Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Thema 4 en 5

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Antwoorden door een scholier
  • 5e klas havo | 3886 woorden
  • 30 augustus 2006
  • 117 keer beoordeeld
Cijfer 6
117 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Examenstress? Niet met Examenbundel!

Over minder dan drie weken zit je jouw examens te maken. Slaat de examenstress toe? Sla nog snel Examenbundel, Samengevat en Examenbuddy in voor je probleemvakken en own je examens! Jij. Kunt. Dit.

Ik wil slagen
Thema 4 voeding en vertering

Leg uit wat voedingsmiddelen zijn en waar ze uit bestaan
Wat je eet en drink en bestaan uit voedingsstoffen

Wat zijn de zes voedingsstoffen die in voedingsmiddelen kunnen zitten?
Eiwitten, Mineralen, Water, Koolhydraten, Vetten, Vitamines

Welke functies hebben voedingstoffen in het lichaam?
Bouwstoffen: word gebruikt bij de vorming van cellen en weefsels
Brandstoffen: gedissimileerd om energie te geven

Wat is vertering?
Afbraak van stoffen of kleiner maken

Vertel wat de functie van eiwitten zijn bij de voeding en vertering
Het zijn bouwstoffen, zijn bestandsdeel van cytoplasma, kernplasma of tussencelstof, versnellen chemische reacties, regelen processen in het lichaam (transport) soms ook als brandstof

Wat voor voedingstof zijn koolhydraten en wat is de functie van ze in het verteringsstelsel?
Brandstoffen je kunt er het grootste gedeelte van je energiebehoefte mee voorzien, de rest wordt in je lichaam opgenomen of glycogeen van gemaakt

Waar bestaan vetten uit?
Verzadigd of onverzadigd

Wat is het verschil tussen verzadigd en onverzadigde vetmoleculen?
Verzadigd maximale aantal watermoleculen en rechtvormig onverzadigd niet

Waar kunnen vetten voor zorgen?
Als het cholesterol wordt dat kan de bloedvaten vernauwen en kan het bloed er moeilijker doorheen stromen onverzadigde vetten zorgen dat dit weer wordt opgelost

Waar dienen vetten voor in het verteringsstelsel?
Als brandstoffen reserve energiebron zorgt voor warmte soms ook als bouwstof

Waar dient water voor in het verteringstelsel?
Bouwstof, transportmiddel oplosmiddel regeling bij lichaamstemperatuur (verdamping = zweet)

Wat zijn mineralen wat is de functie van ze?
Het zijn zouten, zijn bouwstoffen en je hebt er maar een klein beetje van nodig per dag

Waar bestaan mineralen allemaal uit?
Kalium, ijzer, calcium dit zijn spoorelementen

Wat zijn spoorelementen?
Fosfor, fluor, jood, magnesium, zwavel fluor is dan weer nodig voor het gebit

Vertel wat de functie van vitamines is bij voeding en vertering?
Zorgen dat je gezond blijft, sommige maakt het lichaam zelf (pro-vitamines)bij gebrek aan vitamines ontstaan er gebrekziektes maar teveel kan je ook ziek van raken
Hoe kan je voedingsstoffen aantonen?
Met indicatoren

Wat is de basis van gezonde voeding?
Variatie, alle producten die je gebruikt kunnen van pas komen, een voedingscentrum geeft adviezen over wat je het beste kan eten en drinken

Wat is belangrijk bij het bewaren en bereiden van eten?
Goede manier wordt bereid of bewaard en dat er niet teveel additieven (toegevoegde stoffen) inzitten

Noem een hulpmiddel die je kan gebruiken bij hoe je gezond kan eten
Voedingswijzer

Wat is allemaal belangrijk bij gezond eten?
Hoeveelheid en de factoren van het lichaam, zoals geslacht gewicht lichamelijke inspanning en leeftijd

Doordat er schimmels en bacteriën zijn die het eten kunnen laten bederven moet je de producten conserveren

Noem een paar mogelijkheden voor conserveren van producten
Invriezen (als je vlees niet invriest kunnen salmonellabacteriën het vlees bederven)
Pasteuriseren (melk wordt verhit tot 72 graden)
Steriliseren (melk wordt tot 100 graden verhit en het pak daarna ook)
Inblikken (zodat er geen bacteriën bij kunnen)

