Wat is maatschappijleer? + Rechtsstaat

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 2919 woorden
  • 3 november 2016
  • 37 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
37 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Begrippenlijst Maatschappijleer
Hoofdstuk 1 + 2
Hoofdstuk 1: Wat is maatschappijleer
§ 1: Waarom maatschappijleer
De Nederlandse samenleving heeft 4 verschillende invalshoeken in de vorm van thema’s. Deze thema’s hebben met elkaar te maken, deze samenhang zie je vooral terug bij belangrijke maatschappelijke problemen. Deze 4 thema’s zijn:
• Rechtsstaat: stelt de belangrijkste regels vast voor de burgers en voor de overheid.
• Parlementaire democratie: hierbij wordt de bevolking van het land vertegenwoordigd door het parlement.

• Pluriforme samenleving: net als bijna elk ander land is Nederland pluriform (veelvormig), dat betekent dat er mensen wonen met verschillende leefwijzen, normen en waarden en soms van verschillende etnische herkomst.
• Verzorgingsstaat: hierin zorgt de overheid voor haar burgers. Bijvoorbeeld door goede gezondheidszorg, uitkeringen, onderwijs en volkshuisvesting. Het samenspel tussen overheid, bedrijven en burgers vormt een rode draad. Verschil tussen een persoonlijk en een maatschappelijk probleem:
• Pijn aan je rug is een persoonlijk probleem, het wordt pas een maatschappelijk probleem als blijkt dat veel rugklachten veroorzaakt worden door de hoge werkdruk in Nederland. Iets is een maatschappelijk probleem als:
• Het probleem gevolgen heeft op grote groepen in de samenleving. (drugsproblematiek, fileproblemen en agressie)
• Het probleem alleen gemeenschappelijk kan worden opgelost, waardoor de overheid zich moet bezighouden met de oplossing van het probleem. Om dit aan te pakken zijn vaak nieuwe regels en wetten nodig of aanpassingen aan regels. Als gekozen politici kiezen om die taak op hun te nemen dan wordt dit een politiek probleem.
• Het probleem te maken heeft met tegenstellingen, mensen die iets wel willen of die er tegen zijn. Vaak wordt er een compromis gesloten.
- Politieke visie
- Geloofs- of levensovertuigingen:
- Maatschappelijke posities:  
§ 2: Kernbegrippen
• Waarde: een uitgangspunt of principe dat mensen belangrijk vinden in hun leven.
• Normen: opvattingen over hoe je je op grond van een bepaalde waarde behoort te gedragen.
• Sociale verplichting: een regel die je wordt opgelegd door je omgeving.
• Fatsoennormen: regels die niet in de wet staan maar we ons uit fatsoen aan houden, zoals niet hard boeren aan tafel.
• Belang: het voor- en nadeel dat iemand ergens bij heeft.

• Macht: het vermogen om het gedrag of het denken van anderen sterk te beïnvloeden. (d.m.v. geld, beroep, functie, kennis, aanzien, overtuigingskracht, geweld en aantal mensen bij elkaar)
• Gezag: de toestand waarbij een persoon of instantie de officiële macht over iets of iemand heeft. De anderen dienen daar dan ook naar te luisteren.
• Invloed: eigenschap (van iets of iemand) om effect te hebben op iets of iemand anders.
• Machtsmiddel: een middel waarmee je het gedrag van anderen kunt beïnvloeden.
• Machtsbron: verschillende manieren waarop je macht kunt verkrijgen.
• Sociale cohesie: de samenhang tussen mensen in een gemeenschap of samenleving. Normen en waarden verschillen voor veel mensen, dat hangt af van 3 dingen:
• Plaats
• Tijd
• Groep § 3: Wat is waar, wat is niet waar? Wanneer is informatie betrouwbaar?:
• Is er een bronvermelding?
• Is er een duidelijk onderscheid tussen feiten en meningen?
• Wordt het onderwerp van verschillende kanten bekeken? • CBS: Centraal Bureau voor de statistiek
• Subjectief: een mening, ze laten zien hoe iemand ergens over denkt.
• Objectief: een feit, ze zeggen iets over de werkelijkheid.
• Hoor en wederhoor: de verschillende betrokkenen zijn gehoord.

