1 Woordenschat
Opdracht 1
-1-
1, abstract denkend - kunnen denken zonder naar de werkelijkheid te kijken
2, accuraat - nauwkeurig
3, ambiteus - eerzuchtig
4, assertief - zelfverzekerd
5, communicatief - makkelijk met anderen pratend
6, coorperatief - op samenwerking gericht
7, creatief - in staat zelf iets te maken of bedenken
8, emotioneel stabiel - evenwichtig in het omgaan met gevoelens
9, energiek - vol energie
10, gediciplineert - volgens een strak schema werkend
11, initiatiefrijk - iets nieuws willen ondernemen
12, inovatief - vernieuwend
13, puntueel - stipt, zeer nauwkeurig
14, representatief - geschikt om te vertegenwoordigen
15, responable - veratnwoordelijk
16, sociaal voelend - begrip en gevoel hebben voor medenmensen
-2- Bijvoorbeeld:
a journalist: initiatiefrijk, communicatief
b medewerker ambulance: sociaalvoelend, punctueel
c vakkenvuller: accuraat, energiek
d schooldirecteur: communicatief, responsabel
e receptionist: representatief, communicatief
Opdracht 2
- Acountant - Iemand die boekhouding en administraties van beddrijven en instelingen inricht, bijhoud
- Acquisiteur - iemand die klanten, adverteerders of abonnees werft.
- Amanuensis - assistant op natuur- en scheikunig terein in laboratoria en scholen.
- Anesthesist - specialist die patienten voor een operatie onder narcose brengt.
- Artdirector - Grafisch vormgever bij een reclamenbedrijf
- Consulent - deskundige op een bepaald gevied die raad geeft, bijvoorbeeld op het gebeid van organistie of financie.
- Decorateur - iemand die versiering voor toneel, etalages enz. ontwerpt.
- Ergotherapeut - geneeskundige die door spel, arbeid en oegeningen bepaalde spierfuncties activeert.
- Expediteur - iemand die zorgt voor het verzenden van goederen.
- Floormanager - iemand die zorgt voor de geode gang van zaken bij een theateropvoering of televisie opnamen
- Griffier - secretaries bij bepaaldecolleges, zoals de Tweede Kamer.
- Illusionist - goochelaar
- Intercedent - beminddelaar bij een uitzendbureau, verzekeringsmaatschapij enz.
- interim-manager - iemand die tijdelijk de functie van de directuer vervult.
- laborant - iemand die in en labaoratorium werkt.
- marketeer - iemadn die zich binne een bedrijf bezighoudt met marketing.
- publicist - iemand die stukken schijft over actule, vooral politiek onderwerpen.
- redacteur - iemand die berichten verzamelt en verwerkt voor publicatie.
- scenarioschrijver - schrijver van een draaiboek.
- staticus - iemand die inzicht probeert te verkrijgen in maatschapijlijke of economiche verschijnselen door gebruik te maken van cijfermateriaal.
- systeembeheerder - iemand die zorgt voor het beheer van een computersysteem tijdens de dagelijkse werkzaamheden.
- taxateur - iemand die klanten, adverteerders of abonees werft.
