Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

science 1 : plantenenergie en verbrandingen

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Aantekening door een scholier
  • Klas onbekend | 1761 woorden
  • 16 juni 2017
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

Leren toetsweek alle toetsen samenvattingen:

1. Engels: prestent continous, present simple, past simple, prounous en questions and negations of all above

2. Aardrijkskunde: hoofdstuk 7: natuurrampen in Japan

3. Science: paragraaf 6.1, 6.2, 6.3, 7.1 en 7.2

4. Frans: vocabulaire, grammer en expressions hoofdstuk 7

5. Latijn alle grammatica hoofdstuk 8 en een verhaal omzetten in je eigen woorden

6. Geschiedenis: paragraaf 6.1 en 6.2 ( leer de vaardigheden er komen veel vaardigheidsvragen)

7. Beeldende vorming: hele beeldende begrippen boekje

8. Wiskunde: paragraaf 8.5, 8.6, 9.1, 9.4, 9.5

9. Nederlands: hoofdstuk 4 paragraaf 1, 3 en 5 en hoofdstuk 5 paragraaf 3 en 5

10. Lasergamen kaartje Raja

 

Science: de leervragen en extra informatie uit boek

  1. de wortels van een plat nemen water op en zorgen voor de stevigheid van een plant
  2. de stengel van een plat vervoert water en mineralen vanuit de wortels van de plant naar de bloemen en bladeren en weer terug en houd de plant overeind.
  3. in de bladeren vind fotosynthese plaats, hier slaat de plant zijn energie dus op.
  4. de bladnerven voervoeren water en opgeloste stoffen en geven stevigheid aan het blad.
  5. de bloemen zorgen ervoor dat een plant zaden kan vormen. Door deze zaden kan een plant zich voortplanten
  6. komen aan hun energie door de huidmondjes waarmee een plant koolstofdioxide uit de lucht haalt en met de wortelharen haalt een plant mineralen en voedingstoffen uit de grond.
  1. is het fabricageproces in de bladgroenkorrels. Om dit proces te starten is er water, koolstofdioxide en zonlicht nodig. Vanuit deze twee stoffen en een energiebron maakt een plant lucht en glucose (suikers). Het reactieschema van fotosynthese ziet er zo uit: 6 H2O+6 CO2= 6 O2+C6H12O6
  2. plant maakt in het licht veel meer zuurstof dan hij kan gebruiken, daarom geeft hij de rest van de zuurstof af aan de lucht, in weinig licht verspreid de plant de koolstofdioxide en de zuurstof door de plant en bij helemaal geen licht haalt de plant de zuurstof uit de lucht en verbrand de opgeslagen glucose
  1. is het wit blijven en de abnormale groei van de delen van een plant die groeien zonder licht (ondergronds)
  2. wordt in een plant in verschillende stoffen omgezet: zetmeel, eiwitten en vetten. Bij het maken van deze stoffen gebruikt een plant de mineralen die hij opneemt met zijn wortelharen. Zetmeel en vetten worden als reserve voedsel bewaard en eiwitten gebruikt een plant voor de groei.
  1. opslag van reservestoffen in de winter kan gewoon in de wortels, maar sommige planten hebben speciale organen voor die opslag: knollen en bollen. knollen zijn eigenlijk verdikte wortels en bollen bestaan voor het grootste deel uit dikke bladeren die heel dicht tegen elkaar aan liggen. Deze bladeren zijn dik door de reservestoffen die er in zitten.
  2. in zaden zitten veel reservestoffen, meestal zetmeel, olie of vet. Als een plant of zaadje deze reservestoffen in het voorjaar weer nodig heeft, zal hij ze weer omzetten in glucose zodat er weer verbranding plaats kan vinden waarmee een plant energie kan opwekken. Deze omzetting en groei uit zaden heet kiemen of ontspruiten.
  1. dit is een stevige laag om de cel. Het bestaat uit celluose (een taaie vezelige stof). De celwand kan houtstof of kurk bevatten
  2. dit is een vlies om het cytoplasma. Het celmembraan regelt welke stoffen de cel in en uit gaan