• Communicatie: het doorgeven van informatie
• Communicatieruis: als de overdracht van informatie niet goed verloopt.
• Manipulatie: wanneer feiten opzettelijk weggelaten of verdraaid worden zonder dat de ontvanger dit merkt.
• Propaganda: bewust eenzijdige informatie doorgeven met als doel de mening van mensen beïnvloeden.
• Indoctrinatie: langdurig systematisch en heel dwingend eenzijdige opvattingen en meningen worden opgedrongen met de bedoeling dat het publiek deze opvattingen kritiekloos accepteert.
• Selectieve waarneming: elke informatie wordt zodanig vervormd dat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader.
• Referentiekader: alles wat je bezit aan kennis, ervaringen, normen, waarden en gewoonten
• Stereotype: een vaststaand beeld van een hele groep mensen.
• Vooroordeel: als je over iets of iemand oordeelt zonder dat je die persoon of die zaak hebt leren kennen.
• Discriminatie: waarbij iemand mensen van een bepaalde groep anders behandelt op grond van kenmerken die in de gegeven situatie niet van belang zijn.
Hoofdstuk 2: Rechtsstaat
§ 1: Recht en rechtvaardigheid • Rechtsnormen: gedragsregels die door de overheid wettelijk zijn vastgesteld.
• Rechtvaardigheid: (vb.) hoe vind jij het als de ene moordenaar levenslang krijgt en de andere na een aantal jaren weer vrij is?

• Rechtsstaat: burgers worden beschermd met grondrechten tegen machtsmisbruik van de overheid.
• Absolute monarchie: de regeringsvorm waarbij een koning alle macht heeft.
• Grondwet: daarin staat wat de grondrechten zijn en hoe het land geregeerd moet worden.
• Sociale rechtsstaat: een rechtsstaat wanneer er in de grondwet de sociale grondrechten van een mens zijn opgenomen. In een rechtsstaat beperken de wetten de macht van de overheid en daarmee worden de burgers beschermd.
• Belastingplicht: Iedereen met een inkomen betaalt belasting.
• Leerplicht: wettelijke verplichting om tot een bepaalde leeftijd naar school te gaan.
• DNA-plicht: wettelijke verplichting om je DNA materiaal aan de overheid af te staan.
• Publieksrecht: inrichting van de staat en de relatie tussen burgers en overheid. Dit rechtsgebied is onderverdeeld in meerdere taken:
• Staatsrecht: alle regels voor de inrichting van de Nederlandse staat. (bevoegdheden van ministers en rechten van een tweed kamerlid)
• Bestuursrecht: daarin centraal de verhouding tussen burger en overheid. (als je een huis wil bouwen dan moet daar eerst een vergunning voor aangevraagd worden. )
• Strafrecht: alle wettelijke strafbepalingen

• Privaatrecht / burgerlijk recht: regelt de betrekkingen tussen burgers onderling. Hiertoe behoren onder andere:
• Personen- en familierecht: regelt zaken als een huwelijk, geboorte, scheiding en adoptie
• Ondernemingsrecht: (vb.) de voorwaarde regelt waaronder je een vereniging of bv kan oprichten.
• Vermogensrecht: regelt alle zaken die te maken hebben met iemands vermogen en in geld zijn uit te drukken.  
§ 2: De grondbeginselen
Het doel van een rechtsstaat is dat de mensen in vrijheid, veiligheid en gelijkheid kunnen leven. Deze doelen zijn uitgewerkt in de volgende grondbeginselen:
• Er is sprake van een machtenscheiding
• De grondrechten zijn vastgelegd in de grondwet.
• Het legaliteitsbeginsel: de overheid is gebonden aan de wet. • Trias politica: de macht moest verdeeld worden in drie delen:
• Wetgevende macht: stelt wetten vast waar de burgers (en de overheid) zich aan moeten houden, zoals de Leerplichtwet en het Wetboek van strafrecht. (regering en parlement)
• Uitvoerende macht: zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten precies worden uitgevoerd. (regering)
• Rechterlijke macht: beoordeelt of mensen, rechtspersonen of de overheid wetten hebben overtreden en doet uitspraak in conflicten. (onafhankelijke rechters)

