2.2 Water als productiefactor
1a. Productie is het proces van het
geschikt(er) maken van goederen (en diensten)
voor het bevredigen van menselijke behoeften.
Dit gebeurt met behulp van de drie
productiefactoren.
b. Arbeid, kapitaal, natuur.
c. Natuur en arbeid zijn de oorspronkelijke
productiefactoren; kapitaal is de afgeleide
productiefactor. Kapitaal wordt een afgeleide
productiefactor genoemd, omdat kapitaalgoederen
door mensen vervaardigde hulpmiddelen bij de
productie zijn.
2. Kapitaal. De Betuwelijn wordt een spoorlijn
waarover treinverkeer mogelijk wordt. De
treinmaatschappij kan transport aanbieden aan
personen die vervoerd willen worden en aan
ondernemingen die goederen verplaatst willen
hebben. De treinmaatschappij kan dus met behulp
van de lijn produceren en daarom is de
Betuwelijn een productiefactor.
3. Een optreden van U2 bestaat uit een
samenspel van mensen en apparatuur met als doel
het voortbrengen van muziek. Het betreft hier
dus een kapitaalgoed. De voortgebrachte muziek,
het eindproduct, wordt vervolgens door de
bezoekers van het concert geconsumeerd en is
dus consumptiegoed.
4a. Ja, want een binnenvaartschip vervoert
goederen de ene naar de andere plaats. Het
betreft een verleende dienst die vervoerde
producten geschikter maakt voor de bevrediging
van de menselijke behoeften.
b. Arbeid (van de schipper), kapitaal (het
schip) en natuur (de rivier).
5. Onder productie in enge zin valt alleen die
productie die door het CBS wordt gemeten. Dit
is productie die binnen ondernemingen en de
overheid plaatsvindt. Productie door
huishoudens wordt niet door het CBS
geregistreerd, en valt daarom niet onder
productie in enge zin. Het valt wel onder
productie in ruime zin.
6a. Irrigatie is het kunstmatig bevloeien of
bewateren van een stuk grond. Hiermee wordt de
grond geschikter gemaakt voor gebruik, zodat we
water hier een productiefactor kunnen noemen.
Water is hier onderdeel van de productiefactor
natuur en niet de productiefactor kapitaal,
omdat het geen door mensen vervaardigd
hulpmiddel bij de productie is.
b. Om te kunnen irrigeren, is een
irrigatiesysteem nodig. Dit is een door mensen
vervaardigd hulpmiddel bij de productie en
daarom een voorbeeld van de productiefactor
kapitaal. Ook wordt gebruik gemaakt van de
productiefactor arbeid: er moet immers iemand
zijn om het systeem te bedienen.
c. Het klimaat in landen met woestijnen is niet
erg geschikt voor het kweken van
landbouwproducten.
d. Dit gebeurt om politieke redenen. Het is
voor een land in sommige situaties, zoals een
oorlog, erg vervelend om afhankelijk te zijn
van andere landen voor landbouwproducten.
7a. Als mensen water drinken, zich ermee
wassen, of om in te zwemmen, wordt water
gebruikt als consumptiegoed.
b. Als water wordt gebruikt voor transport,
voor koeling van reactoren van een
elektriciteitscentrale of voor irrigatie, wordt
water gebruikt als productiefactor.
c. Auto's en computers kunnen als consumptie–
en als productiegoed gebruikt worden.
8a. Een stuwdam is voorbeeld van de
productiefactor kapitaal.
b. Stuwdammen worden aangelegd om energie op te
wekken en om het waterverloop gelijkmatiger te
maken.
c. Het aanleggen van stuwdammen en stuwmeren
gaat meestal gepaard met
onteigeningsprocedures. Bovendien wil men
meestal de elektriciteitsvoorziening en dus ook
de opwekking van de elektriciteit door de
overheid laten verzorgen, omdat het om een goed
van grote maatschappelijke betekenis gaat.
9. De zalm behoort tot de productiefactor
natuur, als het om de voortplanting gaat. Omdat
de kweker vervolgens de zalm zal verkopen, is
de zalm voor hem of haar tevens het
eindproduct.
Praktische opgaven
1a. De bevolkingsdichtheid van Nederland
bedraagt ongeveer 460 mensen per vierkante
kilometer.
b. De bevolkingsdichtheid van India bedraagt
ongeveer 337 mensen per vierkante kilometer;
die van Ghana 82 mensen per vierkante
kilometer.
c. Het begrip 'bevolkingsdichtheid' heeft
betrekking op de productiefactor arbeid.
2a. Landen in het Midden-Oosten, zoals Saoedi-
Arabië en Irak produceren veel olie. Dit geldt
bijvoorbeeld ook voor Rusland en de voormalige
Sovjetrepublieken en de Verenigde Staten.
b. Landen met een hoge gasproductie zijn onder
andere Nederland, Rusland en de voormalige
Sovjetrepublieken en de Verenigde Staten.
c. Het gaat hier om de productiefactor natuur.
