Hoofdstuk 1 t/m 4

Beoordeling 4.7
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 2e klas vwo | 2996 woorden
  • 17 augustus 2004
  • 377 keer beoordeeld
Cijfer 4.7
377 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Stones hoofdstuk 1 t/m 4:
Stone 1:
· Weet je wat voor weer het wordt vanmiddag?
Do you know what the weather will be like this afternoon?
· Wordt het fijn weer dit weekend?
Will the weather be fine this weekend?
· Wordt het morgenochtend mistig?
Will there be fog tomorrow morning?

Stone 2:
· Het gaat sneeuwen in Schotland.
It will snow in Scotland.
· Het gaat niet waaien in Wales.
It won’t be windy in Wales.
· Het wordt helder in het westen.

It won’t be bright in the west.
· Het wordt twintig graden op vrijdag.
It will be twenty degrees centigrade on Friday.
· Het wordt min tien graden op woensdag.
It will be ten degrees below zero on Wednesday.
· Er zal vanavond ijzel op de wegen zijn.
There will be black ice on the roads tonight.
· Er zal geen vorst zijn op Zondag.
There won’t be a frost on Sunday.
· Er zal een storm zijn morgen.
There will be a storm tomorrow.
· Kijk, het gaat regenen.
Look, it’s going to rain.
· Ik denk dat het op gaat klaren.
I think it’s going to clear up.

Stone 3:
· Heeft zij de auto gezien vanochtend?
Did she see the car this morning?
· Heb je het haar niet verteld gisteren?
Didn’t you tell her yesterday?
· Hebben zij zijn fiets beschadigd vorige week?

Did they damaged his bicycle last week?
· Hoe heeft het kunnen gebeuren?
How did it happen?

· Wat heeft ze gezegd?
What did she say?
· Waar heeft ze jouw fiets heen gebracht?
Where did she take your bicycle?
· Wanneer heb je het aan Neil verteld?
When did you tell Neil?
· Waarom heb je dit gedaan?
Why did you do it?

Stone 4:
· Ik heb geen pijn gevoeld.
I didn’t feel any pain.
· Zij zag niet veel in de mist.
She didn’t see much in the fog.
· Zij werden niet boos na het ongeluk.
They didn’t get angry after the accident.

Stone 5:
· Zo zeg je als je het met iemand eens bent:
You’re right.
That’s right.
I agree.
Yes, of course.

· Zo zeg je als je het niet met iemand eens bent:
I don’t think so.
I don’t agree.
You’re wrong.

Stone 6:
· Zo vraag je wat er aan de hand is:
What’s the matter?
What’s wrong?
What’s up?
Are you OK?
Are you alle right?
· Ik heb keelpijn.
I’ve got a sore throat.
· Ze heeft kiespijn.
She’s got toothache
· Hij is ziek.
He is ill.
· Ik denk dat ik moet overgeven.
I think I’m going to be sick.

· Ik heb hoofdpijn.
I’ve got a headache.
· Mijn knie doet pijn.
My knee hurts.

Stone 7:
· Zo vraag je hoe het met iemand is:
How are you?
How are you doing?
How are you feeling?
· Het gaat goed met me:

I’m fine.
All right.
I feel great!
· Het gaat wel met me.
So so.
· Het gaat niet goed met me:
Not so good.
I don’t feel very well.
I feel terrible.
· Hoe gaat het met je zus?
How’s your sister?
· Zij is in het ziekenhuis.
She’s in a hospital.
· Het gaat veel beter, dankjewel.
She’s much better, thank you.
· Het gaat slecht, ik ben bang.
She’s worse, I’m afraid.

Stone 8:
· Je moet met een dokter praten.
You must to talk to your doctor.
· Je moet zelfverzekerd zijn.
You have to be confident.
· Je moet niet zoveel eten.
You musn’t eat so much.

· Je hoeft dat niet te doen.
You don’t have to do that.
· Je hoeft niet af te vallen.
You needn’t lose weight.