• Checks and balances: de drie machten weerhouden elkaar van het veroveren van te veel macht en houden elkaar daarmee in balans.
• EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.
• Klassieke grondrechten: vrijheid van godsdienst, meningsuiting, onaantastbaarheid en kiesrecht.
• Sociale grondrechten: het recht op werk, gezondheidszorg en woongelegenheid.
• Legaliteitsbeginsel: de overheid mag alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid van burgers als die regels voor iedereen gelden en door de volksvertegenwoordiger in wetten zijn vastgesteld.
• Strafbaarheid: iets is alleen strafbaar als het in de wet staat.
• Strafmaat: in de wet staat bij ieder strafbaar feit de maximale straf.
• Ne bis in idem-regel: na de uitspraak van een rechter kan je niet voor een tweede keer worden vervolgd.
§ 3: Strafrecht: De opsporing • Rechtshandhaving: het handhaven van de rechtsorde.
• Geweldsmonopolie: De overheid heeft als enige het recht om geweld te gebruiken.
• Rechtsbescherming: de grondwet beschermt burgers tegen andere burgers en tegen machtsmisbruik van de overheid.
• Misdrijven: meer ernstige strafbare feiten.

• Overtredingen: minder ernstige strafbare feiten.
• Wetboek van Strafrecht: daarin staan de meeste overtredingen en misdrijven
• Criminaliteit: alle misdrijven die in de wet staan omschreven.
• Wetboek van Strafvordering: bepaalt hoe strafbare feiten vervolgd worden.

Wanneer er een misdrijf is gepleegd, verloopt de procedure volgens een bepaald patroon:
1. De politie verzamelt informatie over het strafbare feit.
2. De officier van justitie bepaalt vervolgens met behulp van het proces-verbaal of er wel of geen rechtszaak moet komen. Als hij voldoende bewijzen heeft stuurt hij het dossier naar de rechter.
3. De rechter stelt tijdens een rechtszaak vast of de verdachte schuldig is. • Verdachte: iemand die door de politie is aangehouden wanneer die gene de dader lijkt te zijn.
• Dwangmiddelen: bepaalde middelen die door het Openbaar Ministerie gebruikt kunnen worden bij het opsporen van een verdachte gedurende een strafrechtelijke procedure. Zonder toestemming:
• Staande houden: iemand laten stilstaan om hem te vragen naar zijn ID.

• Arresteren: aanhouden, dan moet je mee naar het bureau.
• Gefouilleerd: zijn kleding en zijn lichaam wordt onderzocht.
• Vasthouden: de politie mag een verdachte 6 uur op het bureau houden, voor verlenging is toestemming nodig.
• In beslag nemen: de politie mag bewijsmateriaal zoals ene gestolen mobieltje of een opgevoerde brommer in beslag nemen. Met toestemming:
• Machtiging tot binnentreding: de politie mag alleen een woning binnen gaan om iemand te arresteren wanneer de officier van justitie hier toestemming voor heeft gegeven.
• Huiszoekingsbevel: de politie mag alleen in een woning zoeken naar bewijzen als de rechter-commissaris toestemming heeft gegeven hiervoor.
• Preventief fouilleren: het controleren van personen omdat ze op een bepaald tijdstip op een bepaalde plaats aanwezig zijn.
• Verlenging: de officier van justitie moet toestemming geven als de politie een verdachte langer dan 6 uur op het bureau zou willen houden.
• Infiltratie: de politie neemt deel of verleent medewerking aan een groep van personen waarbinnen, naar redelijkerwijs kan worden vermoed, misdrijven worden beraamd of gepleegd. • Openbare aanklager: de officier van justitie, omdat hij namens de samenleving bewijzen zoekt tegen een verdachte en een straf tegen hem kan eisen.
• Openbaar Ministerie: alle officieren van justitie bij elkaar.

