Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

7b

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 5e klas vwo | 1277 woorden
  • 6 augustus 2006
  • 123 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
123 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Unité 7b

Exercise 43
1. D
2. J
3. I
4. F
5. G
6. E
7. A
8. B
9. H
10. C

Exercise 44
1. informatief
2. geld maakt niet gelukkig maar kan er wel aan mee helpen
3. jongerentaal
4. jongeren

Exercise 45
1. zich weten te redden
2. Sabrina
3. A
4. B
5. toegeven
los kloppen
blut zijn
6. B
7. het jatten
Jatten
waardeloos
8. B
9. iedereen betaalt zelf
om de beurt betalen
10. Sabrina, Alex
11. naar de bioscoop gaan
een keer voor de ander betalen
12. bij vrienden onder elkaar gaat dat anders

13. bekvechten
achterlijk
het geld
14. C
15. over geld praten leidt tot ruzie
16. woning
te gek
17. est-ce que pour vous l’argent, c’est le pouvoir?

Exercise 46
1. F
2. A
3. J
4. B
5. C
6. D
7. E
8. H
9. G
10. I

Exercise 47
1. de l’argent, het geld
2. c’est ennuyeux, het is saai
3. un homme, een jongen
4. tu es idiot, je bent idioot
5. une cigarette, een sigaret
6. une voiture, een auto
7. une fille, een vrouw
8. un agent de police, een politie-agent
9. un soulier, een schoen
10. partir, gaan
11. mourir, doodgaan
12. causer, kletsen

13. comique, lollig / raar
14. c’est méprisable, het is verachtelijk
15. tu es ivre, je bent dronken

Exercise 49
1. werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
2. een hoedanigheid of wijze
3. praktisch, bijwoord
onregelmatig, werkwoord
snel, werkwoord
eerlijk gezegd, hele zin
zelden, werkwoord
eveneens, werkwoord
geheel, bijv. nw.
4. rapidement, rarement
complètement, irrégulièrement
5. dénouement
habillement
recueillement

Exercise 50
1. hoe / wat, vraagwoord
vaak, tijd
meer, hoeveelheid / intensiteit
erboven, plaats
toch wel, ontkenning / bevestiging
dadelijk, tijd
soms, tijd
meteen, tijd
nooit, ontkenning / bevestiging
jammer, wijze

af en toe, tijd
veel, hoeveelheid / intensiteit
ook niet, ontkenning / bevestiging
daar, plaats
niets, ontkenning / bevestiging
goed, wijze
waarvandaan, vraagwoord
daarin, plaats
2. bijwoord
bijwoord
bijvoeglijk nw.
bijvoeglijk nw.
bijwoord
bijvoeglijk nw.

Exercise 51
1. koptekst, logo, plaatjes, ondertekst, slogan
2. activerende tekst
3. activeren
4. informeren, diverteren, overtuigen
5. huisvrouwen
Mensen die op hun gewichten letten
6. race-auto met stofzuiger
7. dat de stofzuiger erg snel en goed is
8. zuinig, geluidsarm
9. over de afgebeelde man
10. weinig smaakverschil
minder calorieën

Exercise 52
1. Miele

Technische gegevens
2. foto
woordspeling uit titel
3. stofzuiger blijft krachtig
4. gebruiksvriendelijkheid
minimale uitstoot
geluidsarm
goede prijs-kwaliteitverhouding

Exercise 53
1. un aspirateur
2. boucher les oreilles
3. la canette
4. concilier
5. efficacité
6. ?
7. performance
8. prise
9. faire un tour
10. tromper

Exercise 54
1. luchtverfrisser
2. luiers
3. reinigingslotion
4. boek
5. anti-roos shampoo
6. plan
7. Franse spoorwegen
8. mensenrechtenorganisatie
9. anti-puistjes middel
10. bank
11. haargel
12. opticien
13. alarmsysteem
14. auto

Exercise 55
1. I

2. F
3. B
4. A
5. E
6. H
7. K
8. J
9. D
10. G
11. C

Exercise 56
4, 2, 5, 7, 6, 1, 3

Exercise 57
1. betrekkelijk vnw, jeunes
2. aanwijzend vnw, des baladeurs
3. aanwijzend vnw, l’usage
4. aanwijzend vnw, distorsions
5. bezittelijk vnw, les jeunes
6. betrekkelijk vnw, distraire sans genér
7. persoonlijk vnw,?
8. bezittelijk vnw,?
9. ?
10. aanwijzend vnw,?
11. bezittelijk vnw,?
12. aanwijzend vnw,?