  3. dit is een stroperige vloeistof. In het cytoplasma liggen de celkern en de bladgroenkorrels
  4. de celkern is een klein bolletje in de cel. De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
  5. dit zijn kleine groene bolletjes in het cytoplasma. De bolletjes zijn groen door een kleurstof (bladgroen). Al deze bolletjes samen geven de plant een groene kleur. In de bolletjes wordt lichtenergie opgeslagen in de vorm glucose. De glucose gebruikt de cel als voedingsstof.
  6. ruimte: dit zijn kleine holtes gevuld met lucht. Ze liggen tussen de wanden van de cellen
  7. planten blijven recht staan door water. In een cel vult de vacuole zich met water waardoor de vacuole uitzet en tegen de celwand aan drukt. Hierdoor wordt de cel hard en stevig en blijft de plant rechtop staan.
  8. planten zijn stevig door dat er houtstof in de cellen zit. Dit houd de cel en de plant dus stevig.
  1. komt water in de bladeren terecht?: de wortels nemen water op. Dit water stroomt omhoog door de houtvaten in de vaatbundels (stijgende of opwaartse sapstroom) deze houtvaten lopen ook door in de nerven van een plant. Zo komt water dus terecht in de bladeren.
  2. in de houtvaten stroomt water, met daarin opgeloste mineralen, vanuit de wortels omhoog(opwaartse sapstroom)
  3. in de bastvaten stroomt water met opgeloste glucose, vanuit de bladeren, naar beneden(dalende of neerwaartse sapstroom.)
  4. de herfst is de grond te koud voor de wortels om voldoende water op te nemen, maar in de balderen verdampt nog steeds veel water. Door de bladeren in de winter te laten vallen verdampt de boom of struik weinig water en gaat hij dus niet dood door uitdroging.
  5. planten (of dieren) niet voor eeuwig leven. Ze zullen dus moeten zorgen voor nakomelingen
  6. voortplanting: hierbij maakt een plant gebruik van zijn geslachtsdelen (stamper en meeldraden). Na bevruchting ontstaat er een vrucht met zaadjes waaruit een heel nieuw plantje kan groeien, alleen dan met andere eigenschappen.
  7. voortplanting: daarbij zijn geen geslachtsdelen nodig. Er ontstaat een kopie of kloon van een plant.
  8. hieraan zitten de onderdelen van een plant vast
  9. beschermen de bloemen tegen kou, uitdroging en beschadiging als ze nog in de knop zitten.
  10. hiermee lokt de bloem insecten.
  11. mannelijke geslachtsdelen van een plant
  12. vrouwelijke geslachtsdeel van een plant.
  13. een zoete vloeistof onder in de bloem waarmee de plant insecten lokt
  14. maken nectar.
  15. overdracht van stuifmeelkorrels. Dit kan worden gedaan door insecten of wind. Insecten zin op zoek naar de nectar onderin de bloem hierbij raken ze de meeldraden aan. Dat stuifmeel komt terecht in het lichaam van het insect en als het insect weer bij een andere bloem nectar gaat halen dan blijft dat stuifmeel in die plant achter. Bestuiving door wind gebeurt bij windbloemen. Deze bloemen zijn vaak minder opvallend dan insectenbloemen. Ze zijn klein, hebben geen geur en zijn groen. De meeldraden en stamper (in het boek stempel) steken ver uit de bloem waardoor de wind het stuifmeel makkelijk weg blaast en wordt door kleverige stampers weer opgevangen.
  16. wanneer een insect of de wind het stuifmeel van een bepaalde soort bloem naar een andere bloem brengt.
  17. wanneer een insect of de wind het stuifmeel van een bepaalde soort bloem meeneemt en het bij dezelfde bloem (dan zitten er meerdere bloemen op een plant)weer loslaat.
  18. bloem: een bloem met alleen een vrouwelijk of alleen een mannelijk geslachtsdeel. (Meeldraden of stamper)
  19. bloem: een bloem met een vrouwelijk en een mannelijk geslachtsdeel (meeldraden en stamper)
  20. planten: planten waarop mannelijk en vrouwelijke bloemen groeien
  21. planten: planten waar alleen mannelijke of alleen vrouwelijke planten groeien.