• Seponeren: bij onvoldoende bewijs, als de officier vind dat de verdachte al genoeg is gestraft dan wordt er afgezien van verdere rechtsvervolging.
• Schikking: geldboete, taakstraf of schadevergoeding. Bij overtredingen en lichte misdrijven zoals vernieling en diefstal biedt de officier een schikking aan.
• Vervolging: de officier van justitie kan ten slotte besluiten het dossier naar de rechtbank te sturen en een rechtszaak te beginnen.  
§ 4: Strafrecht: De rechter • Strafvervolging: vervolging door het Openbaar Ministerie met straf als doel.
• Politierechter: kleine misdrijven komen bij de politierechter, hij spreekt in zijn eentje recht.
• Meervoudige kamer: voor ernstigere misdrijven.
• Terechtzitting: de behandeling van het strafbare feit door de rechter.
• Dagvaarding: hierin staat dat je ervan verdacht wordt dat je op een bepaald moment, of bepaalde plaats een bepaald delict hebt begaan.
• Kantonrechter: rechter die minder zware zaken behandelt.
• Strafrechtelijke maatregelen: bijkomende straffen
• Hoger beroep: de strafzaak wordt nog eens helemaal over gedaan
• Gerechtshof: hogere rechtbank met meer macht
• Hoge Raad: Het hoogste rechtscollege in Nederland, de Hoge Raad kan vonnissen vernietigen.
• Resocialisatie: heropvoeding, waarbij de gedetineerde nieuwe normen en waarden aanleert.

• Behandelcentrum: bij ernstige persoonlijke stoornissen kan de rechter ook een verblijf hierin opleggen. Een rechtszaak bestaat uit 7 stappen:
1. Opening: de rechter controleert de persoonsgegevens van de verdachte.
2. Aanklacht: de officier leest de aanklacht voor, die een toelichting is op dat wat er in de dagvaarding staat.
3. Onderzoek: de rechter begint nu aan het eigenlijke onderzoek. Dit begint met de ondervraging van de verdachte door de rechter, de officier en zijn eigen advocaat. De verdachte hoeft niet de waarheid te spreken. De getuigen moeten wel de waarheid spreken. Als ze dat niet doen plegen ze meineed. Verder kijkt de rechter of er geen fouten zijn gemaakt, zoals onrechtmatig verkregen bewijs doordat er zonder toestemming telefoongesprekken zijn afgeluisterd. De rechter kijkt naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
4. Requisitoir: in dit verhaal probeert de officier aan te tonen dat de verdachte schuldig is en vraagt hi de rechter om een straf.
5. Pleidooi: de advocaat verdedigt de verdachte. Hij vraagt meestal straf vermindering of vrijspraak.
6. Laatste woord: de verdachte heeft altijd het laatste woord.
7. Vonnis: nadat de rechter het onderzoek heeft afgesloten, doet hij ten slotte uitspraak.  
4 soorten straffen:
• Vrijheidsstraf: gevangenisstraf
• Taakstraf: werkstraf (nuttig werk zoals bushokjes schoonmaken) of leerstraf (een verplichte alcoholcursus na dronken rijden)
• Geldboete: als je een geld boete niet betaald moet je voor elke 50 euro een dag gevangenisstraf uitzitten.
• Bijkomende straffen: deze kunnen in combinatie met een van de bovenstaande straffen worden opgelegd.
• Voorwaardelijke straf: de dader krijgt de straf niet als hij zich in de proeftijd gedraagt, doet hij dat niet dan krijgt de dader de voorwaardelijke straf + nieuwe straf. Strafrechtelijke maatregelen:

• Terbeschikkingstelling: TBS, het gaat vaak om daders die psychisch in de war zijn.
• Onttrekking aan het verkeer: je krijgt spullen zoals drugs, wapens en goederen niet meer terug.
• Ontneming wederrechtelijk voordeel: ‘Pluk ze’, de veroordeelde is de winst kwijt die hij met de misdrijven heeft gemaakt.
• Schadevergoeding aan het slachtoffer: (vb.) vergoeding van een nieuwe ruit of doktersrekening.
§ 5: Burgerlijk recht • Geschil: conflict
• Eiser: degene die de zaak aan de rechter voorlegt.
• Gedaagde: persoon van wie iets wordt geëist en daarom voor de rechter wordt gedaagd.
• Loonbeslag: een deurwaarder legt dan beslag op het loon van de verliezende partij.
• Kort geding: versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken. De rechter geeft in een kort geding altijd een voorlopig oordeel in afwachting van een definitieve uitspraak in het normale burgerlijke proces, de bodemprocedure. Burgerlijke rechtszaak:
• Dagvaarding: een schriftelijke mededeling aan een persoon dat hij voor de rechter moet verschijnen. Het bevat altijd:
• De naam van de eiser