Wat is conserveren eigenlijke precies?
Omstandigheden voor micro organismen ongunstig gemaakt

Leg uit wat conserveermiddelen zijn?
Zorgen dat het langer houdbaar blijft

Noem een paar conserveermiddelen
Natuurlijke: zuur, suiker, azijn, zout
Onnatuurlijke: sulfiet, emulgatoren, kleurstoffen, geurstoffen, smaakstoffen

Sommige conserveermiddelen kunnen ook slechte stoffen bevatten zoals bij vlees antibiotica of hormonen. Landbouwproducten residuen en pesticiden.

Noem een aantal wetten die met voedingsmiddelen te maken hebben
Vleeskeuringwet
Warenwet
Rijksdienst voor keuring van vee en vlees
Keuringsdienst van waren

Waar vindt in de mens de vertering plaats?
In het darmkanaal (verteringskanaal)

Leg uit hoe de vertering in zijn werking gaat
De vertering wordt geholpen door verteringssappen die door de verteringsklieren worden gemaakt, de verteringssappen bevatten enzymen . doordat het kanaal kringspieren bevat kan deze samenspannen en ontstaat er een darmperistaltiek. Zo wordt het voedsel voortgeduwd, gekneed en gemengd. Het ondergaat allemaal mechanische bewerkingen

Noem de volgorde waarin de vertering per orgaan plaats vindt
Mond = kauwen, slijm met enzymen
Tong = keelholte (slikreflex) geduwd
Huig = neusholte wordt afgesloten
Strottenhoofd = met strottenklepje wordt de luchtpijp gesloten
Slokdarm = peristaltische bewegingen
Maag = opslaan van voedsel en verdeeld
Twaalfvingerige darm = kleine hoeveelheid gaat hier doorheen (begin van dunne darm)
Alvleesklier
Dunne darm
endeldarm
anus

Wat is maagsap en waar dient deze voor?
Is zoutzuur en slijm door het zoutzuur worden de bacteriën gedood. Slijm beschermd de wand van de maag tegen het zoutzuur van maagsap.

Gal wordt in de lever gemaakt maar wat is het en waar bestaat het allemaal uit?
Galzure zouten en galkleurstoffen. Deze zorgen voor afbraakproducten van dode rode bloedcellen en emulgeren vetten het wordt pas afgegeven als de pH in de 12vingerige darm laag is

Waarvoor dient darmsap?
Bevat enzymen die de vertering van eiwitten koolhydraten voltooien

Enzymen in darmsappen?
Maltase: verteert maltose tot glucose
Sacharase: sacharose tot glucose en fructose
Lactase: lactose tot glucose
Peptidasen: di en tripeptiden tot aminozuren

Leg uit wat resorptie is en waar vindt deze plaats?
Het opnemen van stoffen door darmepitheelcellen dit kan plaatsvinden in het hele darmkanaal, dunne darm

Hoe kunnen we zien dat resorptie een actief proces is?
- er kunnen stoffen geresorbeerd worden
- intensieve dissimilatie plaats
- dood darmepitheel kan er geen resorptie

lymfe en bloed nemen aminozuren, vetten, water, mineralen, vitamines op

Opdrachten

Opdracht 3
1. Voedingsmiddelen zijn de bruikbare bestandsdelen van voedingsmiddelen.
2. Voedingsstoffen zijn de nuttige bestanddelen in de voedingsmiddelen.
3. Zes groepen voedingsstoffen zijn: eiwitten, koolhydraten, water, mineralen, vitamines en vetten.
4. Vier functies die voedingsstoffen kunnen vervullen zijn:
*brandstof
*bouwstof
*reserve stof
*beschermde stof
5. Jonge opgroeiende kinderen hebben eiwitten nodig omdat daar belangrijke bouwstoffen in zitten.
6. Als je te veel van vetten eet, kan je te dik worden.
7. Kalk heb je nodig voor de opbouw van beenderen.
8. Als je twee glazen melk drinkt krijg je 45% van de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid binnen.
9. het is nodig om in de puberteit veel melk te drinken omdat:
*je botten snel groeien.
*je veel veranderd.