  22. in een bloem: de stuifmeel korrels komen op de stempel van de stamper terecht en blijven plakken. Uit de stuifmeelkorrel groeit een pollenbuis door de stijl van de stamper heen richting de eicel. De stuifmeel korrels bevruchten de eicellen.
  23. door wind, vogel, water, vacht van dieren of planten die zelf hun zaden verspreiden.
  24. vier belangrijke dingen in het leven van een plant: zaden ontkiemen er groeit een nieuw plantje, het jonge plantje groeit uit tot een volwassen plant de volwassen plant vormt bloemen, de plant wordt bevrucht uit de plant ontstaan vruchten en zaden en de zaden worden verspreid.
  25. ongeslachtelijke voortplanting: wortelstokken( verdikte stukken wortel waaruit nieuwe planten kunnen groeien),uitloper(een lange stengel waarin zich wortels kunnen ontwikkelen waaruit nieuwe planten groeien of aan het einde van een uitloper kunnen knollen groeien waaruit weer nieuwe planten kunnen groeien ), klisters(uit klisters ontstaan nieuwe bollen knollen waaruit nieuwe planten kunnen groeien)
  26. is een reactie van een brandstof met zuurstof.
  27. verbranding is brandstof, zuurstof en een ontbrandingstemperatuur nodig. Als er voldoende zuurstof aanwezig is noem je dat volledige verbranding en als er te weinig zuurstof aanwezig is noem je dat volledige verbranding. De reactieschema’s zien er zo uit: brandstof (met C en H) + zuurstof (O2) = koolstofdioxide (CO2) + water(H2O) brandstof(met C en H) + te weinig zuurstof = koolstofmono-oxide(CO) + koolstof(C) + water(H2O)
  28. de energie vrij te krijgen die in de brandstoffen zit(chemische energie ontstaat door verbranding van brandstoffen)
  29. brandstoffen zijn ontstaan door planten en dierenresten die in de afgelopen driehonderdmiljoen jaar in de grond terecht zijn gekomen. Deze resten zijn in een laag terechtgekomen waar niet genoeg zuurstof is om ze af te breken. Dit natuurlijke afval hoopte zich steeds meer op en werd bedolven door aardlagen. Na miljoenen jaren ontstond door de grote druk van die lagen aardolie, aardgas en steenkool
  30. zijn brandstoffen die niet fossiel zijn. Denk maar aan het verbranden van hout, plantenresten en producten die gemaakt worden van planten en dieren voorbeelden hiervan zijn biodiesel, bio-ethanol, houtskool en plantaardige en dierlijke vetten.
  31. ontstaan door de temperatuur van vlammen. De pauzevlam zit bijvoorbeeld op 300 graden en de kleine blauwe vlam op 1000 graden.
  32. je een stof verbrandt die zwavelatomen bevat ontstaat er het giftige gas zwaveloxide. Deze stof reageert in de lucht met zuurstof en waterdamp. Daardoor ontstaat zwavelzuur. Zwavelzuur zorgt ervoor dat regen zuur wordt. Je spreekt dan van zure regen. Zure regen kan ook ontstaan door een verbrandingsmotor. De lucht bestaat voor 21% ui zuurstof en voor 78% uit stikstof (1% uit andere gassen). Met de zuurstof die nodig is voor de verbranding in de motor komt er ook een grote hoeveelheid stikstof in de motor. Door de hoge temperatuur ontstaan er stikstofoxides die weer met waterdamp en zuurstof tot salpeterzuur reageren. Zo wordt de regen ook weer zuur.
  33. versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt doordat de concentratie broeikasgassen (onder andere koolstofdioxide(CO2)) in de atmosfeer groter wordt. Meer broeikasgassen zorgen ervoor dat infraroodstraling wordt teruggekaatst naar de aarde.
  34. het broeikaseffect is onze planeet leefbaar. Daarom is het broeikaseffect gunstig voor organismen
  35. versterkte broeikaseffect kan worden verminderd door het gebruik van alternatieve energie (bijv. kernenergie of duurzame energie), efficiënter met energie omgaan en extra bomen aanplanten en tegengaan van bomen kap