• De eis
• De motivatie van de eis
• Het tijdstip en de plaats van de rechtszaak
• Procureur: iemand (meestal een advocaat) die alle regels kent.
• Verweer: verdediging
• Vonnis: de rechter neemt de uiteindelijke beslissing als de eiser en gedaagde er zelf niet uit komen.  
Schadevergoeding:
• Vermogensschade: de vergoeding voor gemaakte kosten, geleden verlies en misgelopen winst.
• Immateriële schade: schade veroorzaakt door verdriet, de pijn en het verlies aan levensvreugde na een ongeval. Een schadevergoeding die wordt uitgekeerd voor immateriële schade wordt ook wel smartengeld genoemd.
§ 6: Nederland, de VS en China
Macht van het staatshoofd:
NL: koning heeft weinig politiek macht
VS: president vetorecht + opperbevelhebber leger + mag troepen inzetten zonder toestemming parlement (het Congres)

China: president niet verkozen maar benoemd + heeft absolute macht
De onafhankelijkheid van rechters:
NL: rechters volkomen onafhankelijk: salaris vastgelegd in de wet + benoemd voor het leven
VS: lagere rechters -> verkozen, waardoor afhankelijk van kiezers, politieke agenda
China: rechters verlengstuk van de Chinese Communistische partij -> afhankelijk
De rechten van verdachten:
NL: verdachten veel rechten -> uitlokking verboden, maar veel afluisteren
VS: verdachten minder rechten -> uitlokking toegestaan, ook veel afluisteren
China: verdachten geen rechten -> martelingen, verdachten vast zonder proces
Klassenjustitie:
NL: witteboordencriminaliteit minder zwaar bestraft dan blauweboordencriminaliteit, verder niet echt
VS: klassenjustitie duidelijk aanwezig en aangezien Latino’s en Afro-Amerikanen vaker arm zijn, zijn zij oververtegenwoordigd in de gevangenissen
China: klassenjustitie sterk aanwezig -> veel corruptie, waardoor rijkeren in het voordeel zijn

Straf:
NL: veelplegers krijgen steeds zwaardere straffen + geen doodstraf
VS: doodstraf sommige staten + akkoordje tussen verdachte en OvJ: strafvermindering/verlaging strafeis in ruil voor bekentenis
China: doodstraf: aantal executies tussen 3000-10.000 -> schatting -> meer dan alle andere landen bij elkaar  
§ 7: Rechtsstaat ter discussie
In theorie -> balans tussen drie machten
Praktijk: de machten niet zo scherp gescheiden
Bijvoorbeeld:
• Kamerleden bemoeien zich in de media met een rechtszaak
• Rechters zijn openlijk lid van politieke partijen
• Minister van Justitie vraagt rechter hogere straffen uit te spreken. • Wet Bijzondere opsporingsbevoegdheden (BOB): opsporingsbevoegdheden uitgebreid om georganiseerde misdaad aan te pakken -> gevaar = inbreuk op grondrechten
• Wet Terroristische misdrijven: aanpassing/verruiming begrip verdachte -> keuze tussen veiligheid en privacy/grondrechten.
• Anonieme getuigenverklaringen (AIVD): gebruikt in rechtszaken tegen terreur verdachten, met als risico dat de bewijsvoering minder doorzichtig wordt.

• Grondrechten vastgelegd in de grondwet kunnen conflicteren -> vrijheid van meningsuiting tot op zekere hoogte want je mag niet opzettelijk beledigen, aanzetten tot haat en oproepen tot geweld.
• Bij conflicten maakt een rechter een afweging tussen verschillende grondrechten.
• Lone wolfs: de individuele daders zonder binding met een terreurorganisatie.
• Rechters in Nederland zijn onafhankelijk, maar laten zich toch beïnvloeden door de roep om zwaardere straffen uit de samenleving -> in de laatste tien jaar veel vaker levenslang opgelegd.  

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.