Opdracht 3
- euvel te duiden - kwalijk nemen
- uit hoofde van - Op basis van (of: Op grond van)
- blijkens - Zoals blijkt uit
- onverwijld - onmiddellijk
- teneinde - om
- desalniettemin - toch
- daar - omdat
- restitutie - teruggave
- bijgevolg - dus
- genoegzaam - genoeg
- offreren - aanbieden
- krachtens - op grond van
- anderszins - op een andere manier
- abusievelijk - bij vergissing
2 Spelling
Opdracht 5 – Tussenletter(s)
1 krantenbericht
2 zonnecollector
3 kattenkwaad
4 bolleboos
5 schattebout
6 apetrots
7 stadsschouwburg
8 bakkebaard
9 groenteveiling
10 paardenbloem
11 Koninginnedag
12 apenstaartje
13 secondelang
14 dorpsstraat
15 dronkenlap
16 huilebalk
17 gedachtesprong
18 spinnenweb
2 Taalbeschouwing
Opdracht 41
1 a instrueren – instructeur – instructrice
b redigeren – redacteur – redactrice
c coördineren – coördinator – coördinatrice
d adviseren – adviseur – adviseuse
e dansen – danser – danseres
f dirigeren – dirigent – dirigente
g etaleren – etaleur – etaleuse
h musiceren – musicus – musica
i historie bestuderen – historicus – historica
j administratie bijhouden – administrateur – administratrice
Opdracht 42
1
informeren
informatie/informant/informatrice/ informateur
informatierijk/informatieloos/informatief/ informerend(e)
2
slapen
slaper/slaapster
slaperig, slapend(e)
3
roken
roker/rookster
rokerig, rokend(e)
4
verkopen
verkoop/verkoper/verkoopster
verkoopbaar, verkocht(e)
5
studeren
studie/student/studente
studeerbaar, studerend(e)
6
schilderen
schilderij/schilder/schilderes
schilderachtig, schilderende
7
fotograferen
fotograaf/fotografe/fotografie
fotografisch/fotografeerbaar, gefotografeerd(e)
8
analyseren
analyse/analist/analiste
analytisch, geanalyseerd(e)
9
kwalificeren
kwalificatie
kwalificeerbaar, gekwalificeerd(e)
10
interpreteren
interpretatie
interpreteerbaar, geïnterpreteerd(e)
11
filosoferen
filosoof, filosofe, filosofie
filosofisch, filosoferend(e)
12
opereren
operatie
operabel, geopereerd(e)
Opdracht 43
- de vorst - de vrieskou/de koning
- het slot - het einde/een burcht
- het kussen - het hoofdkussen/het zoenen
- de (het) bal - een rond voorwerp/het feest (het bal)
- de (het) blik - de oogopslag/een dun metaal (het blik)
- het tuig - de zeilen en het touwwerk van een boot/slecht volk/het riemenstelsel van een paard
- de klinker - de baksteen/de spraakklank
- de nagel - de vingernagel/de spijker
- de (het) stof - het materiaal van draden om kleren van te maken/de informatie die je tot je neemt/neergevallen fijn los vuil (het stof)
- de boer - het borrelend geluid uit je keel/een persoon die als beroep een bedrijf met dieren en land heeft
Opdracht 44
- vitaal - energiek, fit
- vitale - wezenlijke
- vermoeden - verwachting
- bezwaar - nadeel
- motieven - beweegredenen, redenen
- motieven - patronen
- declameren - voordragen
- sporadisch - zelden, af en toe, incidenteel
- kwaliteiten - eigenschappen
- leidraad - richtlijn, hulpmiddel
Opdracht 47
1 ideële
betekenis: gericht op een betere wereld (ideaal)
2 netto
betekenis: netto = na aftrek van loonbelasting, enz.
3 concrete
betekenis: duidelijk
4 superieure
betekenis: voortreffelijk
5 homogene
betekenis: van gelijke samenstelling
6 leek
betekenis: niet-deskundige
7 archaïsme
betekenis: verouderd woord
8 globaal
betekenis: vaag
9 rationeel
betekenis: wat het verstand betreft
10 expliciet
betekenis: uitdrukkelijk, met zoveel woorden
11 segregatie
betekenis: apartheid
12 offensief
betekenis: aanvallend
3 woordenschat
Opdracht 1
Cartoon. = spotprent.
Column = Een geregeld verschijnende bijdrage waarin de schrijver op een heel persoonlijke manier over allerlei onderwerpen schrijft.
Deadline = Tijdstip waarop een artikel, een pagina of een krant persklaar moet zijn.
dossier = Verzameling van artikelen over een bepaald onderwerp.
editie = drukgang
hoor en wederhoor = Als een journalist of een bron kritiek levert op iemand, moet de persoon over wie het gaat ook gehoord worden..
Infographic = Informatieve illustratie.
infotainment = Journalistieke formule waarbij min of meer serieuze informatie toegankelijk wordt gemaakt door die te brengen als vermaak.
Intranet = Een netwerk voor besloten gebruik binnen een organisatie.