Exercise 58
1. ces
2. c’est
3. ses
4. ces
5. m’est
6. mais
7. mes

8. m’est
9. là
10. l’a
11. la
12. la
13. quand
14. quand
15. quant
16. qu’en

Exercise 59
1. le sang, il sent
2. il perd, la paire
3. il voit, la voix
4. l’air, il erre
5. il, le
6. la, ils
7. l’, il
8. la, il
9. ils, la
10. la, je
11. la, il
12. il, le

Exercise 60
1. mededeling
2. bevel / raad
3. vraag
4. uitroep
5. vraag
6. mededeling

Exercise 61
1. A
2. F
3. K
4. G
5. I
6. J
7. B
8. H
9. D
10. C
11. E
12. L

Exercise 62
1. vrai
2. faux
faux
3. vrai
4. faux
5. faux
6. faux
vrai
7. faux
vrai
8. vrai

Exercise 63
1. overhemd

blauw / groen
€ 37,55
2. zalm / kabeljauw
€ 8.96
3. magnetron
€ 263,-
4. armband
€ 53,75
5. 3 varkenskoteletten
€ 6,24

Exercise 64
1. C, Voor een reservering zou je 2 maanden van te voren hebben moeten bellen.
2. D, Een lawine zou de oorzaak van dit dodelijke ongeluk.
3. D, Volgens de journalisten zouden er tientallen slachtoffers zijn.
4. A, In het geval dat je me niet kunt.
5. B, Als ik de moed zou hebben, zou ik het hebben gedaan.
6. A, Ik, zou graag een boeket rode rozen willen kopen.
7. C, Je zou je grammatica-oefeningen moeten herzien!

8. A, Zou u mij het zout aan willen geven?

Exercise 66
1. Richard, 950 €, per maand, salaris, bioscoop
2. Colette, 5 €, per week, zakgeld,?
3. Aline,? €, per week, salaris, kleren
4. Romain, 77 €, per maand, salaris en zakgeld, uitgaan en games

Exercise 67
1. F
2. E
3. I
4. A
5. M
6. J
7. K
8. D
9. N
10. O
11. B
12. L
13. C
14. H
15. G

Exercise 68
1. bezittelijk vnw.
2. werkwoord
3. betrekkelijk vnw.
4. lijdend voorwerp
5. rangtelwoord
6. aanwijzend vnw.
7. bijvoeglijk naamwoord
8. voegwoord
9. bijwoord
10. bijwoord
11. werkwoord
12. bijvoeglijk naamwoord
13. voegwoord
14. bijwoord
15. voorzetsel
16. voegwoord
17. voorzetsel
18. bezittelijk vnw.
19. lidwoord
20. persoonlijk vnw.

Exercise 69
1. boor

2. auto
3. TV
4. yoghurt
5. CD
6. fiets

1. wel
2. wel
3. niet
4. niet
5. niet
6. wel

Exercise 72
1. Que puis je faire pour vous?
Vous avez une pièce d’identité?
Voulez-vous remplir ce formulaire s’il vous plaît?
2. Je veux ouvrir un compte en banque.
Je suis Hollandaise et je fais un stage.
Je voudrais aussi changer de l’argent.

1. Tu reçois de l´argent de poche?
2. Mon parents me donnent € 8,50 par semaine
3. Je fais des économies pour m’acheter un nouveau vélo.
4. Je ne reçois pas d’argent de poche.

5. Je travaille et je gagne € 53,- par mois.
6. Je dépense mon argent en vêtements.
7. J’ai aussi un petit boulot qui me rapporte € 140,- par mois.

Exercise 73
1. C, 2, Ik zoek een groene jas.
2. V, 3, Welke maat heeft u?
3. V, 1, Anders nog iets?
4. V, 1, Wordt u al geholpen?
5. V, 4, Hoeveel plakken ham?
6. C, 4, Hoe duur is uw kip?
7. V, 2, Welke maat heeft u?
8. V, 1, Welk merk zoekt u?
9. C, 1, Dat is niet wat ik zoek.
10. V, 4, Ik kan u varkenskoteletten aanraden.
11. C, 5, Wat kosten de druiven?
12. V, 1, Wat wenst u mevrouw?
13. C, 2, Hoe duur is deze trui
14. V, 1, Kan ik u helpen?
15. C, 2, Kan ik dit vest ruilen?
16. C, 1, Kan ik betalen met bankpas?
17. C, 3, Dit paar laarzen bevalt me.