Stone 9:
· Waarom vraag je het je dokter niet?
Why don’t you ask your GP?
· Als ik jou was zou ik Careline bellen.
If I were you I’d call Careline.
· Als ik jou was zou ik vragen voor advies.
If I were you I’d ask for advice.
· Als ik jou was zou ik me niet te veel zorgen maken.
If I were you I wouldn’t worry too much.
· Je moet goed op jezelf passen.
You should take are of yourself.
· Je moet genoeg slapen.
You should get lots of sleep.
· Zorg ervoor dat je genoeg vers fruit eet.
Make sure you eat enough fresh fruit.


Stone 10:
· Zo vraag je hoe laat het is:
What time is it?
What’s the time?
· Het is tien voor vier.
It’s ten to four.
· Het is vier uur.
It’s four o’clock
· Het is drie voor vier.
It’s three minutes past four.
· Het is kwart voor vier.
It’s a quarter to four.
· Het is één voor vijf.
It’s one minute to five.

Stone 11:
· Mag ik Silders zien?
Can I see Silders?
· Mag ik een video gaan halen?
Can I go and get a video?
· Mag ik naar de radio luisteren?
Can I listen to the radio?
· Zo antwoord je:
Yes, of course.
Yes, you can.
No, you can’t.
· Is het goed als ik naar die documantaire kijk?

Is it all right if I watch that documantary?
· Is het goed als ik de afstandsbediening heb?
Is it all right if I have the remote control?
· Zo antwoord je:
Yes, of course.
No, is isn’t.

Stone 12:
· Wat is er op tv vanavond?
What’s on this afternoon?
· Wat is er op tv op Zaterdag?
What’s on on Saturdays?
· Wat is er op tv om negen uur op vrijdag?
What’s on at nine on Friday?
· Wat is er op tv om tien voor half negen?
What’s on at twenty past nine?
· Een documentaire.
A documantary.
· Ik weet het niet.
I don’t know.
· Kijk zelf maar.
See for yourself.
· Hier is de tv gids
Here’s the TV guide
· Wanneer is Bugs op tv?

When’s Buges on TV?
· Wanneer is Batman op tv?
When’s Batman on?
· Wanneer is Spatz op tv?
When’s Spatz on the telly?
· Om zes uur op Woensdag.
At six on Wednesday.
· Om vijf uur.
At five o’clock.
· Om 16.35 op Zaterdag.
At 16.35 on Saturday.
· Om 8.15 vanochtend.
At 8.15 this morning.

Stone 13:
· Vanavond speelt de band in de Arena.
Tonight the band’s playing at the Arena.
· Morgen geeft het orkest een concert.
Tomorrow the orchestra’s giving a concert.
· Vanavond gaan we naar de show kijken.
This evening we’re going to watch the show.
· Morgen gaan zij naar het concert luisteren.
Tomorrow they’re going listen to the concert.


Stone 14:
· Haar trein vertrekt om 5.20.
Her train leaves at 5.20.
· Mijn trein komt aan om half vijf.
My train arrives at half four
· De volgende bus vertrekt in tien minuten.
De next bus leaves in ten minutes.
· Ons vliegtuig komt aan om 5.20.
Our plane arrives at 5.20.

Stone 15:
· De RSPA registreerd sportongelukken sinds 1986.
The RSPA has listed sports accidents since 1986.
· Hij studeert dit onderwerp nu al vele jaren.
He has studied this subject for several years.
· We kijken veel boksen de afgelopen zes jaar.
We have watches a lot of boxing over the past six years.
· Zij spelen soccer sinds 1990.
They have plaed soccer since 1990.
· Hij heeft altijd een bokser willen worden.

He has always wanted to be a boxer.
· Ik heb nooit geweten dat het gevaarlijk was.
I have never known it was dangerous.
· Sinds wanneer vis jij?
Since when have you angled?
· Hoe lang speelt hij rugby?
How long has he played rugby?
· Hoe lang is vissen populair?
How long has fishing been popular?

Stone 16:
· Bob Marley is geboren op 6 April 1945.
Bob Marly was born on the sixth of April nineteen forty-five.
· Mij vader zag Marley op een concert op 3 Juli 1976.
My dad saw Marley in concert on the third of July nineteen seventy-six.
· Reggae is populair geworden in de jaren zeventig.
Reggae became popular in the seventies.
· Bob Marley stierf op 11 Mei 1981.
Bob Marly died on May the eleventh nineteen eighty-one.