Basisstof 3

Opdracht 8
1. We geven de maat energie aan met de joule.
2. De vier factoren waarvan de energiebehoefte van een persoon afhankelijk is zijn: het geslacht, de leeftijd, het gewicht en de lichamelijke inspanning.
3. De energiebehoefte van meisjes neemt vanaf 16 jaar niet meer toe, en die van jongens wel, dat komt doordat jongens nog aan het groeien zijn.
4. Er is 1920 kJ nodig voor acht uur slapen.
5. Er is 92 kJ nodig voor 2 minuten traplopen.
6. Hij krijgt 3800 kJ binnen als hij patat met mayonaise en een frikadel eet.
7. Het overslaan van een maaltijd als je op dieet bent is verkeerd, omdat je dan meer tussendoortjes eet en daar wordt je juist dik van.
8. De persoon krijgt 2400 kJ extra binnen van de tussendoortjes.
9. De persoon van vraag 8, moet 80 minuten trimmen om het er weer af te krijgen.

Basisstof 5

Opdracht 13
1. Het meeste eet men in: Europa, Australië, Noord-Amerika.
2. Het minste eet men in Afrika.
3. In Azië en in Zuid-Amerika hebben mensen in sommige landen ook minder te eten dan het minimum.
4. In India en in Sri Lanka zijn twee landen die minder eten dan het minimum.
5. In Brazilië heeft men niet voldoende voedsel.

Opdracht 14
1. 1680-560= 1120 gram eet een Nederlander gemiddeld meer dan een Indiër.
2. Het voedsel van een Indiër bestaat voornamelijk uit rijst, peulvruchten en vis.
3. Een Nederlander eet het gevarieerdst.
4. Het Dagelijks menu van een Indiër bevat onvoldoende eiwitrijk voedsel.
5. Het Dagelijks menu van een Nederlander bevat voldoende eiwitrijk voedsel.
6. De gevolgen van eiwitten tekort is dat hun groei en hun ontwikkeling steeds langzamer gaan.
7. 72 Gram vetten eet een Nederlander meer dan een Indiër.
8. In Nederland komt het dat er vaker hart- en vaatziekten doordat er veel mensen een overgewicht hebben, door het vette voedsel.

Opdracht 15
1. Het is een feit, dat alle mensen te voeden zijn op de hele aarde.
2. Het is een mening, dat de rijke landen het voedsel moeten geven aan de ontwikkelingslanden.
3. Het is een feit, dat ondervoeding een tekort aan eiwitten in het voedsel veroorzaakt.
4. Het is een feit, dat een Nederlander meer eiwitten eet dan een Indiër.

Basisstof 6

Opdracht 16
1. Vertering is het afbreken van grote (niet in water) bloedoplosbare deeltjes tot kleinere (wel in water) bloedoplosbare deeltjes.
2. Vitamines, mineralen, water en glucose worden niet verteerd.
3. Koolhydraten, eiwitten en vetten worden wel verteerd.
4. De functie van verteringsklieren is het maken van verteringssappen.
5. Speeksel en maagsap zijn twee verteringssappen.
6. De verteringsklieren bij de mens zijn: speekselklieren, maagsapklieren, lever, alvleesklier en de darmsapklier.
7. Enzymen zijn scheikundige processen.
8. De enzymen zorgen ervoor dat de vertering snel verloopt.

Opdracht 17
1. De darmperistaltiek komt tot stand door het afwisselend samentrekken van kringspieren en lengtespieren.
2. Vier functies van de darmperistaltiek zijn:
*voedselbrij voorduwen.
*voedselbrij kneden.
*voedselbrij mengen met verteringssappen.
*de opname van voedingsstoffen door de darmwand heen bevorderen.
3. In afbeelding 31 trekken de kringspieren zich samen, en de lengtespieren zijn ontspannen.
4. De functie van voedingsvezel in het voedsel is dat de stoelgang goed verloopt.
5. Je moet voedsel rijk zijn aan plantaardige producten omdat dan de vertering goed verloopt.

