Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Oriëntatievragen hoofdstuk 4

Beoordeling 4.9
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 4e klas vwo | 1549 woorden
  • 28 augustus 2008
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 4.9
7 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Antwoorden oriëntatievragen Hfst 4

1. Omdat Marx voorspelt had dat een communistische revolutie alleen kon plaatsvinden in een industriële samenleving, zoals Groot-Brittanië of Duitsland.
2. Kenmerken:
· Ruim 80% van de bevolking was werkzaam in de landbouw.
· Het overgrote deel van de landbouwbedrijfjes werd primitief geëxploiteerd.
· De meerderheid van de bevolking was analfabeet.
· Veel kleine boeren kampten met schulden.
· Sinds 1890 kwam er een snelle industrialisatie op gang. Investeringen daarvoor kwamen uit het buitenland. Deze activiteiten beperkten zich tot enkele gebieden en de sociale omstandigheden waren mensonterend.

· Tot 1905 was Rusland een autocratische monarchie (tsaar had de macht, adel steunde hem omdat hun eigen bevoorrechte positie samenhing met zijn macht).
· De Russisch-orthodoxe Kerk was een staatskerk, met als staatshoofd de tsaar. Hierdoor bood de Kerk de bevolking onvoldoende bescherming tegen de machthebbers.
3. Omdat hij juist een gematigd hervormingsprogramma voorstond.
4. De bourgeoisie, want industriearbeiders en boerenknechten hadden vaak te weinig ontwikkelingen om een politieke mening te kunnen vormen.
5. Kenmerken:
· Vecht voor onteigening van de productiemiddelen.
· Aanhang van de partij bestond vooral uit geschoolde stedelijke arbeiders.
· Leden waren onderling verdeeld over de strategie en organisatie van de partij.
6. Een gedecentraliseerde bestuursorganisatie en een ideologische uniformiteit.
7. Aanleiding: Bloedige zondag
Oorzaak: Russisch-Japanse oorlog
Gevolg: hervormingen
8. De bevolking had het emotioneel en economisch zwaar te lijden. De voedselproductie daalde. De bolsjewieken gaven de tsaren de schuld van het feit dat de boeren en arbeiders
9. Door de groeiende hongersnood gingen boeren en soldaten de straat op om tegen de tsaar te demonstreren. De tsaar negeerde het parlement, waardoor het parlement de tsaar onder huisarrest stelde en er een voorlopige regering o.l.v. de gematigde Kerenski kwam.

10. Kerenski maakte geen eind aan de oorlog en de verkiezingen werden telkens uitgesteld.

11. Ze hoopten hiermee de chaos in Rusland aan te wakkeren.
12. Aprilstellingen:
· Alle macht aan de sovjets
· Alle grond aan de boeren
· Alle fabrieken aan de arbeiders
· Vrede met Duitsland
13. Generaal Kornilov trok met zijn leger naar Petrograd om de macht over te nemen. Om het gevaar te keren vroeg Kerenski hulp van de sovjet en de bolsjewieken. Zij kregen wapens die ze nooit meer zouden afgeven. Binnen enkele maanden wisten zij de macht binnen de Petrogradse sovjet naar zich toe te trekken.
14. Maatregelen:
· Onteigening van het grootgrondbezit. De boeren kregen het gebruiksrecht.
· Onteigening van de belangrijkste productiemiddelen. Het bestuur van de bedrijven werd overgenomen door arbeidersraden.

· Annulering van de staatsschuld.
· De Kerk werd onder staatstoezicht geplaatst.
· Wapenstilstand met Duitsland; er zou direct over vrede onderhandeld worden.
15. Omdat, tot teleurstelling van Lenin, de Communistische partij tijden de verkiezingen erg weinig stemmen kreeg.
16. Verklaringen:
· De omstandigheden waarin Rusland in 1917 verkeerde: oorlog, honger, de onmacht en onkunde van de regering Kerenski.
· De buitengewone motivatie, (zelf)discipline en hardheid van de bolsjewieken.
· De sterke organisatie, strategie en tactiek van de partij; een aspect hiervan was de intelligente manier van propaganda bedrijven.
· Het leiderschap van Lenin.
17. Perioden:
· Het feodalisme (bezit is vooral grondbezit in handen van adel): strijd tussen adel en arme boeren
· Het vroeg-kapitalisme (bezit is vooral geldbezit, verkregen door de handel; de macht is in handen van de burgerij): strijd tussen burgers en armen
· Het modern-kapitalisme (bezit is bezit van de productiemiddelen, de macht is in handen van de eigenaren van de productiemiddelen): strijd tussen bezitters en niet-bezitters.