· Zo noteer je een datum:
6 Aril 1945
April 6, 1945
6th April 1945
April 6th, 1981

mmatica hoofdstuk 1 t/m 4:
Grammatica hoofdstuk 1:
Grammar 1 De Future:

· Je gebruikt will om te zeggen dat iets in de toekomst zal gebeuren:
It will be cloudy tomorrow.
· Verkorte vormen:
Will = ‘ ll
Will not = Won’t
· Je gebruikt to be going to om aan te geven dat je verwacht dat iets gaat gebeuren:
I think it’s going to rain.
· Je gebruikt to be going to ook om aan te geven dat iets gaat gebeuren:
I’m going to swim this afternoon.

Grammar 2 De Past simple in vragen en ontkenningen:
· Als je iets vraagt over dingen die in het verleden gebeurt zijn gebruikt je did. Na did komt het hele werkwoord zonder to:
Did he see the car?

· Als de vraag al een hulpwerwoord heeft, dan gebruik je geen did”:
Could you see her in the fog?
· Als je wilt zeggen dat iets in het verleden niet is gebeurd gebruik je didn’t:
· Na didn’t komt het hele werkwoord zonder to.
It didn’t see her in the fog.
· Als de zin al een hulpwerkwoord heeft, dan gebruik je geen didn’t:
She wouldn’t stay at home.

Grammatica hoofdstuk 2:
Grammar 1 Moeten, niet mogen, niet hoeven:
· Als je wil zeggen dat iets moet gebruik je must of to have to. Must gebuik je meestal als jij zelf vindt dat iets moet:
You must to talk your dokter.
You have to be confident.
· Als je wil zeggen dat iets niet moet gebruik je needn’t en don’t have to. Met needn’t zeg je dat iets niet nodig is, met don’t have to zeg je dat er geen verplichting is.
You needn’t lose weight.

You don’t have to do that.
· Als jij vindt dat iets niet mag gebruik je mustn’t:
You mustn’t eat so much.
· Na must, mustn’t, have to / has to, don’t have to / doesn’t have to en needn’t komt steeds het hele werkwoord:
You must talk to your doctor.
You mustn’t eat so much.
We have to be confident.
She doesn’t have to go to school.
You needn’t tell me that.
Grammar 2 Bepalingen van plaats en tijd:
· Bepaligen van plaats en tijd staan meestal achteraan in de zin:
Let’s meet in the park.
She can’t do PE today.
· Bepalingen van plaats staan altijd vóór bepalingen van tijd.
Let’s meet in the park at three o’clock.
The cat slept on my bed last night.

Grammatica hoofdstuk 3:
Grammar 1 Voorzetsels:
· De voorzetsels past, to, at, on, in worden vaak gebruikt in verband met tijd:

At a quarter past three on Friday.
In half an hour it will be a quarter to twelve.
· Past en to staan in de tijdsaanduiding:
It’s twenty past seven.
It’s ten to five.
· At staat voor de tijdsaanduiding:
The documantary is at six o’clock.
· On staat voor de dagaanduiding:
That series is on Firday.
· In gebruk je om aan te geven over hoeveel tijd iets gebeurt:
The program starts in five minutes.

Grammar 2 Korte ja/nee-antwoorden:
· In het Engels herhaal je als je antwoord geeft het eerste werkwoord uit de vraag:
Is it alle right if I go and get a video?
= Yes it is.
Has she got her own TV set?
= No she hasn’t.
Do you watch that every evening?
= Yes I do.


Grammar 3 De Future (Present Continous):
· Je kunt de present continous gebruiken om aan te geven dat iets binnenkort gaat gebeuren. Het gaat dan om dingen die georganiseerd of afgesproken zijn.
Tomorrow I’m giving a party.
The band’s playing at the arena.
We’re leaving at six on Saturday.

Grammatica hoofdstuk 4:

Grammar 1 De Future (Present Simple):
· Je gebruikt de present simple als je het hebt over aankomst- en vertrektijden, over openings- en sluitingstijden en over begin- of eindtijden. Je hebt het dan over de toekomst, over iets dat vaststaat, volgens een rooster, diensregeling of programma:
Her train arrives at 5.05.
The shops close early today.
Lessons start at half past eight.
Our summer holiday ends on 21st August.