De aantekening gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Science: de leervragen en extra informatie uit boek

  1. de wortels van een plat nemen water op en zorgen voor de stevigheid van een plant
  2. de stengel van een plat vervoert water en mineralen vanuit de wortels van de plant naar de bloemen en bladeren en weer terug en houd de plant overeind.
  3. in de bladeren vind fotosynthese plaats, hier slaat de plant zijn energie dus op.
  4. de bladnerven voervoeren water en opgeloste stoffen en geven stevigheid aan het blad.
  5. de bloemen zorgen ervoor dat een plant zaden kan vormen. Door deze zaden kan een plant zich voortplanten
  6. komen aan hun energie door de huidmondjes waarmee een plant koolstofdioxide uit de lucht haalt en met de wortelharen haalt een plant mineralen en voedingstoffen uit de grond.
  1. is het fabricageproces in de bladgroenkorrels. Om dit proces te starten is er water, koolstofdioxide en zonlicht nodig. Vanuit deze twee stoffen en een energiebron maakt een plant lucht en glucose (suikers). Het reactieschema van fotosynthese ziet er zo uit: 6 H2O+6 CO2= 6 O2+C6H12O6
  2. plant maakt in het licht veel meer zuurstof dan hij kan gebruiken, daarom geeft hij de rest van de zuurstof af aan de lucht, in weinig licht verspreid de plant de koolstofdioxide en de zuurstof door de plant en bij helemaal geen licht haalt de plant de zuurstof uit de lucht en verbrand de opgeslagen glucose
  1. is het wit blijven en de abnormale groei van de delen van een plant die groeien zonder licht (ondergronds)
  2. wordt in een plant in verschillende stoffen omgezet: zetmeel, eiwitten en vetten. Bij het maken van deze stoffen gebruikt een plant de mineralen die hij opneemt met zijn wortelharen. Zetmeel en vetten worden als reserve voedsel bewaard en eiwitten gebruikt een plant voor de groei.
  1. opslag van reservestoffen in de winter kan gewoon in de wortels, maar sommige planten hebben speciale organen voor die opslag: knollen en bollen. knollen zijn eigenlijk verdikte wortels en bollen bestaan voor het grootste deel uit dikke bladeren die heel dicht tegen elkaar aan liggen. Deze bladeren zijn dik door de reservestoffen die er in zitten.
  2. in zaden zitten veel reservestoffen, meestal zetmeel, olie of vet. Als een plant of zaadje deze reservestoffen in het voorjaar weer nodig heeft, zal hij ze weer omzetten in glucose zodat er weer verbranding plaats kan vinden waarmee een plant energie kan opwekken. Deze omzetting en groei uit zaden heet kiemen of ontspruiten.
  1. dit is een stevige laag om de cel. Het bestaat uit celluose (een taaie vezelige stof). De celwand kan houtstof of kurk bevatten
  2. dit is een vlies om het cytoplasma. Het celmembraan regelt welke stoffen de cel in en uit gaan
  3. dit is een stroperige vloeistof. In het cytoplasma liggen de celkern en de bladgroenkorrels
  4. de celkern is een klein bolletje in de cel. De celkern regelt alles wat er in de cel gebeurt.
  5. dit zijn kleine groene bolletjes in het cytoplasma. De bolletjes zijn groen door een kleurstof (bladgroen). Al deze bolletjes samen geven de plant een groene kleur. In de bolletjes wordt lichtenergie opgeslagen in de vorm glucose. De glucose gebruikt de cel als voedingsstof.
  6. ruimte: dit zijn kleine holtes gevuld met lucht. Ze liggen tussen de wanden van de cellen
  7. planten blijven recht staan door water. In een cel vult de vacuole zich met water waardoor de vacuole uitzet en tegen de celwand aan drukt. Hierdoor wordt de cel hard en stevig en blijft de plant rechtop staan.
  8. planten zijn stevig door dat er houtstof in de cellen zit. Dit houd de cel en de plant dus stevig.