3a. In het tweede en derde kwartaal werden de
meeste passagiers vervoerd. De reden hiervoor
is dat in deze twee kwartalen de meeste
vakanties worden geboekt.
b. In Rotterdam kwamen 917.541 van de 1.022.032
passagiers aan. Dit is (917.541/1.022.032) x
100% = 89,78%.
c. Zie onderstaande tabel en grafiek:
d.Het percentage passagiers dat in Amsterdam
aankomt, zal stijgen. Het kan zijn dat dit ten
koste gaat van het aantal aangekomen passagiers
in andere havens, maar ook dat het totale
aantal aangekomen passagiers toeneemt.
4a. Forensen zijn mensen die in een andere stad
wonen dan waarin ze werken.
b. De stadsregio Rotterdam hoopt zo het
fileprobleem in de regio op te lossen.
c. De openbaar vervoerverbinding tussen
Rozenburg en Rotterdam is op dit moment niet
goed en forensen zijn hierdoor moeilijk uit hun
auto te krijgen. De veerpont zou hiervoor een
goede oplossing zijn.
d. Water wordt hier gebruikt als productiegoed.
5a. Je kunt ook op internet kijken of je
informatie kunt vinden over de Betuwelijn. Kijk
hiervoor op de website van het ministerie van
VROM (Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu),
maar bijvoorbeeld ook op websites van
tegenstanders van de Betuwelijn (o.a.
milieuorganisaties).
b. Enkele argumenten voor aanleg:
- verbetering van de infrastructuur van
Nederland;
- versnelde vervoersmogelijkheid van Rotterdam
naar Duitsland;
- meer treinverkeer mogelijk, zodat de
overvolle wegen kunnen worden ontlast.
Enkele argumenten tegen aanleg:
- belangrijke stukken natuurgebied worden
vernield, opgeofferd, ontsierd;
- er moeten hoge kosten worden gemaakt, waarvan
het nog maar de vraag is of deze ook kunnen
worden terugverdiend. Bovendien: zijn er
mogelijkheden om ondernemingen die veel van de
Betuwelijn gebruik zullen maken mee te laten
betalen of zijn zij daarin niet geïnteresseerd?
c. Naast de krantenberichten die je hebt
verzameld kun je ook gebruik maken van bronnen
op internet om jouw argumenten kracht bij te
zetten.
6a. Nadelen van de binnenvaart:
- het gaat langzamer dan wegverkeer;
- vaak vindt er geen vervoer van deur tot deur
plaats;
- is alleen rendabel voor grote partijen, zoals
bulkgoederen (kolen, zand, olie).
Voordelen van de binnenvaart:
- het is goedkoper dan bijvoorbeeld vervoer
over de weg of per vliegtuig, zeker wanneer het
vervoer over grote afstanden betreft.
b,c. Zie onderstaande tabel:
d. Zie onderstaande grafiek:
e. Het beroepsvervoer is in alle categorieën
toegenomen, maar de relatieve aandelen zijn
veranderd. Relatief is de binnenvaart het meest
toegenomen, ten koste van vervoer over de weg.
7. De Tigris, die ontspringt in Turkije, loopt
vervolgens grotendeels door Iran en mondt
tenslotte in het grensgebied tussen Iran en
Irak uit in de Perzische Golf. Turkije heeft
vele stuwmeren in de Tigris gebouwd, waardoor
de waterloop ernstig belemmerd wordt. Met name
Iran ondervindt hiervan grote problemen, omdat
constante irrigatie niet langer mogelijk is.
8a. Door de bouw van de Asoeandam ter hoogte
van de Kreeftskeerkring (23,5¡NB) kwamen de
tempels van Luxor onder water te staan.
b. De oplossing was een dijk bouwen rond de
tempels.
2.3 Als een vis in het water
Opgaven
1a. Technologische vernieuwingen zijn
vernieuwingen in de techniek die bestaan uit
uitvindingen, zoals de stoommachine en de chip,
maar ook het geleidelijke proces van uitwerken,
vormgeven en vooral verbeteren en toepassen van
al bestaande technologische mogelijkheden. Zo'n
geleidelijk proces gaat soms vooraf aan een
uitvinding. In andere gevallen, denk aan de
uitvinding van het wiel, worden er weer met
behulp van een uitvinding allerlei toepassingen
uitgevonden; de bekendste daarvan is de auto.
b. Door technologische vernieuwingen op het
gebied van sonarapparatuur konden vissersboten
met groot gemak scholen vissen opsporen en
vervolgens vangen.De snelheid waarmee de vissen
konden worden gevangen was groter dan de
snelheid waarmee de vissen zich konden
voortplanten met als gevolg overbevissing.
2a. Een visquotum is een vastgestelde
hoeveelheid vis die gevangen mag worden.
b. Controle bij de visveilingen waar de vissers
hun vangsten laten verkopen, is de beste manier
om te weten te komen hoeveel vis in totaal is
gevangen. In de praktijk zijn er vissers die
meer willen vangen dan hun quotum toestaat. Ze
moeten dan hun vangst buiten de veilingen om,
illegaal, verkopen. De controle van de overheid
is een tijdlang met name hierop gericht
geweest. Bovendien werd streng gecontroleerd of
er geen vissen waren gevangen die te klein
(ondermaats) waren. Deze jonge vissen mochten
niet worden gevangen om de natuurlijke aanwas
van vissen niet in gevaar te brengen.
3a. Door overbevissing zullen sommige
vissoorten uitsterven. Voor de huidige
generatie, maar met name voor toekomstige
generaties, wordt dit gevolg van de productie
als negatief beschouwd. De onderneming die de
vissen vangt, brengt dus schade toe aan de
maatschappij.
b. Een visquotum beperkt de hoeveelheid te
vangen vis tot een bepaalde hoeveelheid, veelal
uitgedrukt in duizenden tonnen vis. Door deze
hoeveelheid bijvoorbeeld gelijk te stellen aan,
of mogelijk zelfs kleiner te maken dan, de
natuurlijke aanwas van vissen in de zee, wordt
voorkomen dat de visstand vermindert. Het
gevaar van het uitsterven van bepaalde
vissoorten wordt daarmee afgewend. Een
visquotum voorkomt de zogeheten 'tragedy of the
commons'. Deze tragedie houdt in dat
individueel gedrag met nauwelijks kwalijke
gevolgen leidt tot collectief gedrag met grote
gevolgen. Dit valt het beste uiteen te zetten
aan de hand van een voorbeeld over het
achterlaten van blikjes en andere
verpakkingsresten in de natuur. Iedereen denkt
dat het geen kwaad kan, want 'dat ene blikje
vind je toch nauwelijks terug'. Maar omdat
iedereen, onafhankelijk van elkaar, er zo over
denkt, ligt de natuur bezaaid met rotzooi.
Vandaar de slogan: 'Bescherm het milieu, begin
bij jezelf'. In de visserij geldt hetzelfde.
Iedere visser denkt dat het niet erg is iets
meer te vangen, maar omdat iedere visser dat
doet, daalt de visstand tot een onaanvaardbaar
laag niveau, en dreigt zelfs uitsterving van
vissoorten. Op den duur zijn de vissers zelf
daar ook niet mee gediend en daarom is het
verstandig van de overheid om in te grijpen.
c. Een voorbeeld van een alternatieve oplossing
voor overbevissing is het Marine Stewardship
Council (MSC), waar we in praktische opgave 1
van deze paragaaf nader op ingaan.
4a,b. Grotere reders zijn doorgaans
kapitaalkrachtiger en werken vaak ook
efficiënter dan kleinere reders. Kleinere
reders zijn daarom vaak niet in staat winst te
maken met het toegewezen quotum, terwijl
grotere reders - met grotere schepen of lagere
kosten - wel winst kunnen behalen op het
opgekochte quotum. Door quota verhandelbaar te
maken, zullen ze uiteindelijk terecht komen bij
die reders die het meest efficiënt werken. Deze
reders kunnen er de hoogste prijs voor betalen
en zullen de quota dus bemachtigen. Economen
noemen een vrije markt in quota daarom
efficiënt.
c. Deze verkopen leiden niet tot een
verandering in de totale visvangst.
5a. Door de instelling van een visquotum zijn
veel kleinere rederijen gedwongen hun
activiteiten te staken. De werknemers van deze
rederijen raken hierdoor hun baan kwijt, zodat
de werkgelegenheid daalt.
b. Als de overheid geen visquotum zou
instellen, zouden alle vissers op den duur hun
baan kwijtraken als gevolg van overbevissing.
6a. Luchtvervuiling door Corus (de combinatie
van British Steel en Hoogovens), stankoverlast
door ondernemingen rond Pernis, watervervuiling
door chemische ondernemingen (BASF) langs de
Rijn en andere rivieren.
b. Een bekend voorbeeld van een positief extern
effect van productie is dat van de imker en de
fruitteler. De bijen van de imker voeden zich
met het fruit van de fruitteler. Als de
fruitteler meer fruit produceert, ondervindt de
imker hier een positief extern effect van in de
vorm van beter gevoede bijen. Een ander bekend
voorbeeld is Silicon Valley in de Verenigde
Staten. Op deze locatie bevinden zich veel
bedrijven uit de ICT-sector. De reden dat deze
bedrijven bij elkaar zitten, is dat er op die
manier veel kennis bij elkaar komt. Er zijn
zogenaamde 'spillover'-effecten van kennis. Dit
zijn ook positieve externe effecten van
productie.
7a. Er is bij vliegverkeer sprake van negatieve
externe effecten van productie in de vorm van
geluidsoverlast en milieuvervuiling. Degenen
die last hebben van de geluidsoverlast en de
milieuvervuiling zijn over het algemeen niet
degenen die de vliegreis maken.
b. De overheid kan bijvoorbeeld het aantal
vluchten per jaar tot een maximum beperken (de
overheid maakt dan gebruik van een quotum,
zoals we dat ook al bij de visquota zagen) of
kan omwonenden een vergoeding te geven voor de
geluidsoverlast. Ook kan de overheid stimuleren
om geluidsarmere en milieuvriendelijkere
vliegtuigen te bouwen, of ze kan de accijnzen
op kerosine (de brandstof van vliegtuigen)
verhogen, zodat de vliegtuigmaatschappijen
betalen voor de schade die ze veroorzaken.
8a. Bij het gebruik van de auto komen stoffen
vrij die schade toebrengen aan het milieu.
b. Als mensen overstappen van de auto naar het
openbaar vervoer, vermindert dit de hoeveelheid
schadelijke stoffen die vrijkomt door het
gebruik van auto's. Dit betekent dat de
kwaliteit van het milieu minder snel achteruit
gaat: een positief extern effect van productie.
9a. De toekomstige generaties zijn onze
kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen et
cetera. Over het algemeen trekken mensen zich
het lot van hun nakomelingen wel aan.
b. Als niemand zich het lot van toekomstige
generaties aantrekt, zal er ook geen regering
gekozen worden die dat wel doet.
c. In het algemeen is milieuvervuiling een
probleem waarvan niet alleen wij last hebben,
maar ook toekomstige generaties. Eenmaal
verdwenen natuur kan immers niet teruggewonnen
worden. Je kunt hierbij aan allerlei
voorbeelden denken, zoals vervuiling door
auto's, kernafval en chemisch afval dat in
rivieren geloosd wordt.
Praktische opgaven
1a. Als vis met het MSC-keurmerk een succes
wordt onder consumenten, betekent dit dat
vissers er belang bij hebben niet teveel te
vissen en zo overbevissing te voorkomen. Op
deze manier wordt hetzelfde doel bereikt als
met de visquota.
b. Unilever heeft er een belang bij om
overbevissing te voorkomen, omdat het zelf ook
vis verkoopt. Daarnaast zou ook gunstige
publiciteit een motief kunnen zijn voor de
invoering van het keurmerk.
c. Kijk hiervoor op de website van het MSC:
www.msc.org.
2a. In dat geval bevinden zich na 1 jaar
150.000 + 150.000/2 = 225.000 vissen in zee.
b. Na 1 jaar bevinden zich nu 150.000 – 70.000
+ (150.000 – 70.000)/2 = 120.000 vissen in zee.
c. Zie onderstaande tabel:
d. Om de vispopulatie in stand te houden, mogen
er in totaal 50.000 vissen gevangen worden.
e. Gegeven is dat land B 4 keer zoveel vissen
mag vangen als land A, omdat het 4 keer zoveel
inwoners heeft. Daarnaast is gegeven dat er in
totaal 50.000 vissen mogen worden gevangen. Het
quotum voor land A is dus gelijk aan: 50.000 x
1/(1+4) = 10.000. Het quotum voor land B is
gelijk aan 50.000 x 4/(1+4) = 50.000 – 10.000 =
40.000.
3a. Wanneer water wordt gebruikt voor de
irrigatie van onder andere katoenplantages, is
het een productiegoed. Het dient immers als
hulpmiddel bij het productieproces.
b. Als gevolg van de irrigatie is het waterpeil
van het Aralmeer gedaald, met rampzalige
gevolgen voor de visstand en de
volksgezondheid. Dit zijn negatieve externe
effecten, omdat het schadelijke effecten voor
de maatschappij zijn.
c. Het zijn negatieve externe effecten van
productie, omdat het een gevolg is van de
productie van katoen.
d. Door de verslechtering van de visstand is er
weinig tot geen werk meer voor vissers: de
werkgelegenheid in de visserij is gedaald.
e. De productie van katoen heeft negatieve
maatschappelijke gevolgen, namelijk een
verslechtering van de volksgezondheid.
f. Behalve het raadplegen van je
aardrijkskundeleraar kun je ook op internet
kijken of er informatie te vinden is.
4a. Greenpeace vreest dat de snelle economische
ontwikkeling in China zal leiden tot een
milieuramp in het land zelf en in de wereld.
b. De productie van de Chinese ondernemingen
heeft negatieve maatschappelijke gevolgen in de
vorm van verslechtering van de kwaliteit van
het milieu.
c. Dit zijn negatieve externe effecten van
productie.
d. Het BBP van China is ongeveer gelijk aan $ 1
miljard. N.B. op de website van de Wereldbank
staat dit in het engels vermeld. Zoek hier naar
'GNP', wat 'Gross National Product' betekent.
De kosten van China's milieuproblemen bedragen
dus $ 30 tot $ 50 miljoen per jaar.
e. De Chinese overheid is argwanend tegenover
activistische organisaties zoals Greenpeace en
Amnesty International. Daarom is het opvallend
dat de Chinese afdeling van Greenpeace deze
boodschap naar buiten kan brengen.
5a. Duurzaam wordt hier gebruikt in de
betekenis van een gezonde ontwikkeling van het
leefmilieu.
b. Deze woorden kun je samenvatten met het
begrip 'negatieve externe effecten'.
c. De aandacht voor de negatieve gevolgen neemt
toe, omdat de toeristische sector één van de
belangrijkste sectoren van de economie is
geworden.
d. De natuur- en milieubeweging en het
ontwikkelingswerk maken zich met name volgen
over de negatieve gevolgen van toerisme.
e. De natuur- en milieubeweging zal zich
bijvoorbeeld zorgen maken over kale bergen in
skigebieden en dichtbebouwde kustgebieden,
terwijl het ontwikkelingswerk zich meer zorgen
zal maken over kinderprostitutie en het effect
van toerisme op de lokale cultuur.
f. De vraag of toerisme goed of slecht is, is
niet relevant meer, omdat het toerisme
economisch een zeer belangrijke sector is. Er
wordt vanuit gaat dat er sowieso toerisme zal
zijn, is het van belang om ervoor te zorgen dat
dit samengaat met zo min mogelijk negatieve
externe effecten.
g. Je kunt hierbij aan allerlei zaken denken,
zoals toeristen bewuster maken van de
schadelijke gevolgen van hun bezoek en het
opzetten van projecten om de milieuvervuiling
en de culturele gevolgen van toerisme in goede
banen te leiden. Deze projecten zouden
bijvoorbeeld kunnen worden gefinancierd een
heffing op de reisorganisaties en/of het
ministerie van Ontwikkelingssamenwerking.
h. Toerismeorganisaties zijn commerciële
organisaties waarvoor de winst op de eerste
plaats komt.
6a. In Zeeland, Flevoland en delen van Noord-
Holland, Groningen en Drenthe.
b. In Noord-Brabant, Utrecht, Gelderland en
Overijssel.
c. De effecten zijn extern omdat anderen de
gevolgen van productie ervaren en negatief
omdat deze gevolgen door anderen als negatief
worden ervaren.
d. Omdat de boer zelf weinig last heeft van de
negatieve externe effecten.
e. De overheid kan regels invoeren die ervoor
zorgen dat er minder mest wordt gebruikt.
f. De gebieden in Zuidoost-Nederland.
g. Omdat dit en grensoverschrijdend probleem
is. Zo zullen Duitsers last hebben van
Nederlandse bemesting en vice versa.
h. Het is moeilijker om vijftien landen op één
lijn te brengen dan slechts één land.
2.4 De strijd tegen het water
1a. Twee kenmerken van collectieve goederen:
- Gebruikers zitten elkaar niet in de weg.
- Niemand kan van het gebruik worden
uitgesloten.
b. Neem als voorbeeld een dijk. Gebruikers van
een dijk zitten elkaar niet in de weg, omdat
een dijk iedereen beschermt die erachter woont.
Bij een individueel goed, zoals brood, is dit
wel het geval: als één persoon het brood
gebruikt (d.w.z. opeet), dan kan een andere
persoon dit niet meer doen. Ook kan niemand van
het gebruik van een dijk worden uitgesloten.
Als de dijk er eenmaal staat, beschermt hij
iedereen die erachter woont. Individuele
levering van een dijk is dan ook niet mogelijk.
Bij brood is dit wel het geval: alleen degene
die voor het brood betaalt, mag het brood
gebruiken; alle anderen worden van het gebruik
uitgesloten.
2a. Defensie is een collectief goed, omdat de
gebruikers ervan elkaar niet in de weg zitten:
iedereen die in Nederland woont, wordt door het
leger beschermd. Ook kan niemand van het
gebruik worden uitgesloten: als het leger
Nederland beschermt, kan het niet zeggen dat
dat voor bepaalde personen niet geldt.
b. Straatverlichting is een collectief goed,
omdat als de straatverlichting er eenmaal
staat, niemand van het gebruik kan worden
uitgesloten. Ook zitten gebruikers ervan elkaar
niet in de weg: als één persoon de
straatverlichting 'gebruikt', d.w.z. de weg
ziet door de verlichting, geldt dat nog net zo
goed voor de volgende persoon.
c. Een dijk is een collectief goed vanwege de
onder opgave 1b genoemde redenen.
d. Een polder is een collectief goed, omdat de
gebruikers ervan elkaar niet in de weg zitten:
als een gebied eenmaal ingepolderd is, is het
voor iedereen begaanbaar en bebouwbaar.
Bovendien kan niemand van het gebruik worden
uitgesloten: polders kunnen niet individueel
worden geleverd.
3. zie onderstaande tabel en toelichting:
a. Een maaltijd is een typisch voorbeeld van
een individueel goed. Voor een toelichting zie
het voorbeeld van brood in opgave 1b.
b. Justitie is een collectief goed, omdat de
'gebruikers' ervan - alle burgers in de
samenleving - door het feit dat er justitie is
worden beschermd, zonder dat de bescherming van
de een ten koste gaat van de bescherming van de
ander. Ook zitten de burgers elkaar niet in de
weg als zij 'gebruik maken' van justitie.
c. Vroeger was een televisie-uitzending door de
ether een collectief goed. Iedereen met een
toestel en een antenne kon de uitzending
ontvangen, zonder een andere ontvanger daarbij
in de weg te zitten. Individuele levering was
niet mogelijk. Omdat tegenwoordig gecodeerd kan
worden uitgezonden via de ether, is individuele
levering wel mogelijk geworden. Zo wordt Canal+
individueel geleverd. De verspreiding van
televisie-uitzendingen via kabelnetten en via
internet biedt nog meer mogelijkheden tot
individuele levering.
d. Informatie is een goed waarbij de gebruikers
elkaar niet in de weg zitten. Als één persoon
bepaalde informatie heeft geconsumeerd
(gelezen), is de informatie niet 'weg', maar
nog steeds beschikbaar voor anderen.
Uitsluiting van gebruik is wel mogelijk, omdat
informatie zonder problemen individueel
geleverd kan worden. Voor boeken, kranten et
cetera moet immers individueel worden betaald.
e. Een vliegtuig is een individueel goed, omdat
individuele levering mogelijk is en de
gebruikers elkaar in de weg zitten.
f. Of de gebruikers elkaar bij het gebruik van
een snelweg in de weg zitten, hangt af van hoe
druk het op de snelweg is. Uitsluiting van
gebruik is wel mogelijk door tolheffing.
g. Als het erg druk is in een zwembad, zitten
de gebruikers van een zwembad elkaar in de weg;
in andere gevallen niet. Uitsluiting van
gebruik is mogelijk: er moeten immers kaartjes
worden gekocht om toegang te verkrijgen.
h. Voor een park geldt ook dat de drukte
bepalend is voor de vraag of gebruikers elkaar
in de weg zitten. Uitsluiting is in principe
mogelijk door toegangskaartjes in te stellen,
al wordt dit in de praktijk weinig gedaan.
4a. Gevolgen van de uitbreiding van de
productiefactor natuur door inpoldering:
- vergroting van landbouwproductie;
- meer grond aanwezig voor huizenbouw;
- meer mogelijkheden voor recreatie.
Deze gevolgen zouden kunnen leiden tot meer
economische bedrijvigheid en dus meer
werkgelegenheid.
b. De beschikbare hoeveelheid arbeid kan worden
vergroot door natuurlijke aanwas, d.w.z. meer
geboorten dan sterfgevallen, of door
immigratie, dat wil zeggen dat mensen vanuit
het buitenland zich in ons land vestigen. De
beschikbare hoeveelheid kapitaal kan worden
vergroot door investeringen. Hiermee kunnen
nieuwe fabrieken worden gebouwd en meer
machines worden aangeschaft.
Praktische opgaven
1a,b,c. Zoek bijvoorbeeld op hoeveel mensen
omkwamen bij de watersnoodramp van 1953. Kijk
ook wat voor projecten er nog op stapel staan
en welke projecten al afgerond zijn.
2a. Het Deltaplan Grote Rivieren wordt
uitgevoerd in twee fasen. Welke twee fasen zijn
dit? En wat is de 'Wet op de Waterkering'?
b. Laat ter voorbereiding, indien gewenst, twee
leerlingen al of niet gesteund door andere
leerlingen een korte inleiding geven, waarin de
twee visies aan de gehele groep worden
verduidelijkt.
3a. Als collectieve goederen eenmaal zijn
geproduceerd, is individuele levering via de
markt niet meer mogelijk. Niemand kan dan van
het gebruik worden uitgesloten, ook als men er
niet voor heeft betaald. Daarom wordt betaling
via de belastingheffing 'afgedwongen'.
b. Het ophalen van afval is een individueel
goed, waarvoor we echter betalen via de
(gemeentelijke) belastingen. Ook verzekeringen
zijn individuele goederen, maar voor sommige
van deze (bijvoorbeeld werkloosheids- en
arbeidsongeschiktheidsverzekeringen) betalen we
via de belastingen. Ook uitzendingen van de
publieke omroep zijn geen collectieve goederen
(zie opgave 3c), maar ook hiervoor betalen we
via de belasting.
c. Het is handig deze discussie te structureren
aan de hand van een voorbeeld. De publieke
omroep is hier geschikt voor. Hoewel
uitzendingen van de publieke omroep geen
collectieve goederen zijn, worden ze wel door
de overheid verzorgd. De overheid doet dit om
een breed aanbod van programma's te garanderen,
waarbij kijkcijfers niet (als enige)
uitgangspunt gelden.
4a. De versnelde afvoer van het water leidt tot
een stijging van het waterpeil in Nederland.
b. Op de website waterland.net kun je hierover
ook informatie vinden.
c. Omdat de landen waarin de problemen worden
veroorzaakt (Duitsland en Zwitserland) niet de
landen zijn die de gevolgen van de problemen
moeten oplossen (Nederland).
5a. De meeste inboedelverzekeringen dekken
schade als gevolg van overstromingen niet.
b. De mensen die getroffen werden door de
overstroming, zouden enorme kosten moeten maken
om hun leven weer op te bouwen, zonder dat ze
dit d.m.v. een verzekering hadden kunnen
voorkomen.
2.5 Gebrek aan water
Opgaven
1a. Economische activiteiten, zoals productie
in fabrieken of het aanbieden van goederen,
zijn alleen mogelijk als er stroom en water is,
als er wegen zijn om goederen te vervoeren en
als er communicatie mogelijk is via telefoon en
posterijen. Al deze noodzakelijkheden heten
samen de infrastructuur van een land.
b. Vier oorzaken van het ontbreken van een
goede infrastructuur in ontwikkelingslanden:
- het verbeteren van infrastructuur kost veel
geld;
- van het geld dat wordt uitgegeven aan
infrastructuur, wordt veel verspild;
- overheden in ontwikkelingslanden stimuleren
vaak kapitaalintensieve projecten waar
arbeidsintensieve projecten beter zouden zijn
geweest;
- voorzieningen die bij de infrastructuur
horen, worden vaak slordig beheerd.
2a. Drie voorbeelden van infrastructuur die
Nederland wel heeft, maar een arm land niet:
- goede wegen, met name op het platteland;
- goede of goedwerkende communicatiemiddelen,
zoals telefoon, internet, fax en posterijen;
- openbaar vervoer door het hele land.
b. Zie het antwoord op opgave 1a.
3a. Via ontwikkelingshulp door landen en
internationale organisaties (Wereldbank,
Europese Unie). Deze hulp is onder andere
gericht op het verbeteren van de
infrastructuur. Zie ook het antwoord op opgave
5 over de Wereldbank.
b. Als arme landen minder arm worden, zal er in
deze landen behoefte ontstaan aan luxere
producten die geleverd kunnen worden door de
rijke landen. Rijke landen hebben er daarom
baat bij als arme landen zich ontwikkelen.
Bovendien hoeven de rijke landen dan minder
ontwikkelingshulp te verstrekken.
4a. Kapitaalintensief betekent dat er relatief
veel kapitaalgoederen en relatief weinig arbeid
worden gebruikt bij de productie. Een voorbeeld
is staalproductie door Corus.
b. Arbeidsintensieve projecten komen tot stand
met gebruik van relatief veel arbeid en weinig
kapitaal. Een voorbeeld is de bejaardenzorg.
c. Arme landen, zoals India of Indonesië,
hebben een grote bevolking en een lage
levensstandaard. Om de levensstandaard te
vergroten is het goed economische activiteiten
te ontplooien, bijvoorbeeld via
ontwikkelingshulp. Dat moeten wel projecten
zijn die gebruik maken van de mogelijkheden van
deze landen. Er is meestal een overvloed aan
arbeidskracht. Het is goed projecten te
ontwikkelen die hiervan gebruik maken. Men
hoeft niets te importeren en er wordt vooral
werkgelegenheid gecreëerd. Werkgelegenheid, die
op haar beurt een verhoging van de
levensstandaard met zich meebrengt.
5a. De Wereldbank is een ontwikkelingsbank. Ze
werd opgericht om de wederopbouw na de Tweede
Wereldoorlog te financieren. Haar rol bleef
echter beperkt doordat Europa dankzij de
Marshallhulp overeind werd geholpen. De
Wereldbank heeft zich toen ontwikkeld als een
bank die projecten in ontwikkelingslanden
financiert. Dat kunnen projecten op allerlei
gebieden zijn: de aanleg van vliegvelden, de
bouw van stuwdammen, woningbouwprojecten,
landbouwprojecten, projecten op het gebied van
de gezondheidszorg en verkeersprojecten. In het
begin van de zeventiger jaren werd de
armoedebestrijding als expliciet doel
opgevoerd, waardoor leningsactiviteiten zich
ook gingen richten op zaken als onderwijs en
gezondheidszorg.
b. Gedeeltelijk geprivatiseerde infrastructuur.
Denk hierbij aan: de posterijen, de spoorwegen
en telecommunicatie. Zoals al eerder is
uitgelegd, komen deze activiteiten vaak
efficiënter tot stand als de overheid zich er
niet mee bemoeit. Corruptie door ambtenaren -
niet ongewoon in ontwikkelingslanden - wordt
hiermee verminderd. Bovendien ontbreekt het bij
de overheden in ontwikkelingslanden vaak aan
geld om infrastructurele projecten te
financieren.
6. Als tweederde van het spoorwegpersoneel in
Tanzania en Zaïre zou worden ontslagen, zullen
de treinen nog net zo goed (of slecht) rijden
als voorheen. Deze groep mensen is in dienst
van de spoorwegen, terwijl er eigenlijk geen
werk voor hen is; vandaar dat we spreken van
verborgen werkloosheid.
Praktische opgaven
1a. In Vietnam is aan water geen gebrek, maar
toch is het een schaars artikel omdat het niet
drinkbaar is.
b. Er ontbreekt goede riolering, waterleiding,
wegennet en stroomvoorziening.
c. Opkomende economieën zijn economieën die een
snelle ontwikkeling doormaken. Dit zijn met
name economieën in Zuidoost-Azië.
d. Eén van de grootste problemen in opkomende
economieën volgens de Wereldbank is een tekort
aan water van redelijke kwaliteit. Dit heeft
allerlei schadelijke gevolgen voor de
Vietnamese economie. Zo is het water in Vietnam
een bron van ziektekiemen en bedreigt het
daarom de volksgezondheid. Ook de landbouw
heeft eronder te leiden. Daarnaast is de
kwaliteit van het waterleidingnetwerk slecht,
waarvan huizen, kantoren en fabrieken schade
ondervinden.
e. Duurzame economische groei is economische
groei die ook op lange termijn houdbaar is.
Hiervoor is het onder andere van belang dat het
milieu niet te veel schade wordt aangedaan,
omdat een land hiervoor op termijn een hoge
rekening zal moeten betalen. Daarnaast is het
ook van belang dat er een goed
onderwijssysteem, een goede infrastructuur en
een goede gezondheidszorg is.
f. Regeringen in opkomende economieën zijn
bezig allerlei infrastructurele voorzieningen
te privatiseren. Westerse ondernemingen krijgen
hierdoor de mogelijkheid de infrastructuur in
deze landen op te bouwen. Dit zijn
aantrekkelijke investeringen, omdat een goede
infrastructuur cruciaal is voor het
functioneren van de opkomende economieën.
g. Het ontbreekt de regeringen aan geld om de
infrastructuur zelf op te bouwen.
1a. In Vietnam is aan water geen gebrek, maar
toch is het een schaars artikel omdat het niet
drinkbaar is.
b. Er ontbreekt goede riolering, waterleiding,
wegennet en stroomvoorziening.
c. Opkomende economieën zijn economieën die een
snelle ontwikkeling doormaken. Dit zijn met
name economieën in Zuidoost-Azië.
d. Eén van de grootste problemen in opkomende
economieën volgens de Wereldbank is een tekort
aan water van redelijke kwaliteit. Dit heeft
allerlei schadelijke gevolgen voor de
Vietnamese economie. Zo is het water in Vietnam
een bron van ziektekiemen en bedreigt het
daarom de volksgezondheid. Ook de landbouw
heeft eronder te leiden. Daarnaast is de
kwaliteit van het waterleidingnetwerk slecht,
waarvan huizen, kantoren en fabrieken schade
ondervinden.
e. Duurzame economische groei is economische
groei die ook op lange termijn houdbaar is.
Hiervoor is het onder andere van belang dat het
milieu niet te veel schade wordt aangedaan,
omdat een land hiervoor op termijn een hoge
rekening zal moeten betalen. Daarnaast is het
ook van belang dat er een goed
onderwijssysteem, een goede infrastructuur en
een goede gezondheidszorg is.
f. Regeringen in opkomende economieën zijn
bezig allerlei infrastructurele voorzieningen
te privatiseren. Westerse ondernemingen krijgen
hierdoor de mogelijkheid de infrastructuur in
deze landen op te bouwen. Dit zijn
aantrekkelijke investeringen, omdat een goede
infrastructuur cruciaal is voor het
functioneren van de opkomende economieën.
g. Het ontbreekt de regeringen aan geld om de
infrastructuur zelf op te bouwen.
2a. De procentuele stijging is gelijk aan: (ƒ 6
miljard – ƒ 15 miljoen)/ƒ 15 miljoen) x 100% =
39.900 %
b. Het begrip 'duurzaam' heeft hier twee
betekenissen:
1) 'blijvend': een land kan ook na beëindiging
van de steun op eigen kracht verder;
2) niet ten koste van het milieu.
c. Omdat de rekening van milieuvervuiling pas
op termijn gepresenteerd wordt. Je kunt hierbij
denken aan vervuiling van het water, dat
slechts tegen zeer hoge kosten kan worden
gereinigd, aan de uitputting van natuurlijke
hulpbronnen als olie en gas en aan
luchtvervuiling met schadelijke gevolgen voor
de volksgezondheid.
3a. De tegenstelling tussen rijke en arme
landen. De rijke landen liggen voornamelijk op
het noordelijk halfrond, de arme (en
middeninkomen) landen liggen voornamelijk op
het zuidelijk halfrond.
b. Voedselhulp in het geval van een hongersnood
is natuurlijk erg nuttig, maar het is geen
duurzame armoedebestrijding. Allerlei
hulporganisaties, zoals NOVIB, pleiten er dan
ook voor om projecten op te zetten die
ontwikkelingslanden de kans geven zich ook
daadwerkelijk te ontwikkelen en niet slechts op
korte termijn verlichting bieden.
4. De Sahellanden zijn de Midden-Afrikaanse
landen die samen de Sahara vormen. Het betreft
hier een groot, droog, heet en derhalve
onvruchtbaar gebied met grote verschillen in
dag- en nachttemperatuur. De bevolking bestaat
uit nomaden die voornamelijk van veeteelt
leven. Bekend is dat het grondwaterpeil nog
steeds zakt, hetgeen blijkt uit het regelmatig
verdwijnen van oasen. Daarnaast heeft het soms
uitblijven van de jaarlijkse regenperiode de
onleefbaarheid van de Sahellanden verder
vergroot. Om de cirkel van de eerste twee
hoofdstukken rond te maken: zonder water is
geen leven mogelijk.
Multiple choice toets
1. b
Het doen van de afwas thuis is wat je zou
kunnen noemen 'huishoudproductie'. Het is
productie in ruime zin en wordt daarom niet
meegeteld in het nationaal inkomen door het
CBS.
2. b
Door privatisering neemt het aantal
ondernemingen juist toe. De staatsonderneming
behoorde immers (voor de privatisering) niet
tot de sector ondernemingen, maar tot de sector
ondernemingen. Ook de tweede stelling is
onjuist. Ten eerste zijn niet-geprivatiseerde
ondernemingen niet altijd verliesgevend; ten
tweede hoeft een geprivatiseerde onderneming
niet winstgevend te zijn.
3. d
4. b
5. b
Quota worden juist ingesteld om de negatieve
externe effecten tegen te gaan.
6. c
7. b
De landbouw in Nederland is kapitaalintensief.
In ontwikkelingslanden is landbouw overigens
vaak wel arbeidsintensief.
8. b
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
B.
B.
werkelijk waar goed vervaardigd deze tekst is overzichtelijk mijn complimenten voor je wonderbaarlijke prestatie.
15 jaar geleden
Antwoorden