Katern = Wekelijkse bijlage in het weekend of op andere dagen van de week.
lead = De samenvattende eerste alinea, soms in een iets grotere, vettere letter gedrukt.
mediageniek = Bij uitstek goed overkomend op televisie of op andere media.
paparazzi =Persfotografen die uit zijn op grofgeld voor foto's van beroemdheden in intieme of compromitterende situaties.
persbureau =Bureau dat de nationale en internationale nieuwsvoorziening verzorgt.
reportage = Een langer krantenartikel waarin de nadruk ligt op de beschrijving van wat er te zien is en wat er gebeurt.
Rubriek =Afdeling van een krant gewijd aan een bepaald onderwerp.
Tabloid =Formaat van een krant dat de helft is van dat van een traditioneel dagblad.
Weblog = online logboek
Opdracht 3
Acclimatiseren = aan het klimaat wennen
arceren = markeren door van evenwijdige lijnen te voorzien
Asterisk = stervormig
bonafide = betrouwbaar
Chauvinisme = sterk overdreven vaderlandsliefde
clement = mild, niet streng
Documentaire = een op documenten, feiten berustende film
Homogeen = van ongeveer gelijke samenstelling
Intuïtief = bij ingeving, zonder nadenken
Precair = zeer onzeker, lastig
Precedent= eerder voorval waarop men zich kan beroepen
prematuur= te vroeg, voorbarig
prozaïsch= alledaags, nuchter
Querulant= iemand die altijd klaagt
Receptief= passief
remedie= geneesmiddel, ook: oplossing
retoucheren= bijwerken
retrospectief=terugblik
stringent= bindend
traceren = op het spoor komen
4 Woordenschat
Opdracht 1
- zeggen waar het op staat=nemen niet langer een blad voor hun mond
- beschikbare= potentiële
- vertegenwoordigend parlement=parlementaire
- aan de zijde= aan de flanken
- ideéen over een ideaal leefwijze= idealogie
- ordening zoals die bestaat= bestel
- bespottend= honend
- meteen= ter stond
- niet graag veranderend= conservatieve
- onbeschaafd gezegd= onparlementair
- verslag van een vergadering=notulen
- tekstgedeelte die moeten worden afgekeurd= te wraken passages
- in het openbaar= publiekelijk
- wild en ruw= baldadig
- misdadiger= crimineel
- verzachtend uitrdrukken= eufenisme
- iets erger aandikken=dysfenisme
- niet officieel= informeel
- officieel= formeel
- een boodschap sterker formuleren= taalintensivering
- een vervormd beeld geven= vertekenen
- verzonnen= gefingeerde
- inzijdige=neutrale
- verkiezen boven=prefereren
- ongeschikt= incompenent
Opdracht 2
- uit gegevens concluderen= afleiden
- steunen op = baseren
- alles over een kant scheren= generaliseren
- verstandelijk verklaren= beredeneren
- zeggen dat iets zo is= beweren
- overeenstemmen= corresponderen
- als uitkomst hebben= resulteren
- bewering afzwakken=nuanceren
- overwegen van alternatieve=afwegen
- mooier maken dan iets is= verbloemen
- opzettelijk vekeerd laten denken=misleiden
5 Spelling en interpunctie
Opdracht 1
1 Los Angeles
2 VVD-voorstel
3 president Obama
4 Kamerlid
5 Tour de France
6 het Genootschap Onze Taal
7 België
8 de renaissance
9 Bijbelverhaal
10 de vakken Duits en Frans
11 havo
12 een moslim
13 Kerst
14 montessorionderwijs
15 het Oude Testament
16 westerse regeringen
Opdracht 3
1 laptops
2 foto’s
3 cadeaus
4 taxi’s
5 rally’s
6 kometen
7 schatten
8 kieviten
9 hockeysticks
10 eieren
11 groentes; groenten
12 snelwegen
13 padden; paden
14 multomappen
15 sloten
16 galeien
17 handvatten
18 vaten
19 graven
20 graven
21 haviken
22 lemmeten
23 cursussen
24 schepen
25 dreumesen
26 lepels
27 spelen; spellen
28 aardappelen; aardappels
29 laarzen
30 kaarsen
31 commissarissen
32 bacteriën
33 serviezen
34 kopieën
35 zeeën
Opdracht 37