Basisstof 7

Opdracht 18
1. Op afbeelding 33.4 zij er 24 vlakken blauw gekleurd.
2. De oppervlakte wordt verdubbeld.
3. Als je het eten kauwt dan wordt de oppervlakte per stukje kleiner.
4. Als je goed kauwt dan wordt het kleiner dus beter verteerbaar.

Opdracht 20
1. Het glazuur zorgt voor het beschermen van de tand of kies.
2. De functie van het wortelvlies is zorgen voor de bevestiging in de tand of kies in de kaak.
3. De functie van snijtanden en hoektanden dienen om stukken voedsel af te bijten.
4. De functie van kiezen is het fijnmalen van het voedsel.

Opdracht 21
1. Een volwassenen heeft 8 snijtanden en 4 hoektanden en 20 kiezen.
2. Een volledig blijvend gebit bestaat uit 32 tanden en kiezen.
Een melkgebit bestaat uit 20 tanden en kiezen.
3. De persoon mist twee kiezen en 1 hoektand.
4. Tandformule van het melkgebit
2 1 2 2 1 2
2 1 2 2 1 2
5. Een koe heeft 24 kiezen, geen hoektanden en 6 snijtanden.
6. Tandformule van een tijger
4 1 3 3 1 4
3 1 3 3 1 3

Opdracht 22
1. Als je naar je tandvlees toe poetst, dan kan er tandplak onder je tandvlees gaan zitten, en dat kan ontstoken tandvlees veroorzaken.
2. Tandplak bestaat uit resten, speeksel en bacteriën.
3. De bewering “bacteriën tasten je tanden aan” is fout, want het is de afval van bacteriën dat je tanden aantasten.
4. Het is slecht als je je tanden gebruikt als een tang, want dan kunnen er stukjes glazuur afbreken.
5. Als er in je tandpasta fluoride inzit, dan kan het glazuur tussen het eten door zich sneller herstellen.
6. Als je te veel tussendoortjes eet, dan krijg je gaatjes in je tanden.
7. In afbeelding 42 bij plaatje 3, zal iemand een zenuwbehandeling moeten ondergaan.
8. Bacteriën in tandplak kunnen ontstoken tandvlees veroorzaken.
9. Het wortelvlies beschadigd als er een tand of kies ontstoken is.
10. Tandplak die op je gebit blijft zitten wordt tandsteen.
11. Tandplak kun je verwijderen door het poetsen en tandsteen niet, dat moet je door de tandarts laten doen.

Opdracht 23
Goed voor je gebit Slecht voor je gebit
Fluoride Tandplak
Rauwe worteltjes Tandsteen
Goed kauwen Chocolade
Radijs Toffee

Opdracht 26
Organen die geheel in de borstholte liggen:
*Luchtpijp
*Longen
*Hart

Organen die geheel in de buikholte liggen:
*Dunne darm
*Dikke darm
*Maag
*Nier
*Lever

Organen die geheel in de buikholte en in de borstholte liggen:
*Slokdarm

Opdracht 27
1. De twee functies van het kauwen van voedsel zijn:
*de oppervlakte van het voedsel vergroten.
*de glijdbaarheid van het voedsel verhogen
2. Speeksel bestaat uit water, slijm en een enzym.
3. De functie van het slijm in je speeksel is de glijdbaarheid van het voedsel verhogen.
4. De functie van de enzym in je speeksel is dat er al zetmeel in je mond kan worden verteerd.
5. Bij het slikken wordt de neusholte afgesloten door de huig.
6. Bij het slikken wordt de luchtpijp afgesloten door het strottenklepje.
7. In je slokdarm worden enzymen geproduceerd.
8. Als je op je hoofd staat, kan er voedsel van je mond naar je maag komen. Dat kan omdat door het slikken wordt het voedsel naar de maag geduwd. Drinken is ook mogelijk, maar bij vogels weer niet.
9. De darmperistaltiek kan niet van maag naar keelholte gaan bewegen want dan moet je spugen.

Opdracht 28
1. De maag werkt als tijdelijke opslagplaats voor het voedsel, dat komt omdat de maagportier maar kleine hoeveelheden toelaat naar de twaalfvingerige darm.
2. De kneedbewegingen van de maagwand komen door het afwisselend samentrekken van lengte- en kringspieren tot stand.
3. De functie van het zoutzuur in het maagsap is bacteriën doden.
4. Als je last hebt van een “brandend maagzuur”dan komt het zoutzuur via de slokdarm een beetje omhoog.
5. Eiwitten worden voor een deel verteerd door het enzym in het maagsap.

Opdracht 29
1. De lever en de alvleesklier geven verteringssappen af aan de voedselbrij in de twaalfvingerige darm.
2. De functie van de galblaas is gal opslaan.
3. De functie van gal is vetten emulgeren.
4. Het nut van het emulgeren van vetten is dat de vetten dan beter bereikbaar zijn voor de enzymen.
5. Gal bevat een enzym dat vetten verteerd.
6. Eiwitten, koolhydraten en vetten worden verteerd door de enzymen in het alvleessap.

Opdracht 30
1. Eiwitten en koolhydraten worden verteerd door de enzymen in het darmsap.
2. De rest van het water is afkomstig van wat je drinkt.
3. Water en de daarin opgeloste voedingsstoffen en verteringsproducten worden in de dunne darm opgenomen in het bloed.
4. Door de darmplooien en de darmvlokken kan de opname van stoffen sneller plaatsvinden.
5. Het bloed vervoert de opgenomen stoffen in de dunne darm naar de cellen.

Opdracht 31
1. De naam “blindendarmontsteking”is eigenlijk onjuist omdat de blinde darm niet ontstoken is maar het wormvormig aanhangsel.
2. De brij van onverteerde voedingresten in de dikke darm worden ingedikt.
3. De functie van de endeldarm is de onverteerde voedingsresten opslaan en verzamelen.
4. De functie van de anus is de endeldarm te legen van tijd tot tijd.
5. De anus is in normale toestand samengetrokken.
6. Je merkt dat je diaree hebt als de ontlasting dun is en veel vocht heeft.
7. Bij diaree is de darmperistaltiek te sterk.
8. Het gevolg daarvan is, te weinig vocht aan de voedselresten worden ontrokken.

Opdracht 33
Verteringssap Wordt geproduceerd door: Bevat enzymen voor de vertering van: andere functies
Speeksel Speekselklieren Zetmeel Verhoogt glijd-
baarheid van het voedsel
Maagsap Maagsapklieren Eiwitten Doodt bacteriën
in ‘t voedsel
Gal Lever geen Emulgeert
vetten
Alvleessap Alvleesklieren Eiwitten, koolhydraten, vetten -

Darmsap Darmsapklieren Eiwitten, koolhydraten -

Thema 5 transport vragen over de stof

hoe vindt transport plaats?
Door het bloed dus met bloedsomloop

Waaruit bestaat het bloed allemaal?
Orgaan bloed; bloedplasma, rode bloedcellen, witte bloedcellen, bloedplaatjes, water, plasma-eiwit

Wat is het verschil tussen de kleine bloedsomloop en de grote?
Kleine: rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de longen die het weer naar de linkerharthelft brengt
Grote: linkerhelft stroomt het bloed door het hele lichaam en weer terug naar rechterharthelft

De mens heeft een dubbele bloedsomloop, per omloop stroomt het bloed 2 keer door het hart

Waar bestaat bloedplasma uit en wat is de functie?
Bestaat uit plasma-eiwit en water (55%) het is het transport van afval voeding regelende beschermende stoffen, handhaven van osmotische waarde van bloed en bloeddruk en afweer

Wat is bloedserum?
Plasma zonder stollingseiwitten dus zonder fibrigeen

Wat zijn rode bloedcellen?
Cellen die zorgen voor transport van zuurstof en koolstofdioxide het bestaat uit hemoglobine

Wat is de functie van witte bloedcellen?
Bestrijden van bacteriën door fagocytose ze zorgen dat de resten worden opgeruimd

Noem soorten van witte bloedcellen
Leukocyten: bestrijden bacteriën
Lymfocyten: maken antistoffen voor afweer

Wat is het doel van de bloedplaatjes?
Bloedstremming houdt bloedverlies tegen met fibrigeen en stollingsfactoren, lukt niet als je bloederziekte hebt

Waaruit bestaat het hart?
Linker en rechterkamer
Linker en rechterboezem
Harttussenwand
Hartkleppen
Halvemaankleppen (slagaderkleppen)
Kransslagader
Kransader

Leg uit hoe het bloed door het hart stroom
Het bloed uit het lichaam komt vanuit de holle ader het hart in, bij de rechterboezem, daarna stroomt het de rechterkamer in, deze pompt het bloed via de longslagader naar de
linkerboezem waar het vervolgens de linkerkamer in stroomt vanuit hier wordt het bloed in de aorta gepompt en zo stroomt het bloed naar de organen.

Waarvoor dienen de kransslagaders en kransaders?
Slagader: voorzien het hartspierweefsel van zuurstof en voedingstof
Ader: zorgt ervoor dat koolstofdioxide en anders afvalstoffen worden afgevoerd

Wat zijn de drie fases waar het hart zich in kan begeven?
Systole, diastole en hartpauze

Leg de fases van het hart uit
Systole samentrekking van het hartspierweefsel dit gebeurd in de boezems tegelijk zodat het bloed naar de kamers stroomt
Diastole: ontspanning van hartspierweefsel en vindt in de kamers plaats, zit er bloed in dan ontstaat er weer systole dus elke keer het tegenover gestelde van de boezems
Hartpauze: nadat het bloed uit de aorta stroomt

Wat is een sinusknoop?
De impulsen die het samentrekken van het hartspierweefsel veroorzaken, dit gebeurd in de cellen van de wand van de boezems

? Bloeddruk stijgt ?
+ hartritme stijgt hartritme daalt -
? bloeddruk daalt ?

slagvolume: 70 hartslagen per 100 ml met adrenaline stijgt dit

waar stromen de slagaders heen en waar de aders?
Aders naar het hart toe, slagaders van het hart af naar de organen

Vertel wat over de slagaders?
Ze hebben een dikke wand liggen ver onder de huid, dikke laag glad spierweefsel.
In organen vertakken ze zich tot haarvaten en wordt de wand dunner, kunnen zich zo goed vernauwen en verwijden

Vertel wat over aders
Vertakkingen van slagaders worden aders, wanden zijn dunner, bloeddruk is lager dan slagader en ze bevatten kleppen

Wat is de functie van de lever?
Zorgt dat de constantheid van het bloed gelijk blijft.

Vanuit de lever komt de poortader die zich vertakt naar alle organen

Antwoorden transport

Opdracht 1:
1. Omdat de mens eigenlijk twee “onafhankelijke” bloedsomlopen heeft
2. In de kleine wordt zuurstof opgenomen, die gaat namelijk door de longen
3. De linkerharthelft pompt zuurstofrijk bloed weg
4. Omdat hij maar een enkele bloedsomloop heeft (bloed gaat geen 2 keer door het hart)
5. Zuurstofarm bloed
6. Die van de kamer, die moet het bloed door het hele lichaam pompen
7. Meer kracht (het bloed wordt 2x van het hart weggepompt)

Opdracht 3:
1. Plasma-eiwitten, water, glucose, koolhydraten en allerlei antistoffen
2. Vet kan worden omgezet (ze worden aan bepaalde eiwitten gebonden)
3. Water komt het meest voor, het minst zie je waarschijnlijk antistoffen
4. Eentje die gelijk is aan die van het bloed zelf, je wilt ten slotte niet dat het bloed kapotgaat (0,9%)
5. Het plasma
6. De vaste bestanddelen

Opdracht 4:
1. Hemoglobine
2. Ze kunnen zo makkelijker zuurstof opnemen (groter oppervlak membraan)
3. Het bloed bevat dan niet voldoende hemoglobine
4. Er wordt veel meer gemaakt dan normaal
5. Meer rode bloedcellen
6. De rode bloedcellen; anders zou je ze niet helemaal onderin vinden

Opdracht 5:
1. Ze zullen verschrompelen
2. Waarschijnlijk zullen ze na een tijdje openknappen
3. In de buizen 1 en 2 zichtbaar
4. De rode bloedcellen zijn daar kleiner
5. Nee; de cellen zijn kapot
6. Buis 1 is het laagst, buis 5 het hoogst

