vaste voorzetsels +4, lijden voorwerp (ondergaat de handeling):
durch= door bis= tot
für= voor (ten behoeve/gunste van) gegen= tegen
ohne= zonder entlang= langs
um= om
vaste voorzetsels +3, meewerkend voorwerp (aan/voor)
mit= met zu*= naar, tot, bij
nach= na, naar aus= uit
bei= bij (bei dem=beim) außer= behalve
seit= sinds entgegen= tegemoet
von= van, door gegenüber= tegenover
* zu dem=zum, zu der= zur
persoonlijk voornaamwoord
enkelvoud:
ik
jij
hij
zij
het
men
+1
ich
du
er
sie
es
man
+3
mir
dir
ihm
ihr
ihm
-
+4
mich
dich
ihn
sie
es
-
meervoud:
wij
jullie
zij
u
+1
wir
ihr
sie
Sie
+3
uns
euch
ihnen
Ihnen
+4
uns
euch
sie
Sie
vragend voornaamwoord
wie
wat
+1
wer
was
+3
wem
-
+4
wen
was
der-Gruppe:
+1
der Mann
die Frau
das Kind
mv, die Kinder
+3
dem Mann
der Frau
dem Kind
den +n Kindern
+4
den Mann
die Frau
das Kind
die Kinder
dies-(deze,dit), welch-(welke), all-(alle), jed-(elk, ieder) krijgen dezelfde uitgangen
ein-Gruppe:
+1
ein
eine
ein
keine
+3
einem Mann
einer Frau
einem Kind
keinen +n Kindern
+4
einen Mann
eine Frau
ein Kind
keine Kinder
bezittelijke voornaamwoorden: mein- (mijn), dein- (jouw, je), sein (zijn), ihr (haar), unser- (ons, onze), euer- (jullie), ihr- (hun), Ihr (uw) krijgen dezelfde uitgangen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
K.
K.
top hier heb ik iets aan
5 jaar geleden
Antwoorden