· Het socialisme (de productiemiddelen zijn in handen van de gezamenlijke arbeiders – het proletariaat - die ook de macht hebben, de dictatuur van het proletariaat): strijd tussen proletariaat en bezitters.
· Het communisme (ieder heeft volledige vrijheid, ieder krijgt naar behoefte en geeft naar capaciteiten). De overgang naar de communisme fase vindt geleidelijk plaats. Er zijn geen bezitters en proletariërs meer; dus geen strijd meer.
18. Lenin paste Marx’ theorie aan met de volgende elementen:
· Een land – in dit geval Rusland – hoefde niet per definitie een burgerlijke moderne kapitalistische fase door te maken voor een communistische revolutie.
· Zo’n land kon een wereldrevolutie ontketenen.
· Arbeiders en boeren moesten geleid worden door een partij van beroepsrevolutionairen. Deze partij moest de dictatuur uitoefenen.
Marx ging dus uit van een klassenbewustzijn, volgens Lenin moest dit bewustzijn in het agrarische Rusland nog gekweekt worden.
19. De communisten dankten hun overwinning aan:
· De onderlinge verdeeldheid van hun tegenstanders.
· Het organisatietalent van Trotzki.
· Het feit dat de meeste boeren uit angst voor de terugkeer van de grootgrondbezitters de communisten steunden.
· Het feit dat ze meer in het centrum van het land zaten, terwijl de Witten meer in de uithoeken van het geweldig grote Rusland zaten.
20. Een opstand van aanhangers van de revolutie tegen de dictatoriale maatregelen van de regering, werd gewelddadig onderdrukt. Hierdoor werd duidelijk dat de leiders geen enkele vorm van democratie accepteerden.

21. NEP (= Nieuwe Economische Politiek) hield in:

· Kleine particuliere bedrijven werden toegestaan.
· Boeren mochten zelf over hun productie beschikken.
22. Trotzki had een goede opvoeding gehad. Stalin had een slechte opvoeding gehad. Trotzki was voor de NEP, Stalin was tegen de NEP. Trotzki wilde andere landen tot revoluties brengen, Stalin wilde dit niet.
23. Een centraal planbureau moest de productie van alle goederen en diensten voor vijf jaar vaststellen. Er was een groot gebrek aan productiemiddelen en geschoolde arbeidskrachten. Ook wilde Stalin niet van het buitenland lenen, omdat hij bang was dat die landen daardoor tegen de SU zouden zijn. Door de economische crisis kon men ook niet op grondstoffen rekenen. Daarom moest de landbouw zorgen voor alle middelen voor de industrialisatie.
24. Grote en middelgrote boeren, die ervan beschuldigd werden dat ze graan achterhielden. Hierdoor werden ze gevangen genomen of vermoord.
25. Doelen dekoelakisatie:
· Allereerst moest de landbouwproductie worden verhoogd.
· De landbouwproductie moest volledig onder staatscontrole worden gebracht.
· De plattelandsbevolking moest ideologisch onder staatstoezicht worden gebracht.
· De overtollige boeren en landarbeiders moesten in de (mijn)bouw en industrie tewerkgesteld worden.
26. Kolchozen zijn enorme collectieve bedrijven, die het grootste deel van hun oogst moesten afstaan aan de staat. Zij kregen een lapje grond voor eigen gebruik, waarvan ze de oogst konden verkopen. Sovchozen waren modelbedrijven, die een vast salaris kregen.
27. Een uitdunning van de toch al schaarse beroepsgroep van hogere technici. Hierdoor werd er mee geïnvesteerd in het onderwijs, met name de technische opleidingen (democratisering van het onderwijs).

