Begrippen economie hoofdstuk 11
11.1 het bankwezen
Branchevervaging – geldscheppende instellingen houden zich naast kredietverlening ook met andere dingen bezig
Kapitaalinjectie – overheid grijpt in in het bankwezen en leent een groot bedrag uit aan een bank
11.2 vermogensmarkt: de geldmarkt
Vermogensmarkt – het geheel van vraag en aanbod van geld
Geldmarkt – krediet van korte termijn wordt hier verhandeld
Rekening-courantkrediet – kredietverlening
Schatkistpapier – bestaat uit schuldbekentenissen van de staat met een korte looptijd
Daggeldlening – krediet dat per dag kan worden opgezegd
11.3 vermogensmarkt: de kapitaalmarkt
Kapitaalmarkt – krediet met een lang termijn wordt hier verhandeld
Aandelen – eigenaar van een aandeel wordt voor een stukje mede-eigenaar van een onderneming en krijgt deel van de winst van de onderneming → dividend
Effectenbeurs – markt voor aandelen
Aandelenkoers – verhouding vraag en aanbod van aandelen
Obligatielening – afgesloten lening bij beleggers
Couponrente – vast rentepercentage wat je krijgt bij een obligatielening die hoger is naarmate het risico dat de onderneming het niet terug kan betalen stijgt
Risicopremie – de extra rente die je krijgt ter compensatie van het risico
Koers boven pari – als de koers van een obligatie hoger is dan de nominale waarde
Koers beneden pari – de koers van een obligatie is lager dan de nominale waarde
Staatsobligatie – obligatie van de overheid → laag risico en veel zekerheid → lage rente
Onderhandse lening – de geldlener en de belegger sluiten rechtstreeks een overeenkomst, er kan beter rekening gehouden worden met de behoeften van een schuldenaar en je vermijdt provisie voor de banken, de drukkosten van de obligaties en de administratiekosten
11.4 de effectenbeurs
Giraal effectenverkeer – Een wijze avan afwikkelen van effectentransacties waarbij de effecten niet in fysieke vorm worden geleverd, maar door bijschrijving in het effectendepot op naam van de verkrijgene
Beleggingsfondsen – brengen het geld van vele beleggers bij elkaar en kunnen daardoor goed spreiden
Institutionele beleggers – beleggingsfondsen en andere grote beleggers-pensioen-fondsen
Beursindex – gewogen gemiddelde van de koersen van een groep effecten (aandelen)
11.6 de EMU
ECB – Europese Centrale Bank, houdt de financiële ontwikkelingen in het Eurogebied goed in de gaten
Stabiliteitspact – hierin staat dat de begroting op mddellange termijn vrijwel in evenwicht moet zijn of een klein overschot moet vertonen
EMU – Economische en Monetaire Unie → landen die de euro hebben ingevoerd
11.7 de Europese Centrale Bank
Eurosysteem – ECB + centrale banken van lidstaten EU die euro als munt hebben
Prijsstabiliteit – als er sprake is van lage,stabiele inflatie
Interne waarde – koopkracht van de euro in Eurolanden
Externe waarde – waarde van de euro ten opzichte van andere munten
11.8 monetair beleid
DNB – De Nederlandsche Bank, voert monetair beleid uit van de ECB
Geldmarktrente – rente die banken elkaar onderling berekenen voor leningen van een nacht
Rentekanaal – rentewijziging is direct merkbaar via de banken die ook hun rente aanpassen
Wisselkoerskanaal – rentewijzigingen zijn merkbaar bij wisselkoersen. Rente in een land omhoog, aantrekkelijk om daar dan te beleggen → vraag munt omhoog → koers stijgt
Activaprijskanalen – invloed van rentewijzigingen op aandelen- en huizenprijzen
Bankkredietkanaal/Balanskanaal – rentewijziging heeft invloed op kredietverlening. Hoge rente is minder kredietverlening en lage rente juist meer
Verdisconteren – huidige waarde uitrekenen van een bedrag wat je in de toekomst zult ontvangen of betalen
11.9 twee soorten rente
Refirente – rente die banken aan ECB moeten betalen over geleend bedrag
Rentecorridor – rente die banken onderling aan elkaar lenen die niet hoger is dan de refirente
11.10 toezicht
Bedrijfseconomisch toezicht – controle door de DNB of de particuliere banken zoch wel hebben gehouden aan de liquiditeits- en solvabiliteitsvoorschriften. Deze bedrijfseconomische controle heeft niet tot doel om ongewenste geldschepping tegen te gaan, maar om faillissementen bij banken te voorkomen
Liquiditeit – vermogen om aan normale opvragingen van de rekeninghouders te voldoen
Kasliquiditeit – bepaald percentage kasgeld dat een bank ter beschikking moet hebben
Solvabiliteit – in hoeverre een bank niet-terugbetaalde kredieten kan opvangen uit eigen middelen
Run op de bank – mensen die massaal hun geld gaan opvragen omdat ze bang zijn dat de bank failliet gaat en ze hun tegoeden niet meer terugkrijgen
Moral hazard – als een bank weet dat de toezichthouder inspringt als het misgaat, heeft ze de neiging om veel risico te nemen
Depositogarantiestelsel – dit geeft particuliere rekeninghouders de garantie dat zij per persoon maximaal bepaald bedrag terugkrijgen bij faillissement van hun tegoed
11.11 toezicht op pensioenfondsen
Dekkingsgraad – bezittingen van pensioenfondsen delen door de schulden (verplichtingen aan pensioengerechtigden) x 100%
Indexatie – een pensioen wordt jaarlijks verhoogd met het inflatie percentage
11.13 de kredietcrisis
Subprime hypotheken – een hypotheek voor mensen met een laag inkomen
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden