handige zinnen

1. FreutmichDichkennengelerntzuhaben

NL:Leuk je te ontmoeten

2. wie geht es dir?

NL: hoe gaat het?

3.wie alt bist du?

NL:hoe oud ben jij?

4. wo wohnst du?

NL:  waar woon jij?

5.wann hast du Geburtstag?

NL:wanneer ben je jarig?

6. hast du Geschwister?

NL: heb je broers of zussen?

7.was istdeine Handynummer?

NL: wat is je mobiele nummer?

9. ichkommeaus den Niederlanden

NL: ik kom uit Nederland

10. wie viel kostet es?

NL: hoe veel kost het?

11. wie sagt man das aufDeutsch?

NL: hoe zeg je dat in het Duits?

12: darfich bitte die Rechnunghaben?

NL: mag ik de rekening alstublieft?

13: kanich dir helfen?

NL: kan ik je helpen?

14: kannich hier telefonieren?

NL: kan ik hier bellen?

15: es macht mirSpaß

NL:  ik heb er plezier in

16:können Sie das buchstabieren?

NL: kunt u dat spellen?

17: könnenSie das wiederholen?

NL: kunt u dat herhalen?

18: ichgehenachHause

NL: ik ga naar huis

19: das istbillig, teuer

NL: dat is goedkoop, duur

20:Wannfährt der nächste Bus?

NL:waarneer vertrekt de nacht bus?

21:Ichglaubeichhabemichverlaufen

NL: Ik denk dat ik de weg kwijt ben.

22:Wannfährt der nächste Bus?:

NL:Hoelaat vertrekt de volgende bus naar..?

23:Wievielkostetein Taxi ins Stadtzentrum?

NL: hoeveel kost een taxi naar het centrum?

24: Wo findeicheinen Taxistand?

NL: Waar kan ik een taxistandplaats vinden?

25:Kannst Du mir sagen wie ichzum/ zu....komme?

NL:Kunt u mij vertellen hoe ik bij...kom?

 

NL

ENG

FR

Der Montag

Maandag

Monday

lundi

Der Dienstag

Dinsdag

Tuesday

mardi

Der Mittwoch

Woensdag

Wednesday

mercredi

Der Donnerstag

Donderdag

Thursday

jeudi

Der Freitag

Vrijdag

Friday

vendredi

Der Samstag / Sonnabend

Zaterdag

Saturday

samedi

Der Sonntag

Zondag

Sunday

dimanche

DU

NL

ENG

FR

Der Januar

januari

January

janvier

Der Februar

februari

February

février

Der März

maart

March

mars

Der April

april

April

avril

Der Mai

mei

May

mai

Der Juni

juni

June

juin

Der Juli

juli

July

juillet

Der August

augustus

August

août

Der September

september

September

septembre

Der Oktober

oktober

October

octobre

Der November

november

November

novembre

Der Dezember

december

December

décembre

1: de camping - der Campingplatz

2:het hotel - das Hotel

3:een vakantiehuisje - eineFerienwohnung

3:het meer - der See

4:de tent - das Zelt

5:het zwembad - das Schwimmbad

6:het sportveld - der Sportplatz

7:de tennisbaan - der Tennisplatz

8:de supermarkt - der Supermarkt

9:de toiletten - die Toiletten

10:in Duitsland, Oostenrijk - in Deutschland, Österreich

11:in Zwitserland - in der Schweiz

12:ontbijten - frühstücken

13:het ontbijt is klaar - das Frühstückistfertig

14:wat wil je drinken, eten? - was möchtest du trinken, essen?

15:een restaurant - ein Restaurant

16:eet smakelijk - gutenAppetit!

17:ik heb honger - ichhabeHunger

18:ik heb erge dorst - ichhabegrosenDurst

19:een voorgerecht - eineVorspeise

20:een broodje - einBrötchen

21:de boter - die Butter

22:een glas jus d'orange - ein Glas Orangensaft

25:koffie, thee - Kaffee, Tee

26:suiker, melk - Zucker, Milch

27:het bier - das Bier

28:een fles wijn - eineFlascheWein

29:proost! - Prosit!

30:fruit - Obst