Hoofdstuk 4

Aantekeningen hoodstuk 4

woensdag 18 april 2018

08:20

Tijdvak 3

• Middeleeuwen 500-1500
• Tijd van monniken en ridders 500-1000

Belangrijke personen

• Willibord
• Bonitafius
• Karel de grote
• Vikingen

Paragraaf 4.1: Leenheren en leenmannen

• Na de val van Rome ontstaan veel kleine koningkrijkjes
• Karel Martel heeft een groot rijk
• Karel de Grote erft dat rijk in 768
• Hij breidt het rijk snel uit

Het leenstelsel

• Karel vroeg de adel om hulp bij het bestuur
• Hertogen en graven bestuurden stukken land voor hem
• Lagere adel leenden vervolgens stukken grond van hertogen en graven
• Vrij en niet vrije boeren werkten op land

Onveilige tijd

• Na de dood van Karel de grote viel het rijk uiteen
• Vele koningen, hertogen en graven voerden regelmatig oorlog

De gevolgen…. De 2 belangrijkste ..

• De dood
• Pijn
• Ziekte
• Al het negatieve in het leven
• De breuk in de relatie met god
• Zonde van het mens brengt schuld bij god.

Een heiligdom in Mekka

• Begin van de middeleeuwen stond de Ka'aba er al
• Arabische stammen vereerden

Verjaagd uit Mekka

• Mohammed vertelde over zijn droom
• Veel mensen geloofden hem niet
• In 622 werd hij verjaagd

Vlucht naar Medina

• Mohammed vluchtte naar Medina, hier woonden alle christenen

De Islam ontstaat

• Mohhamed kreeg veel aanhangers

Een Arabisch rijk

• Mohammed keerde terug naar Mekka en veroverde tot stad
• Veel mensen werden nu ook hier moslim

Islam in Europa

• Moslims veroverden landen

Slag bij portiers

• 732: Franken gaan in oorlog met de moslims bij Portiers in Frankrijk
• Karel Martel, opa van Karel veroverden land

Al-Andalus

• Spanje was in handen van de moslims
• Zij noemden het Al-Andalus
• Er werden bibliotheken en universiteiten gebouwd.

Leren van elkaar

• De Arabische wereld had meer kennnis dan de europeanen
• Geneeskunde
• Wiskunde
• Aardijkskunde

Boeren in de middeleeuwen

• Meeste mensen waren boer
• Maar de meeste hadden geen eigen land
• Waren in dienst van een domein
• Maar ze zijn niet vrij horige boeren

Wonenn op een domein

• In twee delen
• Akkerland van de de heer horigen moesten hierop werken
• Eigen akkertjes van de horigen zelf opbrengst houden
• Op het hof woonde de heer kasteel of brucht
• Op het hof woonde de heer kasteel of burcht
• In ruil voor werk kregen de horigen bescherming

Werken voor de heer

• Horigen doen heerdiensten klusjes voor de heer
• Vrouwen spinnen en weven
• Mannen klusjes aan de brucht
• Dit systeem heet hofstelsel

Weinig handel

• Er waren geen winkels
• Nauwelijks handels op markten
• Het domein was zelfvoorzienen: alle eten en gebruiksvoorwerpen worden op het domein gemaakt

Drie standen

• Eerste stand: de geestelijkheid
• Tweede stand de adel
• Derde stand: rest van de bevolking. Vooral boeren