  1. komt water in de bladeren terecht?: de wortels nemen water op. Dit water stroomt omhoog door de houtvaten in de vaatbundels (stijgende of opwaartse sapstroom) deze houtvaten lopen ook door in de nerven van een plant. Zo komt water dus terecht in de bladeren.
  2. in de houtvaten stroomt water, met daarin opgeloste mineralen, vanuit de wortels omhoog(opwaartse sapstroom)
  3. in de bastvaten stroomt water met opgeloste glucose, vanuit de bladeren, naar beneden(dalende of neerwaartse sapstroom.)
  4. de herfst is de grond te koud voor de wortels om voldoende water op te nemen, maar in de balderen verdampt nog steeds veel water. Door de bladeren in de winter te laten vallen verdampt de boom of struik weinig water en gaat hij dus niet dood door uitdroging.
  5. planten (of dieren) niet voor eeuwig leven. Ze zullen dus moeten zorgen voor nakomelingen
  6. voortplanting: hierbij maakt een plant gebruik van zijn geslachtsdelen (stamper en meeldraden). Na bevruchting ontstaat er een vrucht met zaadjes waaruit een heel nieuw plantje kan groeien, alleen dan met andere eigenschappen.
  7. voortplanting: daarbij zijn geen geslachtsdelen nodig. Er ontstaat een kopie of kloon van een plant.
  8. hieraan zitten de onderdelen van een plant vast
  9. beschermen de bloemen tegen kou, uitdroging en beschadiging als ze nog in de knop zitten.
  10. hiermee lokt de bloem insecten.
  11. mannelijke geslachtsdelen van een plant
  12. vrouwelijke geslachtsdeel van een plant.
  13. een zoete vloeistof onder in de bloem waarmee de plant insecten lokt
  14. maken nectar.
  15. overdracht van stuifmeelkorrels. Dit kan worden gedaan door insecten of wind. Insecten zin op zoek naar de nectar onderin de bloem hierbij raken ze de meeldraden aan. Dat stuifmeel komt terecht in het lichaam van het insect en als het insect weer bij een andere bloem nectar gaat halen dan blijft dat stuifmeel in die plant achter. Bestuiving door wind gebeurt bij windbloemen. Deze bloemen zijn vaak minder opvallend dan insectenbloemen. Ze zijn klein, hebben geen geur en zijn groen. De meeldraden en stamper (in het boek stempel) steken ver uit de bloem waardoor de wind het stuifmeel makkelijk weg blaast en wordt door kleverige stampers weer opgevangen.
  16. wanneer een insect of de wind het stuifmeel van een bepaalde soort bloem naar een andere bloem brengt.
  17. wanneer een insect of de wind het stuifmeel van een bepaalde soort bloem meeneemt en het bij dezelfde bloem (dan zitten er meerdere bloemen op een plant)weer loslaat.
  18. bloem: een bloem met alleen een vrouwelijk of alleen een mannelijk geslachtsdeel. (Meeldraden of stamper)
  19. bloem: een bloem met een vrouwelijk en een mannelijk geslachtsdeel (meeldraden en stamper)
  20. planten: planten waarop mannelijk en vrouwelijke bloemen groeien
  21. planten: planten waar alleen mannelijke of alleen vrouwelijke planten groeien.
  22. in een bloem: de stuifmeel korrels komen op de stempel van de stamper terecht en blijven plakken. Uit de stuifmeelkorrel groeit een pollenbuis door de stijl van de stamper heen richting de eicel. De stuifmeel korrels bevruchten de eicellen.
  23. door wind, vogel, water, vacht van dieren of planten die zelf hun zaden verspreiden.
  24. vier belangrijke dingen in het leven van een plant: zaden ontkiemen er groeit een nieuw plantje, het jonge plantje groeit uit tot een volwassen plant de volwassen plant vormt bloemen, de plant wordt bevrucht uit de plant ontstaan vruchten en zaden en de zaden worden verspreid.
