hoofdstuk 6 begrippen+teksten

Beoordeling 5.2
Foto van een scholier
  • Aantekening door een scholier
  • 3e klas vmbo | 1181 woorden
  • 13 april 2018
  • 5 keer beoordeeld
Cijfer 5.2
5 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Begrippen:

  • Afschrijving= de jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen. Afschrijving per jaar= )aanschafprijs-restwaarde) gedeeld door aantal gebruiksjaren
  • Arbeidsintensief= als de productie door menselijke arbeid tot stand komt
  • Kapitaalintensief= als bij de productie naar verhouding meer gebruik wordt gemaakt van kapitaalgoederen dan arbeid
  • Productiefactoren= alle middelen die je nodig hebt om te kunnen produceren: natuur, arbeid, kapitaal en ondernemerschap
  • Toegevoegde waarde= de extra waarde van een product die ontstaat doordat een bedrijf het product bewerkt
  • Abstracte markt= het geheel van vraag en aanbod van een product
  • Concrete markt= een plaats waar op afgesproken tijd goederen worden verhandeld
  • Concurrenten= alle bedrijven die goederen of diensten aanbieden die in dezelfde behoeften van consumenten voorzien
  • Evenwichtshoeveelheid= de hoeveelheid producten die gevraagd en aangeboden wordt bij de evenwitchsprijs
  • Evenwichtsprijs= de prijs waarbij vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn
  • Marktaandeel=de afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet in demarkt waar het bedrijf actief is
  • Brutowinst= omzet-inkoopwaarde
  • Brutowinstmarge= de brutowinst uitgedrukt als percentage van de inkoopprijs
  • Btw= belasting toegevoegde waarde. Belasting op de verkoop van goederen en diensten die de winkelier moet optellen bij de verkoopprijs. Btw wordt ook wel omzetbelasing genoemd
  • Consumentenrpijs= de prijs die je als klant uiteindelijk in de winkel betaala, dus de prijs inclusied btw
  • Inkoopwaarde= het totaalbedrag dat een bedrijf uitgeeft aan de inkoop van producten
  • Nettoresultaat= wat overblijft nadat alle bedrijfskosten van de brutowinst zijn afgehaald. Dat kan nettowinst of nettoverlies zijn
  • Arbeidsproductiviteit= de productie per werknemen in een bepaalde tijd
  • Maatschappelijke opbrengsten= de voordelen die de samenleving van productie heeft
  • Maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo)= bedrijven houden bij hun productie zo veel mogelijk rekening met de gevolgen voor de mens en het milieu
  • Productiecapaciteit= de maximale hoeveelheid producten die een bedrijf kan maken. De productiecapaciteit hangt af van: het aantal mensen dat in het bedrijf werkt. Het aantal uren dat ze werken. De machines die in het bedrijf worden gebruikt

 

Teksten:

  • Bedrijven en overheid maken producten en leven diensten waarvoor klanten betalen. Dat is de formele sector. Je noemt dat ook wel productie in enge zin. In de informele sector vind je onbetaalde of ongeregistreerde productie, zoals het huis schoonmaken. Om te produceren heb je productiefactoren nodig. De vier productiefactoren zijn: natuur (alles wat de natuur levert, zoals gas en grondstoffen), arbeid (lichamelijke en geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren), kapitaal (alle kapitaalgoederen waarin je geld investeerders en die je in het productieproces gebruikt) en ondernemerschap (een ondernemer maakt winst door de andere productiefactoren goed te gebruiken). Als je werkt bied je productiefactoren aan. als je andere productiefactoren levert wordt je ervoor beloont. bij natuur is dat pacht, Bij kapitaal is dat huur. Als er naar verhouding veel machines worden gebruikt in fabrieken, is de productie kapitaalintensief. Als er meer met de hand wordt gewerkt in fabrieken, heet dat het arbeidsintensief
  • Kapitaalgoederen= machines en bedrijfsauto’s etc.
  • Restwaarde= oude dingen inruil leveren nog een bedrag op
  • De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen noem je afschrijving (bereken je met: Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren.). In een bedrijfskolom staan bedrijven die elk zorgen voor toegevoegde waarde zodat het product steeds meer geschikt is voor consumptie.
  • Bedrijven die na elkaar aan het product meewerken heet een bedrijfskolom. Het eerste bedrijf is het bedrijf dat grondstoffen uit de natuur haalt . dat bedrijf hoort bij de primaire sector. Het eind van het bedrijf is de detaillist (degene die het product aan de mensen verkoopt, vaak een winkelier). Elk bedrijf maakt het product steeds meer geschikt voor gebruik door de consument. Hierdoor neemt de waarde van het product toe (toegevoegde waarde) Als je het bij economie hebt over een markt, bedoel je meestal niet een concrete maar een abstracte markt (vraag naar en aanbod van een product). Voorbeelden daarvan zijn de oliemarkt of de huizenmarkt.
  • Concrete markt= een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld (supermarkten etc.)
  • Als een winkelier iets wil verkopen, check hij eerst de inkoopprijs. Wnat de winkelier wilt wel hoger verkopen dan inkopen want dan draai je winst. De winkelier houdt ook rekening met de markt want als de vraag naar het product stijgt stijgen de prijzen ook, maar als de vraag en/of de aanbod daalt dalen de prijzen mee Op de markt hebben bedrijven te maken met concurrenten. Dat zijn bedrijven die goederen of diensten aanbieden die in dezelfde behoefte van consumenten voorzien.
  • Het aantal producten dat wordt verkocht als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn, noem je de evenwichtshoeveelheid. De prijs die daarbij hoort, is de evenwichtsprijs. De afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet in die markt is zijn marktaandeel. Omzet= Het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. De hoogte van de omzet wordt bepaald door de afzet en verkoopprijs. (Omzet (verkoopopbrengst) = afzet x verkoopprijs. 1.1= Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs.)
  • Inkoopwaarde= het totaalbedrag dat een bedrijf uitgeeft aan de inkoop van producten
  • Als je de brutowinst wilt uitrekenen, haal je inkoopwaarde van de omzet af. Als je van de brutowinst de bedrijfskosten afhaalt, hou je het nettoresultaat over. Dat kan nettowinst of nettoverlies zijn. (Brutowinst = omzet – inkoopwaarde.) (Omzet + Inkoopwaarde: Brutowinst+ bedrijfskosten: nettoresultaat)
  • De brutowinst als percentage van de inkoopprijs noem je de brutowinstmarge. (Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge.)
  • Btw= belasting toegevoegde waarde, belasting die de overheid heft op de verkoop van goederen en diensten. Soms is dit 21% + de verkoopprijs. Op levensmiddelen, boeken en op sommige diensten zoals bij de kappers en fietsenmakers is dit 6% + de verkoopprijs
  • de verkoopprijs inclusief btw is de consumentenprijs (Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW). Dat is de prijs die je uiteindelijk in de winkel betaalt. De winkelier moet de ontvangen btw afdragen aan de belastingdienst. Winkeliers gaan altijd uit dat ze winstdraaien op de verkoopprijs exclusief btw. De btw die de winkelier heeft betaald aan de overheid mag hij verrekenen met de btw die de winkelier heeft betaald aan inkopen en bedrijfskosten
  • productiecapaciteit= het aantal producten dat een bedrijf kan produceren. De productiecapaciteit van een bedrijf hangt af van het aantal werknemers in het bedrijf, het aantal uren dat ze werken en de machines (kapitaalgoederen) die gebruikt worden.
  • Als machines niet worden gebruikt en het personeel heeft geen werk, dan is de productiecapaciteit onderbezet. Andersom is dat ook zo: is er TE veel vraag dan is er ook te weinig personeel (overbezetting).
  • Bedrijven willen een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit (arbeidsproductiviteit= De productie van een werknemer in een bepaalde tijd) (Arbeidsproductiviteit per periode = totale productie per periode : aantal werknemers). Als de werknemer in diezelfde tijd meer gaat produceren, dalen de loonkosten per product. Het bedrijf kan dan de verkoopprijs verlagen waardoor de afzet kan toenemen.
  • Je kunt arbeidsproductiviteit vergroten door scholing( cursussen etc.), maar ook door technologische ontwikkelingen zoals mechanisatie en automatisering, of door verbetering van de werksfeer en/of de arbeidsomstandigheden. Of door specialisatie oftewel arbeidsverdeling (= de werkzaamheden worden zodanig verdeeld dat iedereen doet waar ze goed in zijn) toe te passen. Meer producten levert ook de samenleving werk en welvaart op. Je noemt dit maatschappelijke opbrengsten. Daartegenover staan maatschappelijke kosten, zoals milieuschade. Als bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, houden ze bij hun productie rekening met de gevolgen voor mens en milieu.

De aantekening gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Teksten:

