Alan Turing heeft een test ontwikkelt waarbij je niet weet of je tegen een computer of een mens praat en met de hulp van vragen erachter moet komen of het een computer of mens is. Als een computer deze test doorstaat en zorgt dat het lijkt alsof hij een mens is dan zou dat volgens de Turing-test betekenen dat de computer kan denken.
Bij de Chinese kamer zit er iemand (die geen Chinees kan) in een kamer met een boek waarin staat welk(e) teken(s) hij terug moet geven als iemand hem een Chinese tekst geeft zonder de kamer in te kijken. Hierdoor zouden de mensen aan de andere kant van de kamer denken dat degene in de kamer Chinees kan terwijl hij alleen maar stappen volgt.
Hetzelfde zou een computer kunnen doen als hij de Turing-test ondergaat, hij volgt dan stappen waardoor het lijkt alsof hij een mens is terwijl hij alleen maar stappen volgt. Dit laat zien dat de Turing test niks zegt over of computers kunnen denken of niet.
- De kandidaat kan de kritiek van Spinoza op Descartes weergeven. De kandidaat kan daarbij uitleggen wat Spinoza bedoelt met het begrip ‘god’.
Spinoza zegt dat, als de definitie van substantie van Descartes correct is, de twee substanties helemaal geen substanties zijn. Deze zijn allebei gecreëerd door God. Ze zijn verschijnsvormen van de substantie God.
- De kandidaat kan uitleggen waarom ook Spinoza een monist te noemen is.
Spinoza zegt dat alles uit één substantie bestaat. Dat is geen lichaam of geest maar God.
- De kandidaat kan inzichtelijk maken hoe Spinoza het interactieprobleem heeft opgelost.
Er is geen probleem van de brug meer omdat er geen twee verschillende substanties zijn en ze dus ook niet hoeven te communiceren. Er zijn wel twee verschillende dingen maar bestaan uit dezelfde substantie en kunnen dus gewoon communiceren.
- De kandidaat kan aangeven wat we bedoelen met de uitspraak dat ‘Merleau-Ponty het cogito van Descartes gedecentreerd heeft’.
Het cogito wordt bij Descartes beschreven als het belangrijkste. Merleau-Ponty zegt dat het lichaam allerbelangrijkste is, dus niet het cogito staat niet meer centraal. Het lichaam gaat vóór de geest. De geest is gedecentreerd.
- De kandidaat kan met behulp van een eigen voorbeeld uitleggen wat de fenomenologie bedoelt als het zegt dat het lichaam het voertuig is voor de waarnemingen die ons bewust maken van de wereld en ons bestaan daarin.
Het lichaam bevindt zich ergens, in een bepaalde situatie. Mijn lichaam bevindt zich bijvoorbeeld in de filosofieles, hierdoor krijg ik informatie binnen, over deze informatie de denk ik na en dit beïnvloed mij als persoon.
- De kandidaten kunnen aangeven wat Latour verstaat onder een symmetrische antropologie en het begrip ‘cyborg’ in deze context plaatsen.
Met symmetrische antropologie wordt bedoeld dat mens en ding altijd aan elkaar gelijk gesteld worden. Een cyborg is een mengeling tussen mens en ding. Er bestaat geen ‘hogere’ of ‘lagere’ substantie. Dus kan de combinatie tussen mens en ding ontstaan.
§1.3 Emoties
- De kandidaat kan de vier verschillende visies over de aard en bron van emoties benoemen en kernachtig weergeven, te weten de naturalistische visie, de fysiologische emotietheorie, het constructivisme en het cognitivisme. De kandidaat kan met behulp van één en dezelfde voorbeeld-emotie uitleggen hoe deze vier visies denken over wat de aard van deze emotie is.
Voorbeeldemotie: Verdriet
De fysiologische theorie zegt dat emoties een lichamelijke reactie zijn op de omgeving. Zij zouden zeggen dat er een prikkel binnenkomt die een reactie van het lichaam geven, zoals tranen, en dat je daarna merkt dat je aan het huilen bent.
De naturalistische emotietheorie zegt dat emoties aangeboren zijn en zijn te herleiden tot basisemoties. Zij zouden zeggen dat verdriet een van de basisemoties is en dat dat gevoel is aangeboren en dat elke cultuur een gevoel van verdriet kent.
Het constructivisme zegt dat emoties aangeleerd zijn door je omgeving. Ze zijn dus een sociaalconstruct. Zij zouden zeggen dat onze cultuur ons heeft aangeleerd dat we verdrietig moeten zijn op bepaalde momenten.