  25. ongeslachtelijke voortplanting: wortelstokken( verdikte stukken wortel waaruit nieuwe planten kunnen groeien),uitloper(een lange stengel waarin zich wortels kunnen ontwikkelen waaruit nieuwe planten groeien of aan het einde van een uitloper kunnen knollen groeien waaruit weer nieuwe planten kunnen groeien ), klisters(uit klisters ontstaan nieuwe bollen knollen waaruit nieuwe planten kunnen groeien)
  26. is een reactie van een brandstof met zuurstof.
  27. verbranding is brandstof, zuurstof en een ontbrandingstemperatuur nodig. Als er voldoende zuurstof aanwezig is noem je dat volledige verbranding en als er te weinig zuurstof aanwezig is noem je dat volledige verbranding. De reactieschema’s zien er zo uit: brandstof (met C en H) + zuurstof (O2) = koolstofdioxide (CO2) + water(H2O) brandstof(met C en H) + te weinig zuurstof = koolstofmono-oxide(CO) + koolstof(C) + water(H2O)
  28. de energie vrij te krijgen die in de brandstoffen zit(chemische energie ontstaat door verbranding van brandstoffen)
  29. brandstoffen zijn ontstaan door planten en dierenresten die in de afgelopen driehonderdmiljoen jaar in de grond terecht zijn gekomen. Deze resten zijn in een laag terechtgekomen waar niet genoeg zuurstof is om ze af te breken. Dit natuurlijke afval hoopte zich steeds meer op en werd bedolven door aardlagen. Na miljoenen jaren ontstond door de grote druk van die lagen aardolie, aardgas en steenkool
  30. zijn brandstoffen die niet fossiel zijn. Denk maar aan het verbranden van hout, plantenresten en producten die gemaakt worden van planten en dieren voorbeelden hiervan zijn biodiesel, bio-ethanol, houtskool en plantaardige en dierlijke vetten.
  31. ontstaan door de temperatuur van vlammen. De pauzevlam zit bijvoorbeeld op 300 graden en de kleine blauwe vlam op 1000 graden.
  32. je een stof verbrandt die zwavelatomen bevat ontstaat er het giftige gas zwaveloxide. Deze stof reageert in de lucht met zuurstof en waterdamp. Daardoor ontstaat zwavelzuur. Zwavelzuur zorgt ervoor dat regen zuur wordt. Je spreekt dan van zure regen. Zure regen kan ook ontstaan door een verbrandingsmotor. De lucht bestaat voor 21% ui zuurstof en voor 78% uit stikstof (1% uit andere gassen). Met de zuurstof die nodig is voor de verbranding in de motor komt er ook een grote hoeveelheid stikstof in de motor. Door de hoge temperatuur ontstaan er stikstofoxides die weer met waterdamp en zuurstof tot salpeterzuur reageren. Zo wordt de regen ook weer zuur.
  33. versterkte broeikaseffect wordt veroorzaakt doordat de concentratie broeikasgassen (onder andere koolstofdioxide(CO2)) in de atmosfeer groter wordt. Meer broeikasgassen zorgen ervoor dat infraroodstraling wordt teruggekaatst naar de aarde.
  34. het broeikaseffect is onze planeet leefbaar. Daarom is het broeikaseffect gunstig voor organismen
  35. versterkte broeikaseffect kan worden verminderd door het gebruik van alternatieve energie (bijv. kernenergie of duurzame energie), efficiënter met energie omgaan en extra bomen aanplanten en tegengaan van bomen kap

  1. dit figuur kun je zien dat zure regen dit marmeren beeld heeft aangetast. Zoals al in de tekst stond marmer of kalk wordt aangetast door zure regen . dat kun je in dit figuur zien.
  2. gebeurt zodat de hele wereld hier aan meewerkt. Heb versterkte broeikaseffect zou niet worden tegengehouden als maar een stad er iets tegen deed.

Frans hoofdstuk 7: 

Faire du théâtre: toneelspelen faire du doublage: inspreken (in landstaal) une pub: een reclame(spotje) il suit (suivre): hij volgt (volgen) des cours de théâtre: toneellesen un dessin animé: een tekenfilm il fait chaud: het is warm weer la neige: de sneeuw la semaine: de week avoir lieu: plaatsvinden

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.