Opdracht 6:
1. Die neemt heel erg toe
2. Sprinters hebben maar heel even energie nodig, zuurstof speelt hier een minder belangrijke rol
3. Nee, als je in hooggelegen bieden traint neemt deze ook flink toe
4. Die krimpen allemaal
5. Je lijkt minder bloed bij je te hebben

Opdracht 7:
Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplaatjes
Wel of geen celkern wel wel niet
Plaats(en) van vorming rode beenmerg rode beenmerg hele lichaam
Aantal per ml bloed 5x10^9 5x10^6 5x10^8
Functie(s) vervoer zuurstof afweer bloedstolling

Opdracht 8:
1. Witte bloedcellen hebben geen vaste vorm
2. Door het afsterven van witte bloedcellen op plekken waar veel bacteriën voorkomen
3. Er zitten vaak nog levende bacteriën in
4. Die produceert teveel witte bloedcellen
5. Wondjes blijven open, de ratten zullen dus als het ware inwendig doodbloeden
6. Dan kan het bloed niet goed stollen

Verbanden tussen stofwisselingsniveau en hartslagfrequentie:
- Hoe groter het lichaamsvolume, hoe lager de frequentie van het hart
- Bij mannen is de intensiteit van de stofwisseling, dus ook van de hartslag, iets groter dan bij vrouwen
- Als je traint op uithoudingsvermogen, daalt je hartfrequentie

Opdracht 9:
1. Kransslagader
2. Wand aorta
3. Wand longslagader
4. Halvemaanvormige kleppen
5. Hartkleppen

Opdracht 10:
1. rechterboezem, rechterkamer, longslagader, longen, longader, linkerboezem, linkerkamer…
2. De kamers, die moeten het bloed door het hele lichaam pompen
3. De linkerkamer, die moet het bloed over een grotere afstand wegpompen
4. De kleppen hebben als functie het bloed van plaatsen te houden waar het niet hoort, waardoor de bloedsomloop verbeterd wordt
5. Bij de longslagader is de druk overal gelijk, er loopt op dat moment tenslotte nog maar een enkele ader
6. Het hart voorzien van voedingsstoffen en zuurstof
7. In de rechterboezem
8. In de linkerboezem

Opdracht 11:
Systole boezems Systole kamers Hartpauze
In welke richting stroomt het Bloed? in het hart weg van hart richting hart
Stand van de hartkleppen? open gesloten open
Stand van de halvemaanvormige kleppen? gesloten open gesloten

Opdracht 12:
1. Vlak na de systole van de boezems is het volume het grootst, vlak na de systole van de kamers het kleinst
2. Vlak voor de systole van de kamers
3. Vlak na de systole van de kamers
4. Eerst gaan de hartkleppen dicht; zo stroomt er zeker geen bloed terug
5. Je hebt 2 kamers die tegelijk werken
6. Je kleppen sluiten dan niet goed
7. Er kan bloed het hart in blijven stromen omdat de kleppen open zijn

Opdracht 13:
1. Hoe vaak iemands hart per minuut slaat
2. Niet het centraal zenuwstelsel maar de sinusknoop zorgt voor het kloppen van het hart
3. Een grafiek waarin je het hartritme af kunt lezen
4. De sinusknoop
5. De hoeveelheid bloed die door het hart per slag wordt doorgepompt
6. Gelijk aan
7. 4900cc per minuut, dus ongeveer 5 liter
8. Vergroting van de kamers
9. Kleiner en groter

Opdracht 14:
Slagaders Aders
Het bloed stroomt van het hart weg van de organen af
De bloeddruk is hoog laag
De wand is dik, stevig en elastisch dun, weinig elastisch
De bloedstroom is stootsgewijs regelmatig
Ze liggen meestal diep in het lichaam minder diep in het lichaam
Kleppen zijn vrijwel niet aanwezig vooral in armen en benen