Het cognitivisme zegt dat emoties rationeel en evaluatief zijn omdat ze iets zeggen over hoe jij een situatie waardeert en over je redenen. Zij zouden zeggen dat je verdrietig bent om iets (het object) en dat je daar een subjectieve interpretatie op hebt en vervolgens ook gedachten die meespelen bij de beoordeling van de situatie. Wat ook meespeelt zijn je waarden en na al deze stappen kun je de emotie beoordelen.
- De kandidaat kan uitleggen dat Descartes een naturalistische emotietheorie aanhangt en daarbij aangeven welke basisemoties Descartes onderscheidt.
Descartes noemt de emoties ‘passies’ afgeleid van ‘passief’. Een emotie overkomt ons, verlamd ons en laat ons hulpeloos achter. Zijn basisemoties zijn: Verwondering, liefde, haat, begeerte, vreugde en droefheid.
- De kandidaat kan aangeven welk waardeoordeel Descartes heeft over emoties.
Emoties moeten we middels ons verstand beoordelen. Dit is de enige manier om ze in bedwang te houden. De effecten van emoties kunnen positief of negatief zijn.
- De kandidaat uitleggen hoe emoties volgens de fysioloog William James tot stand komen.
Een emotie ontstaat vanuit een prikkel. Op die prikkel komt een lichamelijke reactie en daarna komt pas de emotie.
- De kandidaat kan uitleggen wat een constructivist bedoelt als deze stelt dat emoties cultureel en historisch bepaald worden. De kandidaat kan eveneens aangeven hoe de these van Sapir en Whorf hiermee samenhangt.
Emoties zijn cultureel en historisch bepaald omdat in iedere cultuur andere emoties bestaan, ook kunnen emoties per tijd verschillen. De these van Sapir en Whorf zegt dat er een nauw verband bestaat tussen onze taal (tijd en cultuur) en hoe wij de wereld ervaren (met welke emoties). Onze emotionele ervaring hangt af van wat de taal ons toestaat. Als wij niet het woord hebben voor een bepaalde emotie, kunnen wij die emotie niet kennen.
- De kandidaat kan de vier kenmerken van emoties zoals Nussbaum deze onderscheidt benoemen, uitleggen en toepassen op een eigen voorbeeld van een emotie.
1. Object, daar waar de emotie over gaat Faillissement
2. Interpretatie, de subjectieve manier waarop het
object wordt waargenomen Faillissement is niet goed
3. Overtuiging, de gedachtes die meespelen bij jouw
beoordeling van de situatie Kan dan niet meer voor gezin zorgen.
4. Waarde, zaken die jij belangrijk vindt Familie
§1.4 De rede
- De kandidaat kan benoemen wat volgens de antropologisch rationalisten het wezenskenmerk van de mens is en uitleggen waarom Plato en Descartes beide tot het antropologisch rationalisme gerekend kunnen worden.
Het wezenskenmerk van de mens is het verstand. Het verstand maakt de mens tot mens. Plato zegt in zijn dualisme dat het verstand baas is en hiermee het hoogste. Dit maakt de mens dus tot mens. Descartes zegt ik ben dus ik besta, het verstand is ook hier de baas, het verstand maakt je tot wie je bent.
- De kandidaat kan met behulp van een eigen voorbeeld uitleggen wat het verschil is tussen een centrische en een excentrische verhouding tot de leefomgeving.
Een mens is excentrisch. Hij is zich bewust van zichzelf in de omgeving en kan zichzelf en de omgeving bekritiseren. Een dier is centrisch. Hij denkt met het instinct, houd zich niet bezig met zijn leefomgeving.
Wanneer een kat voedsel ziet zal hij denken: ‘Een muis die ga ik opeten.’
Als een mens voedsel zal zien, zal hij denken: ‘Ik zal hem niet opeten, ik ben al vrij dik.’
§1.5 Vrijheid
- De kandidaat kan uitleggen hoe Sartre de relatie legt tussen zijn existentialisme en het atheïsme en hoe hij zijn existentialisme onderscheidt van het essentialisme. Zij kunnen daarbij aangeven waarom ook Kant als plichtethicus volgens Sartre een essentialist is.
Existentialisme: het bestaan is er voor de essentie
Essentialisme: er is eerst de essentie en daarna het bestaan (bijv. ziel of plicht)
Volgens Sartre is er een duidelijke relatie tussen existentialisme en atheïsme, omdat er bij een religie altijd sprake is van essentialisme, want een religie waar God de wereld heeft gemaakt gaat ervan uit dat God jou essentie meegeeft met je schepping.
Kant is volgens Sarte een essentialist omdat Kant stelt dat de mens een aangeboren plicht heeft. De plicht is er dan al voordat jij bestaat, en dus is Kant volgens Sartre een essentialist.
- De kandidaat kan de uitspraak van Sartre: ‘de mens is niets anders dan wat hij van zichzelf maakt’ uitleggen en van commentaar voorzien.