1 analfabetisme: (het) niet kunnen lezen en schrijven
2 anesthesist: arts die ervoor zorgt dat de geopereerde geen pijn voelt
3 anonieme: zonder naam
4 asymmetrisch: niet gelijkvormig
5 antisemitisme: het uiten van minachting en haat tegen de joden en hun invloed op de maatschappij
6 automatisme: iets dat vanzelf gebeurt
7 bio-industrie: het op grote schaal voortbrengen (fokken) van levende ‘producten’ (dieren)
8 collectief: gezamenlijk
9 converteren: overbrengen van het ene formaat of programma in het andere
10 condoleren: zijn medeleven betuigen
11 devaluatie: (geld)ontwaarding
12 detacheren: tijdelijk elders laten werken
Opdracht 38
1 bureaucratie: organisatievorm waarbij alles door ambtenaren volgens de regels en met papieren en formulieren geregeld wordt
2 democratie: staatsvorm waarbij het volk invloed kan uitoefenen op de samenstelling van de regering en de te nemen besluiten
3 megafoon: geluidsversterker voor de menselijke stem
4 portofoon: draagbaar toestel om geluid (gesproken tekst) uit te zenden en te ontvangen
5 choreograaf: schrijver (ontwerper) van balletten
6 seismograaf: toestel dat lijnen registreert die de richting, duur en kracht van een aardbeving aangeven
7 cardiogram: geschreven (grafische) voorstelling van de hartslag
8 pictogrammen: voorbeelden van beeldtaal (ook: iconen)
9 geologisch: door kenners van de aardvorming
10 socioloog: iemand die de menselijke samenleving bestudeert
11 apathische: lusteloos, ongevoelig voor emoties
12 kleptomaan: iemand met een ziekelijke aandrang tot stelen
6 Woordenschat
Opdracht 1
1 nominaties: voordracht van personen
2 beklemmende: een bedrukt (benauwd) gevoel gevend
3 speech: toespraak
4 onbarmhartig: meedogenloos, zonder medelijden
5 frustratie: emotionele toestand van iemand die wordt belemmerd in zijn streven iets te doen of te bereiken
6 meewarig: medelijdend, medelevend
7 surreële: als in een droom, bovennatuurlijk
8 publieke: openbare
9 onorthodoxe: op ongebruikelijk wijze werkend
10 de zaak raakt in een stroomversnelling: de zaak ontwikkelt zich plotseling heel snel
11 met verve: enthousiast, met overtuiging
12 unaniem: eensgezind
13 autist: iemand die moeilijk contact maakt met zijn omgeving (door een ontwikkelingstoornis)
14 zwakbegaafd: weinig verstandelijke vermogens hebbend
15 naadloos: precies
Opdracht 3
1 a het katheder: spreekgestoelte
b katheter: buisje om lichaamsvochten af te tappen of voeding toe te dienen
2 a dokter: arts
b doctor: iemand met de hoogste academische graad
3 a amper: nauwelijks
b ampel: breedvoerig
4 a mond-op-mond(beademing): eerstehulpverlening waarbij een bewusteloze via de mond lucht wordt ingeblazen
b mond-tot-mondreclame: mondeling doorgegeven reclame
5 a debiteren: vertellen
b debuteren: voor de eerste keer een boek publiceren
6 a egocentrische: zichzelf tot middelpunt makende
b egoïstische: die uitsluitend aan hun eigenbelang denken
7 a antiquair: handelaar in antiek
b antiquaar: handelaar in oude boeken, handschriften en prenten
8 a doseren: doorvoeren in gedeelten
b doceren: geven les
9 a evolueren: zich geleidelijk ontwikkelen
b evalueren: nog eens bekijken
10 a psycholoog: kenner van het innerlijk van mensen
b psychiater: arts voor geesteszieken
11 a functioneren: hun werk verrichten
b fungeren: dienst doen
7 Woordenschat
Opdracht 1
1 appelleren: een beroep doen op
2 alert: attent, waakzaam
3 ongefundeerd: ongegrond
4 essentie: de kern, het wezenlijke
5 polarisatie: het versterken van een tegenstelling
6 rivaliteit: wedijver, jaloezie
