie = Meer ervaring opdoen waardoor je bekwaamheid toeneemt

Arbeidsproductiviteit: de productie per persoon per tijdseenheid

Ruil = ruil van goederen tegen goederen (diensten tegen diensten)

Transactiekosten = kosten die samenhangen met de ruil

Ruil in natura = directe ruil van goederen tegen goederen

Optimale verdeling = de beste verdeling binnen de gegeven mogelijkheden

Absoluut voordeel = Wanneer één iemand in alle taken beter is

Comperatief(relatief) voordeel = Wanneer je er in verhouding korter over doet

Rekening-couranttegoed = bankrekening

Krediet = banken verstrekken krediet, lenen geld uit

Hypothecaire lening = langlopende lening met onroerend goed als onderpand

Liquide middelen = Munten en bankbiljetten, nodig om klanten uit te betalen als ze geld opnemen

Liquiditeitspercentage = de verhouding tussen liquide middelen en rekening-couranttegoeden, ook wel dekkingspercentage genoemd.

Consumentenvertrouwen = het vertrouwen wat de consument in de economie heeft.


* Wanneer er veel geruild wordt, is er meer productie nodig en wordt er meer geconsumeerd.

* Door specialisatie gaat iemand een bepaald gedeelte van het arbeidsproces beter beheersen. Door arbeidsdeling kan er specialisatie ontstaan. Wanneer ieder een bepaald gedeelte goed beheerst, kan er sneller gewerkt worden, en dus stijgt de arbeidsproductiviteit.

* Door specialisatie is iedereen goed in één ding. Maar wanneer je bijvoorbeeld brood bakt, zul je ook andere dingen nodig hebben, zoals ovens. Daarom moet je wel ruilen.

* Geld is ruilmiddel wanneer je iets koopt, spaarmiddel wanneer je voor een auto spaart en rekenmiddel wanneer je zegt dat een pen €1,- waard is.

* Het moet een grote waarde bij een klein volume hebben, niet bederfelijk, een vaste waarde en het moet gemakkelijk deelbaar zijn.

* Wanneer de banken krediet aan rekeninghouders lenen, blijft het aantal liquide middelen gelijk, maar stijgt het bedrag wat gedekt moet worden. Daardoor daalt het liquiditeitspercentage.

* Wanneer er vertrouwen is bij rekeninghouders, zal het nooit gebeuren dat ze allemaal hun geld van hun rekening afhalen, ze vertrouwen er dan op dat het geld er is. Daardoor hoeft het liquiditeitspercentage geen 100% te zijn.

* Wanneer er een bankencrisis is, worden mensen voorzichtiger met geld uitgeven. Daardoor is de productie lager en daalt de werkgelegenheid.

* Productie is het maken van goederen/diensten, consumeren is het kopen van goederen of diensten. Er is dus ruil nodig. Iemand maakt bijvoorbeeld een glas, en een andere persoon wil het kopen. Dan moet er dus geruild worden.

* Bij ruil is er wederzijds voordeel omdat je er beiden iets voor terugkrijgt.

* Absoluut voordeel is wanneer één iemand in alle taken beter is. Comparatief voordeel is wanneer je in verhouding ergens beter in bent.

REACTIES

R.

R.

Het is niet echt een samenvatting het is meer begrippen en de betekenis maar die staan ook achterin je boekje...

11 jaar geleden

M.

M.

Het is niet echt een samenvatting het is meer begrippen en de betekenis maar die staan ook achterin je boekje... Maar toch bedankt gino, ik heb er wel wat aangehad.

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.