Hiermee bedoelt Sartre dat jij, door de keuzes die je maakt, zelf maakt wie je bent. Er is geen vooraf gegeven ‘ik’, er is niemand die bepaalt wie jij bent. Mensen zijn eigenlijk een blanco canvas en door de keuzes die ze maken krijgen ze essentie.
Commentaar: Maar hoe zit het dan met genen? Wie jij bent wordt toch ook voor een deel bepaald door je ouders en hun genen?
- De kandidaat kan uitleggen wat de uitspraak ‘essentie gaat vooraf aan existentie’ betekent en waarom dit voor dingen wel geldt, maar voor de mens niet.
Deze uitspraak houdt in dat er, voordat jij geboren bent, al een ziel of een plicht is die voor een deel bepaald wie of wat jij bent. Er is dus eerst een essentie en daarna komt pas het bestaan.
Dit geldt wel voor dingen omdat, voordat het ding gemaakt wordt, eerst wordt bepaald wat het doel is van het ding (bijvoorbeeld: moet kunnen knippen). Daarna wordt het ding pas echt gemaakt (schaar). Mensen worden daarentegen geboren als blanco canvas.
- De kandidaat kan aangeven hoe vrijheid en verantwoordelijkheid bij Sartre samenhangen en daarbij het begrip 'mauvaise foi' betrekken.
Vrijheid is voor Sartre eerder een last dan een zegen. Hij stelt dat de mens totaal vrij is, maar je moet voor deze vrijheid wel je verantwoordelijkheid nemen. Het argument ‘Ik had geen andere keuze’ is volgens Sartre niet een geldig argument, je hebt altijd een andere keuze. Als je voor deze keuze wegvlucht door te stellen dat je geen keuze hebt ben je volgens Sarte mauvaise foi, je loopt dan weg voor je verantwoordelijkheid als mens en bent niet te vertrouwen.
- De kandidaat kan aangeven welke kritiek het structuralisme van Foucault heeft op het essentialisme van Sartre.
Foucault stelt dat de mens een radertje is in een groter geheel, de samenleving. En dat er machtssystemen zijn die ons (soms onzichtbaar) voorschrijven hoe we ons moeten gedragen. Zijn kritiek op Sartre is dat onze keuzes niet uit het niets worden geboren, maar worden in een van machtsstructuren doordrongen samenleving gevormd.
- De kandidaat kan met behulp van een voorbeeld uitleggen wat Foucault bedoelt met de begrippen ‘normalisering’, ‘disciplinering’ en ‘macht’.
Het is voor mensen heel normaal om ‘sorry’ te zeggen als je tegen iemand oploopt. Dit is voor ons heel normaal omdat we weten dat mensen hier goed op reageren en dus blijven we het doen. Dit voortdurend in de gaten worden gehouden en ons daarop aanpassen is de macht die ons voorschrijft hoe we ons moeten gedragen, deze macht is onpersoonlijk. De reactie van de mensen zorgt voor ‘disciplinering’ en als dit gedrag uiteindelijk de norm wordt heet dat ‘normalisering’. Deze norm zie jij zelf als je ‘eigen’ norm en een die niet is opgelegd door andere mensen.
- De kandidaat kan de drie trauma’s voor de menselijke eigenliefde van Freud benoemen.
1: Aarde en dus de mensheid is niet meer het middelpunt van het universum (Copernicaanse
wending)
2: De mens is niet de kroon op de schepping, maar product van ‘toevallige’ evolutie (Darwin)
3: Het ‘ik’/zelf is geen heer en meester in eigen huis (Freud)
- De kandidaat kan aangeven uit welke drie delen het zelf volgens Freud bestaat en beargumenteren waarom deze visie op het zelf inderdaad een trauma voor de menselijke eigenliefde is.
3: Het ‘ik’/zelf is geen heer en meester in eigen huis (Freud)
- De kandidaat kan aangeven uit welke drie delen het zelf volgens Freud bestaat en beargumenteren waarom deze visie op het zelf inderdaad een trauma voor de menselijke eigenliefde is.
Ons ‘zelf’ bestaat uit 3 delen:
- es / es / het dierlijke lusten (intern)
- ego / ich / ik drager van de persoonlijkheid
- superego / über-ich / boven-ik geweten (extern opgelegd)
Eigenlijk domineert het ‘es’ onze persoonlijkheid, maar het superego drukt het de kop in. Het ego/zelf is dus niet een bewuste handelaar, maar kiest op basis van een onbewuste strijd tussen ‘es’ en ‘superego’.
Deze visie is inderdaad een trauma voor de menselijke eigenliefde omdat we, volgens Freud, geen bewust ‘zelf’ hebben, we worden onbewust gestuurd door onze lusten en ons geweten.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden