Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 7: Wat kan een kracht doen?

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 3e klas vwo | 785 woorden
  • 1 februari 2008
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
26 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Hoofdstuk 7:
7.1

1 -Verandering van vorm
-Verandering van richting
-Verandering van snelheid
2.
Soort Kracht Toepassing
Windkracht Surfen
Waterkracht Stroom produceren
Veerkracht Schokbrekers van auto`s,brommer`s …
Zwaartekracht Heimachine
Wrijvingskracht remmen
Mechanische Kracht benzinemotor

3.
A. 23
b. 4.8
c. 0.65

4. 12,5 x 10 = 125 N
5.
A. 20x10 = 200 N
B. 0.004x10 = 0.04 N

6. 2x10 = 20 N, hij wijst 20 N aan.

7.

A. 72x10 = 720 N
B. 72x10 = 720 N

8. Links is 300 N Rechts is 150 + 250 = 400 N de netto kracht is 400-300 = 100 N naar rechts.
9. Links is 30 + 40 = 70 N rechts is 50 N de netto kracht is 70-50 = 20 N naar links
10.
A. 25x10 = 250 N
B. 250 N
11.
A. 600 N Vooruit
B. Dat de auto vooruit gaat.
12
F₁ F₂ F netto
A. 10 N -> 30 N -> 40 N ->
B. 10 N -> 30 N <- 20 N <-
C. 20 N -> 30 N -> 50 N ->
D. 80 N <- 30 N -> 50 N <-
13. Die is 0
14.
A. 0,002x10 = 0,02 N
B. 3x10 = 30 N
15.
A. 45x10 = 450 N
B. Gewicht
C. Die zal buigen.
16.

F 1 F 2 F 3 F netto
A. 10 N -> 30 N -> 20 N <- 20 N ->
B. 10 N -> 30 N <- 50 N -> 30 N ->
C. 160 N <- 30 N -> 50 N -> 80 N <-
D. 80 N <- 30 N -> 70 N -> 20 N ->

7.2
1. Een stuur van een fiets

2. Nee, want hij kan niet zo veel kracht zetten.
3. Even groot als
4. Het grootste
5. Zo veel mogelijk van het draaipunt
6. A
7.
A. 40 N x 20 CM = 800 Ncm rechtsdraaiend
B. 20 N x 25 CM = 500 Ncm linksdraaiend
8. 350 Nm : 700 N = 0,5 M dus 50 CM
9. Koevoet, Stuurwiel, klauwhamer
10. Met een lange moersleutel
11. Langere moersleutel gebruiken.
12. Omdat er een moment op werkt
13.
A. 0,2 x 10 = 2 N
B. 2 N x 200 CM = 400 Ncm dus 4 Nm
14. 5.000 N x 3,0 m = 15.000 Nm
15.
A. 500 x 40 = 20.000 Ncm
B. 20.000 Ncm : 100 = 200 Nm

7.3
1. Mark
2. Linksdraaiend
3. Linksdraaiend
4. Bij B, daar licht het zand voorin de wagen het dichtst bij het wiel.
5.

A. 60 x 20 = F 2 x 30, 1200 = F 2 x 30, 1200 : 30 = 40 N
B. 90 x l 1 = 60 x 60, 90 x l 1 = 3600, 3600 : 90 = 40 CM
6. Als de man in het raam niet genoeg kracht heeft kan hij door het gewicht van de kist door het raam vallen, of de kist komt op de andere man terecht.
7. Als hij valt, valt hij op niemand.
8. 300 x 20 = 1200 x l 2, 6000 = 1200 x l 2, 6000:1200 = 5 CM
9. Om met minder kracht meer resultaat te krijgen.
10. Die zijn gelijk en tegengesteld van richtingen.
11. Want je wint aan kracht verlies je aan afstand.
12. 450 N
13.
A. 1000 N : 2 = 500 N
B. 2 x 3 M = 6 M
14.
A. 60 x 80 = 75 x l 2, 4800 = 75 x l 2, 4800 : 75 = 64 CM
B. 80 x 30 = 60 x l 2, 2400 = 60 x l 2, 2400 : 60 = 40 CM
15. Bij een kleine versnelling moet je de trappers vaak ronddraaien. Je hoeft niet zoveel kracht te zetten. Hier geldt de gulden regel: wat je wint aan kracht, verlies je aan snelheid.

7.4
1. De zwaartekracht wordt bij de fiets met de smalle banden verdeeld over een kleiner oppervlak. Dat geeft een diepere indruk dan bij de fiets met brede banden.

2. Onder de schoenen van de dikke man is de druk het grootst. De dikke man heeft meer massa. De druk is groter omdat de gewichtskracht groter is en het oppervlak hetzelfde.
3. Onder muurtje B is de druk het kleinst. De massa van de muurtjes is gelijk, maar de gewichtskracht is bij muurtje B over een groter oppervlak verdeeld.
4. Druk is de kracht per oppervlakte-eenheid.
5. De druk wordt twee keer zo groot, omdat het gewicht van de olifant over twee in plaats van over vier poten verdeeld wordt.
6. Je kunt de druk kleiner maken door de wielen breder te maken. Dat gebeurt in de praktijk vaak met een stalen rad, dat aan het wiel wordt vastgemaakt.
7. Rupsbanden dienen om het gewicht van de zware machine over een groter oppervlak te verdelen, zodat de machine niet wegzakt.
8.
A. De druk veranderd
B. De druk veranderd
9. Er ontstaat een grote druk, omdat de spijker een scherpe punt heeft. Er werkt dus een grote kracht op een heel klein oppervlak.
10. 540 N : 1,2 CM2 = 450 N/CM2
11. Even ver, want de een heeft grotere zwemvliezen en de andere is zwaarder.
12. Dan wordt je gewicht over een groter oppervlak verdeeld. De druk op het ijs is dan kleiner.
13. Je moet liggen op het ijs. En vastgehouden worden door een ander.
14. 10 x 21 = 210 CM2, 20 : 210 = 0,095 N/CM2

15. 10 N/cm2 x 5 CM2 = 50 N
16. 800 N : 40 N/CM2 = 20 CM2

7.5
1. A
2. A
3. C
4. C
5. B
6.
A. 48 x 10 = 480 N
B. 480 N
7.
A. 30 x 10 = 300 N
B. 300 N
8.

F 1 F 2 F netto
A. 30 N -> 20 N -> 50 N ->
B. 30 N -> 50 N <- 30 N <-
C. 50 N -> 30 N -> 80 N ->
D. 110 N -> 30 N <- 80 N ->

9. De kracht die hetzelfde resultaat heeft als alle krachten samen.
10. A linksdraaiend moment: 150 N x 20 CM = 1500 Ncm
B. Rechtsdraaiend moment: 150 N x 10 Cm = 1500 Ncm
11. Bij evenwicht zijn de momenten die op de hefbomen werken samen 0
12. Bij het optillen van een kist moet je zorgen dat je rug niet overbelast wordt

13. A. 800 Fz
B. 40 N
C. 10 M
14. 1500:250 = 6 N/CM2
15. /

REACTIES

C.

C.

Kan je ook na 7.5 erop zetten?

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.