Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Hoofdstuk 1 t/m 7

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2210 woorden
  • 13 april 2003
  • 74 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
74 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting Nederlands-Literatuur
Hoofdstuk 1-7

Hoofdstuk 1
Fictionele teksten = literatuur
1e werkelijkheid = de feiten / 2e werkelijkheid = werkelijkheid v/d schrijver / 3e werkelijkheid = werkelijkheid die je als lezer uit de tekst haalt.
Zender = schrijver / medium = tekst / ontvanger = lezer
Referentiekader = leefwereld
Geëngageerde auteurs leggen op een persoonlijke manier maatschappelijke problemen bloot.
Amusementsschrijvers leiden de lezer juist af v/d maatschappelijke problemen, dat is een escapefunctie.

Morele waarden = opvattingen over wat goed en wat slecht is.
Woorden zijn voor schrijvers het materiaal v/d taal. Daarom literatuur = taalkunst.
De invloed van beroepslezers is erg groot, ook wel opinion leaders genoemd.
Werking van een tekst: niet-vervulde wensen bevredigen; een aha-erlebnis oproepen; bevrijdend gevoel geven; ontspannende werking hebben.

Hoofdstuk 2

Stijlfiguren hebben als doel een bepaald effect te bereiken, zoals nadruk, verrassing, levendigheid, humor e.d.
- Herhaling: sommige woorden worden herhaald.
- Parallelisme: bijzondere vorm van herhaling: de opeenvolgende zinnen verlopen steeds op dezelfde manier.
- Opsomming
- Climax en anticlimax: opsomming met opklimming in kracht, tegenovergestelde is anticlimax.
- Antithese (tegenstelling): het naast elkaar plaatsen van tegenstellingen of tegengestelde begrippen.
- Paradox: schijnbare tegenspraak, lijkt alsof schrijver zichzelf tegenspreekt, maar langer over nagedacht te hebben, blijkt schrijver gelijk te hebben.
- Hyperbool: werkelijkheid sterk overdreven, met humoristisch effect. Bijv: je doodlachen; of je ff een seconde wilt wachten, glas dat in duizend stukken valt.

- Retorische vraag: vraag waar geen antwoord op gegeven wordt.
- Eufemisme: harde uitdrukking vervangen door een verzachtend woord of omschrijving. Bijv: de geest geven; heengaan.
- Understatement: vorm van verzachting, vaak met humoristisch effect. Bijv: hij kan een leuk stukje fietsen. (hij is een profwielrenner).
- Litotes (dubbele ontkenning): iets wordt sterk benadrukt door het tegenovergestelde te ontkennen. Bijv: dat is niet zo gek bedacht (= prima idee).
- Chiasme (kruisstelling): twee bij elkaar horende zinnen of delen van een zin zijn elkaars spiegelbeeld. Bijv: aai een booswicht, hij zal u slaan; sla hem, hij zal u aaien. Zijn zus is ijverig, lui is zijn broer.
- Woordspeling: wordt gebruik gemaakt van de verschillende betekenissen die een woord of uitdrukking kan hebben. Wordt ook wel ambigu (dubbelzinnig) genoemd. Heeft vaak een humoristisch effect.
- Spot: ironie, sarcasme en cynisme:

- Ironie: karakter van milde spot, niet de bedoeling een ander te kwetsen. Spottende opmerkingen waarin het tegenovergestelde wordt gezegd van wat eigenlijk bedoeld wordt. Bijv: tegen iemand die te laat komt: vindt u het niet wat vroeg om nu al te beginnen?
- Sarcasme: de schrijver drijft op bijtende, felle wijze de spot met iets. Het betekent bloed willen zien. Bijv: dit onsmakelijk kijkend mannetje blaast, steunt en klaagt als een verkouden doedelzak. (om maar ff een voorbeeld te bedenken, wat wel in het boek staat).
- Cynisme: meest harde, bijtende vorm van spot. Een cynicus drijft ergens schijnbaar schaamteloos en ongevoelig de spot mee, maar hij beseft tegelijkertijd dat hij niet bij machte is de toestand te veranderen. Ook wel een vorm van zelfverdediging.

Bijv: van dat kruisje kun je 2 galgen maken.
- Tautologie: eigenlijk een stijlfout: een begrip wordt herhaald met een ander woord dat dezelfde betekenis heeft. Bijv: eenzaam en alleen, gratis en voor niets, in vuur en vlam, zij zat daar triest en droevig.
- Pleonasme: ook eigenlijk een stijlfout: er wordt een vanzelfsprekend kenmerk vermeld. Bijv: een ronde cirkel, uitstellen tot later.

Proza (verhaalvorm) en poëzie (gedichtvorm).
4 tekststijlen: epiek, lyriek, dramatiek en didactiek.
- Epiek: verhalende literatuur, teksten waarin een verhaal verteld wordt. Voornamelijk in prozavorm.
- Lyriek: fictionele teksten waarin rechtstreeks gevoelens uitgedrukt worden. Voornamelijk in poëzievorm.
- Dramatiek: fictionele teksten in toneelvorm. Sinds 1800 voornamelijk in poëzievorm, later voornamelijk in prozavorm.
- Didactiek: verzamelnaam voor teksten in verhaal-, gedicht- of toneelvorm die vooral zijn geschreven met opvoedkundige bedoelingen.