Opdracht 15:
1. Helpen met het doorpompen van het bloed en het bieden van stevigheid
2. Die wordt hoger
3. Die neemt ook toe
4. Zuurstof kan zo makkelijker bij de organen komen
5. Ze werken met het trechterprincipe, wat zeggen wil dat het bloed er van de ene kant makkelijker doorgaat als aan de andere kant
6. Slagaders, aorta, haarveten, aders
7. Op slagaders staat een veel hogere druk, het bloed stroomt er dus ook sneller uit
8. Naar de hersenen
9. Je kunt zo makkelijker transpireren
10. Je hebt de zuurstof dan ergens anders nodig

Opdracht 17:
1. Alle vaten die bij de kleine bloedsomloop horen
2. Zuurstofarm; het komt van andere organen af die zelf ook al zuurstof hebben opgenomen
3. Via de poortader
4. Haarvaten, poortader, leverslagader, rechterboezem, rechterkamer, longslagader
5. Haarvaten, halsslagader, poortader, rechterharthelft, longslagader, longader, linkerharthelft, haarvaten, poortader, lever

Opdracht 18:
1. De lever
2. Een nier, een darm, de alvleesklier of de milt
3. Bovenste holle ader, onderste holle poortader, leverader, longslagader, leverslagader, poortader
4. 4, 2, 3 en 5
5. In de poortader
6. In de leverslagader
7. Het percentage is het gemiddelde van het bloedvolume van alle bloedvaten die daar bij elkaar komen
8. 3, 2, 4 en 1

Opdracht 19:
1. De bloeddruk is lager omdat de rechterkamer het bloed met minder kracht wegpompt
2. Bij a daalt de druk, bij b, c en d stijgt deze
3. De druk zal dalen; bloed stroomt weg
4. Hier kun je de druk het beste meten omdat er erg veel bloed doorheen stroomt
5. Omdat de slagader hier dicht aan het oppervlak licht
6. De overdruk is 120, de onderdruk 80
7. Nee, het bloed stroomt eigenlijk niet meer door
8. Op plaats 1; hier wordt het bloed niet meer geremd
9. Op plaats 3; hier kan nu weer makkelijker bloed langs
10. Op plaats 4

Opdracht 20:
1. Omdat de wanden, niet de aderen zelf, “verkalken” (en bovendien gaat het niet om aders maar slagaders)
2. Deze mensen hebben vaak last van verdunde aderen waardoor het hart harder pompen moet
3. Met bypasses kun je het bloed makkelijk omleiden
4. De vernauwing in de kransslagader wordt opgerekt
5. Vetarm (zo weinig mogelijk verzadigd) eten, meer sporten en niet roken
6. Het verlagen van de bloeddruk door de doorsnee van de kransslagader te verbreden
7. Hij rekt met een ballonnetje de wand van de kransslagader uit
8. De ader; anders krijg je het ballonnetje niet goed naar boven (stroming van het bloed)
9. Ongeveer 4%
10. Ongeveer 4% meer (dubbel zo groot)

Opdracht 21:
1. Het vervoeren van afval- en voedingsstoffen
2. De bloeddruk
3. Door osmose
4. De hoeveelheid vocht die uittreedt neemt toe en het verschil in osmotische waarde ook
5. De lucht kan geen vocht aantrekken, dat zou ook niet goed zijn want dan zou je niet kunnen ademen
6. Via de borstbuis en rechterlymfestam
7. De eiwitten zorgen ervoor dat het vocht terugstroomt naar de aderen
8. Het zuiveren van lymfe en het samenvoegen van de vaten
9. De lymfe “zuivert” de tatoeage en trekt de inkt aan
10. Lymfe
11. Ja; witte bloedcellen

Diagnostische toets:

1. B
2. D
3. C
4. C
5. B
6. A
7. B

1. C
2. B
3. C
4. B
5. D

1. B
2. D
3. D
4. A
5. C

1. Slagaders
2. Aders
3. Haarvaten
4. Slagader
5. Aders
6. Aders
7. Haarvaten

1. Juist
2. Onjuist
3. Juist
4. Onjuist
5. Onjuist
6. Juist
7. Onjuist
8. Juist
9. Juist

1. C
2. D
3. B
4. C

1. C
2. A
3. C
4. A
5. B

1. B
2. A
3. D
4. A

REACTIES

R.

R.

Dit zijn antwoorden, en geen samenvatting!

15 jaar geleden

A.

A.

dat moest het ook niet zijn hoor

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.