Grammar 2 De present perfect:
· Je gebruikt de Present perfect om te zeggen dat iets in het verleden is begonnen en tot nu toe voortduurt.

I have remained a reggae fan to this day.
= Ik ben tot vandaag de dag een reggae fan gebleven.
How long have you lived in Liverpool?
= Hoe lang woon jij al in Liverpool?
· Vaak staat er in de zin dan:
Since (Sinds)
For (Nu al)
Always (Altijd)
Ever (Soms)
Never (Nooit)
How Long (Hoe lang al?)
For how long (Hoe lang al?)
· De Present perfect bestaat uit have of has + voltooid deelwoord:
He has never played rugby.
We have gone on holiday to France since 1996.
· Bij regelmatige werkwoorden voeg je –ed toe aan het werkwoord:
To rain – rained – rained.
Regenen – regende – geregend.
To play – played – played.
Spelen – speelde – gespeeld.

· De Onregelmatige werkwoorden:


X Betekenis: 1e vorm: 2e vorm: 3e vorm:
Zijn, worden To be Was/ were Been
(Ver)slaan To beat beat Beaten
Worden To become became Become
Wedden To bet bet Bet
Bijten To bite bit Bitten
Blazen, waaien To blow blew Blown
Breken To break broke Broken
Uitzenden To broadcast broadcast Broadcast
Bouwen To build built Built
(Ver)branden To burn burnt Burnt
Kopen To buy bought Bought
Vangen To catch caught Caught
Kiezen To choose chose Chosen
Komen To come came Come
Doen To do did Done
Trekken, tekenen To draw drew Drown
Drinken To drink drank Drunk
(Aan)drijven, rijden To drive drove Driven
Eten To eat ate Eaten
Vallen To fall fell Fallen
(zich) voeden, voeren To feed fed Fed

(zich) voelen To feel felt Felt
Vechten To fight fought Fought
Vinden To find found Found
Vliegen To fly flew Flown
Vergeten To forget forgot Forgotten
Krijgen, worden To get got Got
Hangen To hang hung Hung
Hebben To have (got) had Had
Horen To hear heard Heard
(zich) verbergen To hide hid Hidden
Slaan, raken To hit hit Hit
Pijn doen To hurt hurt Hurt
Houden, bewaren To keep kept Kept
Weten, kennen To know knew Known
leren To learn learnt Learnt
(ver)laten To leave left Left
Laten, verhuren To let let Let
Liggen To lie lay Lain
Verliezen To lose lost Lost
Maken To make made Made
Bedoelen, betekenen To mean meant Meant
Ontmoeten To meet met Met

Zetten, leggen To put put put
Ophouden (met) To quit quit quit
Lezen To read read Read
Rijden (fiets) To ride rode Ridden
Rennen To run ran Run
Zeggen To say said Said
Zien To see saw Seen
Verkopen To sell sold Sold
(ver)zenden/sturen To send sent Sent
Zetten, plaatsen To set set Set
Schudden To shake shook Shaken
Schieten To shoot shot Shot
Tonen, laten zien To show showed Shown
Zingen To sing sang Sung
Zitten To sit sat Sat
Slapen To sleep slept Slept
Ruiken To smell smelt Smelt
Spreken To speak spoke Spoken
Spellen To spell spelt Spelt
Doorbrengen, uitgeven To spend spent Spent
Splijten To split split Split
Stelen To steal stole Stolen

Plakken To stick stuck Stuck
Zweren, vloeken To swear swore Sworn
Vegen To sweep swept Swept
Zwemmen To swim swam Swum
Nemen, brengen To take took Taken
Onderwijzen To teach taught Taught
Zeggen, vertellen To tell told told
Denken To think thought Thought
Gooien To throw threw Thrown
Begrijpen, verstaan To understand understood Understood
Dragen (kleding) To wear wore Worn
Schrijven To write wrote Written

Woorden hoofdstuk 4:

X Nederlands: Engels:
Aanklikken, klikken op Click on
Intypen, invoeren Enter
Per week, elke week Every week
Uitleggen Explain
De slag te pakken krijgen Get the hang of it
Het spreekt vanzelf It goes without saying
Sleutelwoorden Key words