7 valide: geldig, krachtig
8 irreëel: onwerkelijk
9 plausibel: geldig, krachtig
10 suggestief: waarin een aanwijzing voor een antwoord zit
11 generaliseren: een algemene conclusie trekken uit een bijzonder geval
12 manipuleren: beïnvloeden met oneerlijke middelen
13 ridiculiseren: belachelijk maken
14 confronteren: in aanraking brengen met
15 principieel: berustend op eigen overtuiging of beginselen
16 retorisch: waarin je gebruik maakt van de middelen van de redekunst
17 conformeren: zich schikken naar, zich aanpassen aan
18 mentaal: geestelijk
19 authentiek: echt, origineel
20 claimen: opeisen
21 opponent: tegenstander
22 theatraal: overdreven, onnatuurlijk
Opdracht 2
1 a confessionele: waarvan de leden een bepaalde godsdienst aanhangen
b conventioneel: volgens de gewoonte
2 a astrologie: leer die uit de stand van de sterren iemands toekomst voorspelt
b astronomie: sterrenkunde
3 a kwaliteit: geschiktheid, goede of slechte eigenschappen
b kwantiteit: hoeveelheid
4 a flora: plantenwereld
b fauna: dierenwereld
5 a esthetisch: vanuit het schoonheidsgevoel
b ethisch: met goede en kwade kanten
6 a Het materiaal: bouwstof, grondstof
b materieel: al wat nodig is om optimaal te kunnen werken, bijv. ladderwagens
7 a fascistoïde: min of meer fascistische
b fascistische: nationalistische, autoritaire en onverdraagzame
8 a De moraal: lering
b Het moreel: gevoel van zelfvertrouwen
9 a unaniem: eenstemmig
b anoniem: ongenoemd
10 a officieuze: nog niet echt bevestigd
b Officieel: erkend door het bevoegd gezag
9 Woordenschat
Begrippen |
Synoniemen |
|
1 |
(een) aannemelijke (verklaring) |
- aanvaardbaar - geloofwaardig |
2 |
(een) bewering (onderbouwen) |
- stelling - mening |
3 |
(een) conclusie (trekken) |
- gevolgtrekking - eindoordeel |
4 |
(een) definitie (geven) |
- woordverklaring - begripsomschrijving |
5 |
(een) fundamenteel (verschil) |
- wezenlijk - essentieel |
6 |
(een) impliciete (vraag) |
- onuitgesproken - inbegrepen |
7 |
(een) omslag (in het denken) |
- verandering - ommekeer |
8 |
(een) verklaring (geven) |
- uitleg - opheldering |
9 |
(een) veronderstelling (tegenspreken) |
- hypothese - aanname |
10 |
(het) motief (voor zijn handelswijze) |
- beweegreden - drijfveer |
11 |
(naar) analogie (van) |
- vergelijking - overeenkomst |
12 |
(twee) componenten (onderscheiden) |
- onderdelen - elementen |
13 |
bezwaar (maken tegen) |
- tegenwerping - bedenking |
14 |
consistent (argumenteren) |
- samenhangend - logisch |
15 |
expliciet (beweren) |
- nadrukkelijk - duidelijk |
Opdracht 2
- Adept = volgeling
- Antropomorf = op de mens lijkend
- Appelleren = aanspreken
- Attitude = instelling, houding
- Causaal = de oorzaak aangevend
- Commotie = opschudding
- Consensus = overeenstemming van gevoelens en opvatting
- Destructief = afbrekend
- Ecologisch = betrekking hebbend op het milieu
- Egalitair = gelijkheid nastrevend
- Elan = enthousiasme waarmee men te werk gaat
- Fixatie = het overdreven gericht zijn op een bepaald onderwerp
- Gestaag = voortdurend en in een gelijkblijvend tempo
- Integratie = het maken tot een geheel, het opnemen in een geheel
- Intrinsiek = wezenlijk, innerlijk
- Nostalgie = verlangen naar dat wat geweest is
- Ontheemd = verlaten, doordat men iets wat vertrouwd is verliest
- Opportunisme = handelswijze waarbij men zich niet laat leiden door principes, maar de omstandigheden in zijn eigen voordeel aanwendt
- Paradox = schijnbare tegenstrijdigheid
- Verzanden = uitstellen en daardoor mislukken
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden