Basisstof 1
Opdracht 1
1. Het fenotype zijn de zichtbare eigenschappen, het uiterlijk.
2. de informatie voor je erfelijke eigenschappen.
3. Ja
4. Nee, het genotype is niet zichtbaar
5. Chromosomen zijn lange dunne uitgerekte ‘draden’ ze bevatten ook informatie voor erfelijke eigenschappen. 6. De chromosomen zijn telkens 2 aan 2 gelijk. 7. 1 paar
8. 1 paar
9. ja, dat bevat een chromosoom. 10. dat is DNA. Opdracht 2 1. Veldmuis
2. 12 chromosomen
3. 6 paar
4. bij de hond
5. Aardappel Opdracht 3 1. Nee, niet alle eigenschappen. 2. Het fenotype verandert wel dat worden dan krullen, maar de informatie voor sluik haar (genotype) blijft. 3. Nee, want in haar genotype zit de informatie voor sluik haar, niet krullend. 4. fenotype wel, genotype niet. 5. Het fenotype wordt bepaald door de informatie uit het genotype en door invloeden uit het milieu. Opdracht 4 Erfelijk Niet erfelijk
Wipneus Kort haar
Bladeren met stekels Krullend door ‘permanent’ Behaarde bladeren Geverfde nagels
Rode bloemen Bladeren die slap hangen
Krullend haar Litteken
Blauwe ogen Bladeren die naar het licht zijn gericht Basisstof 2 Opdracht 5 1. een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor 1 erfelijke eigenschap. 2. Elk chromosoom bevat vele genen. 3. 1
4. 1
5. die komen in paren voor. 6. ja zijn gelijk
7. ze zijn gelijk aan die van de bevruchte eicel
8. nee, veranderd niet
9. Bevruchting Opdracht 6 1. Gen 1 en 4
2. in afbeelding 3 zijn ze juist getekend. Opdracht 7 Opdracht 8 1. nee, veranderd niet
2. ja, de samenstelling is anders
3. zijn hetzelfde
4. verschillende genotypen
5. Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van twee geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting. 6. Welk genotype de geslachtscellen hebben is afhankelijk van het toeval. Er zijn veel verschillende mogelijkheden. Basisstof 3 Opdracht 9 1. evolutie is een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit een eenvoudig gebouwde organismen ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan. 2. Charles Darwin
3.Dat is een voordeel als ze voedsel uit bomen moeten halen. Een nadeel bij het rennen
4. een kleinere overlevingskans, want ze kunnen niet snel vliegen, of weggaan. 5. Omdat de giraffen met een lange nek, voedsel uit de boom konden halen, en de giraffen met een korte nek niet. 6. Giraf
7. Dat er verschillende soorten zijn. 8. als de soorten van elkaar gescheiden worden, krijgen ze een andere levenswijze, waardoor ze in de loop van de jaren veranderen.
Opdracht 10
1. Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten.
2. Als er lucht bij komt, kan het niet hard worden de gesteenten
3. Het vel en de organen verteren, en de botten blijven over. 4. Omdat wormen geen botten hebben. 5. fossiel q ligt dieper. 6. Ze weten nu dat die dieren er echt geleefd hebben, en hoe ze eruit hebben gezien, hoe ze veranderd zijn enz. Basisstof 5 Opdracht 11 1. in de 21e eeuw, kwartair
2. 4,6 miljard jaar. 3. precambrium
4. devoon
5. Er was toen voldoende zuurstof. 6. Carboon
7. Perm, Jura, Trias. 8. 65 miljoen jaar geleden. 9. Door de inslag van een rotsblok van ongeveer 10 km doorsnede , dat veroorzaakt een enorme explosie. 10. alles veranderde, de dinosauriërs hebben het niet overleefd evenals de natuur. 11. Er ontstond een nieuwe natuur, met nieuwe organismen. 12. 215 miljoen jaar lang
13. kwartair
12. 30 000 miljoen jaar geleden
Opdracht 12
1 nee, dat is niet zo
2. nee
3. holtedieren
4. wormen
5. gewervelden omdat ze botten hebben. 6. mossen, zijn ouder. 7. bedektzadigen Extra basisstof 6 Opdracht 13 1. groei, vervanging en herstel. 2. mitose
3.DNA
4. ja
5. ja Opdracht 14. 1. het verminderen van aantal chromosomen in een cel
2. Meiose
3.Teelbalen en eierstokken
4. Ja het kan oneven zijn. 5. kan alletwee
6.geslachtscel
7. 38
8. door gewone celdeling
9. 19
10. door reductiedeling
11. 19
12. 38
Opdracht 15
1. Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van twee geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting.
2. Bij ongeslachtelijke voortplanting is het genotype van de nakomelingen gelijk aan dat van de ouders.
3. ongeslachtelijke
4.geslachtelijke
5. ongeslachtelijke
6.aardappelplanten,landbouwgewassen
7.het beste genotype kiezen om voort te planten
8. bij veredeling probeert men een combinatie van gunstige eigenschappen in een nakomeling te krijgen. 9. zo ontstaan er geen combinaties. 10. ja
11. ja Extra basisstof 7 Opdracht 16 1. ja
2. nee
3. bestaat uit xx of xy, bepalen het geslacht. 4. 1 paar
5. xx
6. xy Opdracht 17 1. 46 chromosomen
2. 23 paar
3. 2
4. 1
5. ja
6. nee
7.ja
8. ja
9. zaadcel
10. ei of zaadcel
Opdracht 18
1. paar 3
2. 2 is van een man, 1 van de vrouw
3. een x
4. x
5.x of y
Opdracht 19
1. 46
2. 2 geslachtschromosomen
3. bevruchting
4. xx
5 xx
6 x
7 x
8 y Opdracht 20 Opdracht 21 1. de middenhandsbeentjes
2. ellepijp en het spaakbeen
3. nee
4. ze lijken allemaal op elkaar Opdracht 22 1. Stadium A
2. nee eigenlijk niet
3. Stadium C
4. Ja
5. 1. Forel 2. Salamander 3. schildpad 4. Vogel 5. Koe 6. Mens Opdracht 23 1. Steunfunctie
2. nee
3.uit landzoogdieren
4. resten van poten
5. nee
6. staart
7. vertering planteneters
8. kan
9. het zou kunnen
4. Nee, het genotype is niet zichtbaar
5. Chromosomen zijn lange dunne uitgerekte ‘draden’ ze bevatten ook informatie voor erfelijke eigenschappen. 6. De chromosomen zijn telkens 2 aan 2 gelijk. 7. 1 paar
8. 1 paar
9. ja, dat bevat een chromosoom. 10. dat is DNA. Opdracht 2 1. Veldmuis
3. 6 paar
4. bij de hond
5. Aardappel Opdracht 3 1. Nee, niet alle eigenschappen. 2. Het fenotype verandert wel dat worden dan krullen, maar de informatie voor sluik haar (genotype) blijft. 3. Nee, want in haar genotype zit de informatie voor sluik haar, niet krullend. 4. fenotype wel, genotype niet. 5. Het fenotype wordt bepaald door de informatie uit het genotype en door invloeden uit het milieu. Opdracht 4 Erfelijk Niet erfelijk
Bladeren met stekels Krullend door ‘permanent’ Behaarde bladeren Geverfde nagels
Rode bloemen Bladeren die slap hangen
Krullend haar Litteken
Blauwe ogen Bladeren die naar het licht zijn gericht Basisstof 2 Opdracht 5 1. een gen is een deel van een chromosoom dat de informatie bevat voor 1 erfelijke eigenschap. 2. Elk chromosoom bevat vele genen. 3. 1
4. 1
5. die komen in paren voor. 6. ja zijn gelijk
7. ze zijn gelijk aan die van de bevruchte eicel
8. nee, veranderd niet
9. Bevruchting Opdracht 6 1. Gen 1 en 4
2. in afbeelding 3 zijn ze juist getekend. Opdracht 7 Opdracht 8 1. nee, veranderd niet
3. zijn hetzelfde
4. verschillende genotypen
5. Als er een nieuw organisme ontstaat door het versmelten van twee geslachtscellen spreken we van geslachtelijke voortplanting. 6. Welk genotype de geslachtscellen hebben is afhankelijk van het toeval. Er zijn veel verschillende mogelijkheden. Basisstof 3 Opdracht 9 1. evolutie is een geleidelijke ontwikkeling, waarbij uit een eenvoudig gebouwde organismen ingewikkelder gebouwde organismen ontstaan. 2. Charles Darwin
3.Dat is een voordeel als ze voedsel uit bomen moeten halen. Een nadeel bij het rennen
4. een kleinere overlevingskans, want ze kunnen niet snel vliegen, of weggaan. 5. Omdat de giraffen met een lange nek, voedsel uit de boom konden halen, en de giraffen met een korte nek niet. 6. Giraf
7. Dat er verschillende soorten zijn. 8. als de soorten van elkaar gescheiden worden, krijgen ze een andere levenswijze, waardoor ze in de loop van de jaren veranderen.