18. C, 2, Mag ik de jurk passen?
19. V, 3, De zomerschoenen zijn in de aanbieding.
20. V, 1, Is dat alles meneer?
21. C, 5, Heeft u rijpe peren?
22. V, 2, Jammer genoeg heb ik geen zwarte jeans.
23. C, 4, Ik wil graag 1,5 pond gehakt.
24. C, 1, Dankje, dat is alles.
25. C, 5, Doe mij een blik groene bonen.
26. V, 5, Er zijn geen kersen meer.

Exercise 74
1. zakgeld, argent de poche
2. rekening, compte en banque
3. pinautomaat, distributeur de billets
4. spaart, fait des économies
5. financieën, finances
6. fortuin, fortune
7. betalen, payer
8. wisselen, changer
9. arm, pauvres
10. opnemen, retirer
11. rijk, riches
12. identiteitsbewijs, pièce d’identité
13. bedrag, somme
14. hebben uitgegeven, ont dépensé

15. te koop
16. en vente
17. heeft verleend, a prêté
18. pincode, code secret
19. telefoonkaart, télécarte
20. zal teruggeven, rendrai
21. winkelier, commerçant
22. stijging, hausse
23. betalen, rembourserai
24. goederen, marchandises
25. belasting, impôt
26. daling, baisse
27. geld, sous
28. gemiddeld, moyen
29. financieel, financier
30. klanten, clients

Exercise 78
1. profession
2. maison
3. animal
4. arbe
5. fleur
6. magasin
7. faire le ménage

1. un fruit
2. un animal
3. un légume
4. un instrument de musique
5. un métal
6. un bijou
7. un jeu
8. un vêtement
9. une monnaie
10. un meuble
11. un sentiment

12. des chaussures

1. bricoler
2. parler
3. faire du sport
4. regarder
5. faire de la musique
6. peindre
7. manger
8. lire
9. marcher
10. jouer

Exercise 80
1. a fait du vélo
2. ont joué au tennis
3. se s’ont ennuyées
4. a bu un verre d’eau
5. a lu
6. font du jogging
7. de la guitare
8. court
9. téléphone
10. écoute de la musique
11. fera du skating
12. joueront du fout
13. ira promener son chien
14. fumera
15. joueront au basket

Exercise 82
1. dont
que
2. que
3. qui
qui
4. laquelle
5. qui
dont
6. qu’
lequel
7. qui
qui
8. où
dont

9. qui
dont
10. qui
dont

Exercise 83
1. D
2. E
3. C
4. J
5. G
6. A
7. B
8. F
9. I
10. H

Exercise 84
1. de
d’
2. de
d’
de
des
d’
de
-
3. de
4. -
de
les
5. les
les
6. de
de
du
le
7. de
de
des
8. une
de l’
de

Exercise 90
1. parcouru
2. trafic des vacances
3. a invité
4. s’approchant
5. en élevant
6. écran d’ordinateur
7. aux couleurs gaies
8. est affalé
9. avant un mois
10. gravement
11. pour
12. grand
13. amusant
14. ?
15. comme chez soi
16. à la légère
17. se vante de
18. aux heures de pointe
19. je regrette

20. à

Exercise 93
1. à
2. de
3. –
4. d’
5. à
6. de
7. –
8. de

Exercise 94
1. Tu aimes les sports d’hiver?
2. Oui, je me le rappelle encore.
3. Est-ce que je peux continuer le travail que j’ai commencé?
4. Qu’est-ce vous attendez encore?
5. Est-ce que tu as le livre dont j’ai besoin?
6. Le film que j’ai regardé était nul.

Exercise 95
1. Non, je ne vois jamais le Tour de France.
2. Non, je n’y a rencontré personne.
3. Non, nous n’avons pas une chambre d’amis.
4. Non, je n’ai pas encore envoyé la facture.

5. Non, je n’ai pas vu ce feuilleton.
6. Je n’ai rien fait.
7. Non, je n’ai plus des questions.
8. Personne.
9. Je n’ai pas aussi.
10. Je n’ai ni voiture ni scooter.

Exercise 96
1. de
2. à
3. pendent
4. le
5. de
6. en
7. dans
8. de
9. au
10. en
11. du
12. en
13. devant
14. concernant
15. la
16. de
17. des
18. à
19. dans
20. de
21. à
22. à
23. à
24. pour
25. les
26. les
27. des
28. à l’
29. de l’
30. de l’
31. à
32. dans
33. les
34. les
35. en
36. de
37. –
38. sur
39. de
40. de

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.