28. Bronnen voor extra arbeidskrachten:
· Gedeporteerde koelakken en andere politieke ‘misdadigers’ werden ingezet in de mijnen van Siberië.
· Werklozen; tot 1982 kenden de Sovjet-Unie openlijke en verborgen werkloosheid. Veel van hen probeerden al langer aan werk te komen in de steden.
· Boeren voor wie geen plaats was op de kolchozen.
· Vrouwen; het loon van de man was te weinig om van te leven.
· Studenten werden tijdens vakanties ingeschakeld.
29. Omdat de arbeidsdiscipline laag was; er werd slechts vier van de zeven uur effectief gewerkt.
30. Een mijnwerker die tot ‘modelarbeider’ werd verheven omdat hij in zijn eentje net zo veel steenkool dolf als twintig man.

31. Stalin leidde een strakke dictatuur, zodat hij een dergelijke aanval zou overleven. Hiervoor heeft hij alle verdachte mensen laten executeren. Hij creëerde angst.
32. De officieren waren in de tsarentijd opgeleid en er was in 1922 en 1933 een hechte samenwerking geweest tussen Duitse en sovjetmilitairen.
33. Zodat iedereen een verheerlijkte uitdrukking van Stalin zou krijgen.

34. Stalin wilde een verburgelijking van de samenleving. Dit had met zijn eigen levensstijl te maken en hij overtuigde dat een stabiel gezinsleven de opbouw van de Sovjet-Unie ten goede kwam.
35. Toen Hitler in 1933 de macht in Duitsland kreeg, gaf Stalin de communistische partijen in Europa de opdracht zich bij de antifascistische krachten aan te sluiten. Toen Hitler in 1938 een deel van Tsjecho-Slowakijke opeiste, en Groot-Brittanië en Frankrijk aan deze eis toegaven, besefte Stalin dat hij van het Westen niets goeds had te verwachten.
36. De overwinning op het fascisme was vooral te danken aan de moed en doorzettingsvermogen van de meerderheid van de sovjetmilitairen en burgers. Dit leverde Stalin veel prestige op, hij liet zich vereren.
37. Hiermee wilde Stalin het nationale gevoel onder het Russische deel van de bevolking stimuleren. De bevolking werd vooral op het ‘Rus zijn’ en niet op haar ‘sovjetbewustzijn’ aangesproken.
38. Stalin wilde de schade op de ‘bevrijde’ landen verhalen. Nu bijna de hele industrie in Rusland door de Duitsers was leeggeroofd, kon de bevolking van voren af aan beginnen.
39. Chroestjov beschuldigde Stalin van machtsmisbruik, persoonsverheerlijking, geschiedvervalsing en andere politieke fouten. Dit leidde tot vrijlating van miljoenen politieke gevangenen.
40. De destalinisatie riep in Oost-Europa veel onrust op. Deze landen kwamen in opstand. Met veel machtsvertoon werd de Hongaarse opstand neergeslagen en de Polen (die minder ver waren gegaan in hun opstand) bleven zonder Russische inmenging toch in de sovjet-invloedssfeer.

41. De landbouwcrisis, het neerslaan van de Hongaarse opstand, de verslechterde verhouding met China en de Cuba-crisis.
42. Een tekort aan suiker, graan en consumptiegoederen. Veel mensen hadden een drankprobleem. En door bureaucratie - slechte economie.
43. Verzet tegen het ondemocratische sovjetcommunisme. Verzet tegen executies.
44. Hij was een stuk jonger dan zijn voorgangers. Hij probeerde te leren van zijn fouten.
45. Door middel van kritiek probeerde hij het communisme te hervormen en de economie op gang te krijgen.

46. De glasnost kon niet meer gestopt worden, omdat er ernstige klachten binnenkwamen.
47. De inflatie nam enorm toe. De economie op dat moment was door conservatieve communisten gewenst en door de staat geleid. Gorbatsjov liet dit voortbestaan.
48. De economie was er door Gorbatsjov niet beter op geworden
49. Het communisme verdwijnt - democratieën. Sovjet-Unie valt uiteen in staten.
50. Alle staten werden geprivatiseerd en de productie daalt.
51. Veel ouderen konden (door inflatie) niet meer van hun pensioen rondkomen. De vele werknemers die bij slecht functionerende bedrijven werkten, werden het slachtoffer.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.