3. Het vel en de organen verteren, en de botten blijven over. 4. Omdat wormen geen botten hebben. 5. fossiel q ligt dieper. 6. Ze weten nu dat die dieren er echt geleefd hebben, en hoe ze eruit hebben gezien, hoe ze veranderd zijn enz. Basisstof 5 Opdracht 11 1. in de 21e eeuw, kwartair
2. 4,6 miljard jaar. 3. precambrium
4. devoon
5. Er was toen voldoende zuurstof. 6. Carboon
7. Perm, Jura, Trias. 8. 65 miljoen jaar geleden. 9. Door de inslag van een rotsblok van ongeveer 10 km doorsnede , dat veroorzaakt een enorme explosie. 10. alles veranderde, de dinosauriërs hebben het niet overleefd evenals de natuur. 11. Er ontstond een nieuwe natuur, met nieuwe organismen. 12. 215 miljoen jaar lang
13. kwartair
2. nee
3. holtedieren
4. wormen
5. gewervelden omdat ze botten hebben. 6. mossen, zijn ouder. 7. bedektzadigen Extra basisstof 6 Opdracht 13 1. groei, vervanging en herstel. 2. mitose
3.DNA
4. ja
5. ja Opdracht 14. 1. het verminderen van aantal chromosomen in een cel
2. Meiose
3.Teelbalen en eierstokken
4. Ja het kan oneven zijn. 5. kan alletwee
6.geslachtscel
7. 38
8. door gewone celdeling
9. 19
10. door reductiedeling
11. 19
4.geslachtelijke
5. ongeslachtelijke
6.aardappelplanten,landbouwgewassen
7.het beste genotype kiezen om voort te planten
8. bij veredeling probeert men een combinatie van gunstige eigenschappen in een nakomeling te krijgen. 9. zo ontstaan er geen combinaties. 10. ja
11. ja Extra basisstof 7 Opdracht 16 1. ja
2. nee
3. bestaat uit xx of xy, bepalen het geslacht. 4. 1 paar
5. xx
6. xy Opdracht 17 1. 46 chromosomen
2. 23 paar
4. 1
5. ja
6. nee
7.ja
8. ja
9. zaadcel
10. ei of zaadcel
Opdracht 18
1. paar 3
2. 2 is van een man, 1 van de vrouw
3. een x
4. x
5.x of y
Opdracht 19
1. 46
2. 2 geslachtschromosomen
3. bevruchting
4. xx
5 xx
6 x
7 x
8 y Opdracht 20 Opdracht 21 1. de middenhandsbeentjes
2. ellepijp en het spaakbeen
3. nee
4. ze lijken allemaal op elkaar Opdracht 22 1. Stadium A
2. nee eigenlijk niet
3. Stadium C
4. Ja
5. 1. Forel 2. Salamander 3. schildpad 4. Vogel 5. Koe 6. Mens Opdracht 23 1. Steunfunctie
3.uit landzoogdieren
4. resten van poten
5. nee
6. staart
7. vertering planteneters
8. kan
9. het zou kunnen
REACTIES
1 seconde geleden
I.
I.
Heey, iik wil ffe zeggen dat dit een handige site is! Ik raad het je aan om niet over te schrijven ofzO! Maar als je is een keertje iets niet weten kan je even kijken. Handig deze site! Bedankt
18 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
je bent basisstof 4 tussen opdracht 9 en 10 vergeten te typen!! :P
xx mujda
17 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
uhm, zijndit de antwoorden van het pw of van d toets?
13 jaar geleden
Antwoorden