Het oog

Natuurkunde :

1. Benoem de onderdelen van het oog :
2. Waar valt het licht op?
Op het netvlies, deze bevat een groot aantal lichtgevoelige zintuigcellen. Als hier licht op valt geven de zintuigcellen elektrische impulsen af.

3. Wanneer zie je dan iets?
Als deze elektrische impulsen door de oogzenuw worden doorgegeven aan de hersenen en als je hersenen deze impulsen heeft ontvangen dan zie je iets.

4. Wat gebeurt er met een oog als je kijkt?
Op het netvlies ontstaat een beeld van het voorwerp alleen het beeld staat op z’n kop en is sterk verkleind.


5. Wat wordt er met het licht wat in het oog komt gedaan?
Het licht wordt verschillende keren gebroken ;
- eerst door het hoornvlies
- daarna door de ooglens
- en dan door het glasachtig lichaam

6. Waarom heeft deze combinatie de zelfde werking als één positieve lens?
Het licht wordt zo gebroken dat er op het netvlies een scherp beeld ontstaat. De afstand tussen de ooglens en het netvlies kan niet verandert worden ; de beeldafstand is altijd even groot (17 mm)

7. Wat is het nut van de iris (net als het diafragma van een fototoestel)?
Deze zorgt er voor hoeveel licht er op het netvlies valt.

8. Wanneer is je pupil klein?
Als er fel licht op valt

9. Wat betekent als een oog accommodeert?
De spiertjes die rond je ooglens liggen kunnen de ooglens platter en boller maken. Als je hem platter maakt, dan wordt hij minder sterk en als hij boller word wordt hij sterker.

10. Waar kijk je naar als je ooglens vrijplat is ?
Dan kijk je naar een voorwerp in de verte staat. Het licht dat op je oog valt divergeert nauwelijks, daarom hoeft de lens niet sterk te zijn om het voorwerp scherp af te beelden.


11. En als je ooglens veel boller is?
Dan kijk je naar in voorwerp die dichtbij staat. Het licht dat in het oog valt divergeert behoorlijk, hierdoor moet de lens vrij sterk zijn om een beeld op het netvlies te vormen

12. Wanneer ben je bijziend?
Als je ogen te sterk zijn/ een te lange oogas hebt. De voorwerpen die ver weg staan kun je niet goed zien. Dit komt doordat de ooglens geen beeld van het voorwerp vormt op maar voor het netvlies. Daarom moet je een bril met negatieve lenzen dragen. Het licht word dan minder sterk gebroken.

13. Wanneer ben je verziend?
Dan zijn je ogen te zwak/ is je oogas te kort. De voorwerpen die dichtbij staan kun je niet goed zien. Dit komt doordat de ooglens het licht niet genoeg breekt om scherp beeld te zien. De licht bundel kruisen elkaar pas na het netvlies. Dus als je iets ver weg wilt zien moet je steeds accommoderen. Iemand heeft dan een bril met positieve glazen. Het licht wordt dan sterker gebroken.

14. Wat betekend oudziend?
Als oudere mensen een leesbril dragen. Hun accommodatie vermogen is afgenomen. De ooglens is niet meer instaat om de ooglens voldoende bol te maken. Hierdoor kunnen ze dichtbij niet meer scherp zien.

15. Waarin meten de oogarts/ opticien de sterkte van brillenglazen?
In dioptrie (dpt)

16. Hoe bereken je dat?
- Reken de brandpuntafstand om in meters
- Reken dan uit : 1/f
- Het getal dat je heb si de lenssterkte in dioptrie (S= 1/f)

17. Hoeveel cm is 10 m?
1000 cm