Brief Letter
Ouderwets Old-fashioned
Vrijetijdsbesteding Pastime
Indrukken Press
Beloven Promise
Vrije tijd Spare time
Aanzetten Switch on
Theater, schouwburg Theatre
Twee keer Twice
Onderstrepen Underline
Welke … dan ook Whatever
Geadresseerde Addressee
Om te kunnen In order to
Gewoon Ordinary
Slak Snail
Vieren Celebrate
Sluiten, dichtgaan Close
Precies Exactly
Half vijf Half four
Verbergen Hide
Reis Journey
Vertrekken Leave
Volgende Next
Openen, opengaan Open
Vliegtuig Plane
Kwart voor A quarter to
Familielid Relative
Teruggaan Return
Huren Rent

Vullen, volproppen Stuff
Vandaag Today
Trein Train
(om) hoe laat (At) what time
Vat, ton Barrel
Vanwege Because of
Opblazen, laten ontploffen Blow up
Bedelen Beg
Brandstapel, vreugdevuur Bonfire
Gebeurtenis Event
Vuurwerk A fireworks display
Regering Government
Behandelen Treat
Visser, hengelaar Angler
(wettelijk) verbieden Ban
Oever Bank
Onderaan At the bottom of
Boksen Boxing
Genieten van Enjoy
Vissen Fishing
Al For
Hoe lang (al) How long
Registreren List
(nog) nooit Never
(wettenlijk) verbieden Outlaw
Door de jaren heen Over the years
Populair Popular
Risico Risk

Voetbal Soccer
Onderwerp Subject
Gevaarlijk Hazardous
Insluiten, inclusief zijn Include
Uitlaatklep Outlet
Het voorkómen The prevention
Hengel Rod
Veelzeggend Telling
Registreren Record
Op de eerste plaats staan Rank first
Over de hele wereld All over the world
Tussen Between
Begraven Bury
Klassiek Classic
Vormen Form
Achetrbuurt, getto Ghetto
Je zin krijgen Get your way
Graf Grave
Beïnvloeden, van invloed zijn op Influence
Van school gaan Leave school
Bandleden Members of the band
Muzikant Musician
Optreden Performance
Arm Poor
De jaren 70 The seventies
Zanger Singer

Geest Spirit
Dankzij Thanks to
Hard, gewelddadig Tough
Aanstekelijk, goed in gehoor Catchy
Ontspanning, tijdverdrijf Recreation
Blijven Remain
Tot Until
Toestaan, toestemming geven Allow
Schrijver Author
Zonder zorgen Carefree
Controle Check
Krap, benauwd Cramped
Kritiek hebben op Criticize
Opleiding, onderwijs Education
Aanmoedigen Encourage
Ervaring Experience
Uitbuiting Exploitation
Onafhankelijk Independent
Vóór In favour of
Blessure, verwonding Injury
Krantenwijk Paper round
Te lijden hebben aan, geschaad worden door Suffer by
Voorkómen Prevent
Besteden, doorbrengen Spend

Stemmen Vote

Oefenzinnen:

1) Kijk, ik heb een brief geschreven.
Look, I written a letter.
2) Mijn vader heeft dat nooit geweten.
My dad has ever known that.
3) De Beatles zijn populair geworden in de jaren 70.
The Beatles became popular in de seventies.
4) Ik heb hem nooit gezien en ik was ook op het feest gisteren.
I didn’t see him, I was also at the party yesterday.
5) Voetbal is de afgelopen zeven jaar populair geworden.
Soccer became popular the last seven years.

REACTIES

I.

I.

er staan geneens antwoorden van opdrachten op!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!!

13 jaar geleden

M.

M.

JE ZET IN DE TITEL ANTWOORDEN EN ER STAAN STONES. ZET DAT FF GOED NEER OFSOOOW....

12 jaar geleden

R.

R.

gast je kan geen engels er staan veel type-fouten in!!!!!!!!

10 jaar geleden

I.

I.

Dit zijn toch geen antwoorden?

8 jaar geleden

F.

F.

Staan geen antwoorden op

7 jaar geleden

L.

L.

ahahha dit is geplaatst toen ik 1 jaar oud was,, lol

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.