Zwakke en Sterke werkwoorden in de verleden tijd
- - Als het een zwak werkwoord is, gebruik je ’t KoFSCHiP. Je moet de -en van een werkwoord wegdoen, en daarna moet je kijken naar de laatste letter. Als de laatste letter hoort bij een letter van ’t KoFSCHiP, dan moet je een te(n) toevoegen. Als de letter niet in ’t KoFSCHiP staat, moet je een de(n) toevoegen.
Bv: spelen → speelden (speld staat NIET in ’t KoFSCHiP)
- Als het een sterk werkwoord is, veranderen de klinker. Deze moet je vaak uit het hoofd leren.
Bv: zwemmen → zwommen Gaan → gingen duiken → doken
REACTIES
1 seconde geleden