  • Bedrijven en overheid maken producten en leven diensten waarvoor klanten betalen. Dat is de formele sector. Je noemt dat ook wel productie in enge zin. In de informele sector vind je onbetaalde of ongeregistreerde productie, zoals het huis schoonmaken. Om te produceren heb je productiefactoren nodig. De vier productiefactoren zijn: natuur (alles wat de natuur levert, zoals gas en grondstoffen), arbeid (lichamelijke en geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren), kapitaal (alle kapitaalgoederen waarin je geld investeerders en die je in het productieproces gebruikt) en ondernemerschap (een ondernemer maakt winst door de andere productiefactoren goed te gebruiken). Als je werkt bied je productiefactoren aan. als je andere productiefactoren levert wordt je ervoor beloont. bij natuur is dat pacht, Bij kapitaal is dat huur. Als er naar verhouding veel machines worden gebruikt in fabrieken, is de productie kapitaalintensief. Als er meer met de hand wordt gewerkt in fabrieken, heet dat het arbeidsintensief
  • Kapitaalgoederen= machines en bedrijfsauto’s etc.
  • Restwaarde= oude dingen inruil leveren nog een bedrag op
  • De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen noem je afschrijving (bereken je met: Afschrijving per jaar = (aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren.). In een bedrijfskolom staan bedrijven die elk zorgen voor toegevoegde waarde zodat het product steeds meer geschikt is voor consumptie.
  • Bedrijven die na elkaar aan het product meewerken heet een bedrijfskolom. Het eerste bedrijf is het bedrijf dat grondstoffen uit de natuur haalt . dat bedrijf hoort bij de primaire sector. Het eind van het bedrijf is de detaillist (degene die het product aan de mensen verkoopt, vaak een winkelier). Elk bedrijf maakt het product steeds meer geschikt voor gebruik door de consument. Hierdoor neemt de waarde van het product toe (toegevoegde waarde) Als je het bij economie hebt over een markt, bedoel je meestal niet een concrete maar een abstracte markt (vraag naar en aanbod van een product). Voorbeelden daarvan zijn de oliemarkt of de huizenmarkt.
  • Concrete markt= een plaats waar op afgesproken tijden goederen worden verhandeld (supermarkten etc.)
  • Als een winkelier iets wil verkopen, check hij eerst de inkoopprijs. Wnat de winkelier wilt wel hoger verkopen dan inkopen want dan draai je winst. De winkelier houdt ook rekening met de markt want als de vraag naar het product stijgt stijgen de prijzen ook, maar als de vraag en/of de aanbod daalt dalen de prijzen mee Op de markt hebben bedrijven te maken met concurrenten. Dat zijn bedrijven die goederen of diensten aanbieden die in dezelfde behoefte van consumenten voorzien.
  • Het aantal producten dat wordt verkocht als vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn, noem je de evenwichtshoeveelheid. De prijs die daarbij hoort, is de evenwichtsprijs. De afzet van een bedrijf als percentage van de totale afzet in die markt is zijn marktaandeel. Omzet= Het totaalbedrag dat het bedrijf ontvangt door de verkoop van producten. De hoogte van de omzet wordt bepaald door de afzet en verkoopprijs. (Omzet (verkoopopbrengst) = afzet x verkoopprijs. 1.1= Inkoopwaarde = afzet x inkoopprijs.)
  • Inkoopwaarde= het totaalbedrag dat een bedrijf uitgeeft aan de inkoop van producten
  • Als je de brutowinst wilt uitrekenen, haal je inkoopwaarde van de omzet af. Als je van de brutowinst de bedrijfskosten afhaalt, hou je het nettoresultaat over. Dat kan nettowinst of nettoverlies zijn. (Brutowinst = omzet – inkoopwaarde.) (Omzet + Inkoopwaarde: Brutowinst+ bedrijfskosten: nettoresultaat)
  • De brutowinst als percentage van de inkoopprijs noem je de brutowinstmarge. (Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge.)
  • Btw= belasting toegevoegde waarde, belasting die de overheid heft op de verkoop van goederen en diensten. Soms is dit 21% + de verkoopprijs. Op levensmiddelen, boeken en op sommige diensten zoals bij de kappers en fietsenmakers is dit 6% + de verkoopprijs
  • de verkoopprijs inclusief btw is de consumentenprijs (Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW). Dat is de prijs die je uiteindelijk in de winkel betaalt. De winkelier moet de ontvangen btw afdragen aan de belastingdienst. Winkeliers gaan altijd uit dat ze winstdraaien op de verkoopprijs exclusief btw. De btw die de winkelier heeft betaald aan de overheid mag hij verrekenen met de btw die de winkelier heeft betaald aan inkopen en bedrijfskosten
  • productiecapaciteit= het aantal producten dat een bedrijf kan produceren. De productiecapaciteit van een bedrijf hangt af van het aantal werknemers in het bedrijf, het aantal uren dat ze werken en de machines (kapitaalgoederen) die gebruikt worden.
  • Als machines niet worden gebruikt en het personeel heeft geen werk, dan is de productiecapaciteit onderbezet. Andersom is dat ook zo: is er TE veel vraag dan is er ook te weinig personeel (overbezetting).
  • Bedrijven willen een zo hoog mogelijke arbeidsproductiviteit (arbeidsproductiviteit= De productie van een werknemer in een bepaalde tijd) (Arbeidsproductiviteit per periode = totale productie per periode : aantal werknemers). Als de werknemer in diezelfde tijd meer gaat produceren, dalen de loonkosten per product. Het bedrijf kan dan de verkoopprijs verlagen waardoor de afzet kan toenemen.
  • Je kunt arbeidsproductiviteit vergroten door scholing( cursussen etc.), maar ook door technologische ontwikkelingen zoals mechanisatie en automatisering, of door verbetering van de werksfeer en/of de arbeidsomstandigheden. Of door specialisatie oftewel arbeidsverdeling (= de werkzaamheden worden zodanig verdeeld dat iedereen doet waar ze goed in zijn) toe te passen. Meer producten levert ook de samenleving werk en welvaart op. Je noemt dit maatschappelijke opbrengsten. Daartegenover staan maatschappelijke kosten, zoals milieuschade. Als bedrijven maatschappelijk verantwoord ondernemen, houden ze bij hun productie rekening met de gevolgen voor mens en milieu.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.