Ook humor is een tekststijl. Humor is een vorm van wijsheid. Echte humor is een lach met een traan.
Satire: tekst met de bedoeling mensen of toestanden te bespotten en te bekritiseren en daarmee de lachlust van de lezer op te wekken. De meest gebruikte stijlfiguren in een satire zijn ironie en sarcasme. Satires komen vooral voor in cabaretprogramma’s. Satires in poëzievorm worden hekeldichten genoemd.
Parodie: bijzondere vorm van satire. Hierin wordt een bekend literair werk nagebootst. De inhoud wordt aangepast aan het voorwerp van bespotting.

Een veelvuldig gebruikt stijlmiddel is beeldspraak. Iets wordt vergeleken met of vervangen door iets anders, ofwel een object wordt vergeleken met, of vervangen door een beeld. Bijv: met een stem als een brulboei gaf hij het sein tot de aanval.
Vergelijking:
- Vergelijking met als: het object als het beeld (o als b). Bijv: een hoofd als een meloen, zo rood als een kreeft.
- Vergelijking met van: een beeld van het object (b van o). Bijv: een juweel van een doelpunt, beesten van jongens.
- Vergelijking zonder voegwoord of voorzetsel (asyndetische vergelijking) (o,b). Bijv: en naast mij lag, snurkend varken, mijn vrouw te slapen.
- Homerische vergelijking: vergelijking die verder uitgewerkt wordt, soms beknopt (samengevat), soms zeer uitgebreid. Bijv: met eerzucht is het als met zout water: hoe meer men ervan drinkt, hoe dorstiger men wordt.
- Metafoor: als alleen het beeld v/d vergelijking wordt genoemd en het object wordt weggelaten (geen o, wel b). Bijv: in de blauwe steppe boven de aarde (o = de lucht), jagen de gevleugelde paarden (o = de vliegtuigen). Veel scheldwoorden zijn metaforen.
- Allegorie: metafoor die verder uitgebouwd wordt met andere metaforen, die in elkaar vloeien tot één beeld.
- Metonymia: geen sprake meer van een vergelijking. De beeldspraak berust op een ander verband tussen object en beeld. Veel te maken met materiaal en voorwerp. Bijv: heel hard schopte hij het leer in de touwen. (materiaal i.p.v. voetbal en net), Nederland won met 3-0 (11 spelers, niet heel Nederland).
- Synesthesie: beeldspraakvorm waarbij de indrukken van 2 verschillende zintuigen met elkaar verbonden worden. Bijv: scherpe woorden (gevoel + gehoor), zoete klanken (gehoor + smaak).

- Personificatie: onderwerp uitgebeeld als een levend wezen, of krijgt eigenschappen v/e levend wezen.

Geen termen voor een bepaalde spraakvorm, zoals metafoor e.d.:
- Overdreven beeldspraak: retoriek, bombast. Bijv: een kind zonder moeder is als een vaas zonder bloemen. Ik voel mij als een kerstboom zonder piek.
- Afgesleten beeldspraak door veelvuldig gebruik alle oorspronkelijkheid verloren: cliché. Bijv: ze kijkt of ze het in Keulen hoort donderen.

Hoofdstuk 3

Proza:
- Legenden: godsdienst speelt belangrijke rol.
- Sage: oude volksvertelling, die een historisch gegeven verklaard. Gepresenteerd als waargebeurd, maar is meestal niet te achterhalen. Magie en bovennatuurlijke kracht spelen belangrijke rol en zijn vrij kort.
- Mythe: verhalen over goden en halfgoden en geven een verklaring voor verschijnselen die de mens niet kon verklaren, zoals: ontstaan v/d wereld en schepping v/d mens.
- Sprookje: oude verhalen die van generatie op generatie zijn doorverteld. Kenmerken: er was eens, ze leefden nog lang en gelukkig.
- Fabel: korte anekdotische verhalen over dieren. Dieren hebben menselijke eigenschappen.

- Parabel: heeft als doel de lezer ergens toe te verplichten. Wordt vaak in de bijbel gebruikt.
- Anekdote: kortste verhaaltype, humoristisch of opmerkelijk met alleen de kern of de essentie v/h verhaal.
- Kort verhaal: 1 tot 20 blz. Eén hoofdpersoon, één gebeurtenis.
- Novelle: verhaalvorm tussen het korte verhaal en de roman in. Niet meer dan 100 blz. Zo weinig mogelijk verhaalfiguren, geen uitvoerige karakterbeschrijvingen.
- Roman: uitgebreid verhaal waarin de daden en gedachten v/d hoofdfiguren worden beschreven.

In de meeste sciencefictionverhalen spelen wetenschappelijke ontwikkelingen een rol. Veel toekomst.
Utopie: een beeld geschetst v/e ideale maatschappij in de toekomst.
Anit-utopie: toekomstige maatschappij geschetst, waarin alle menselijke waarden op de achtergrond zijn geraakt.
Vaak wil de auteur met (anti)utopie zijn lezers waarschuwen voor verkeerde handelingen en denkwijzen v/h heden die kunnen leiden tot een toekomst waarin het kwaad overheerst.

Cursiefje: uitgewerkte anekdote. Komt vooral voor in dag- en weekbladen. Kenmerken: sfeerbeschrijving en humor.
Column: verwijst naar een kolom in de krant. Kenmerk: Satirisch.
Essay: beschouwende of betogende tekst waarin een bepaald standpunt ontwikkeld wordt.

Polemiek: verzameling teksten waarin een aanval wordt ondernomen op personen, zaken of opvattingen die niet overeenstemmen met de visie v/d polemist. (polemos = oorlog)
Reisverhaal: reisverhalen.
Recensie: bevat naast informatie ook kritische kanttekeningen en het advies om het werk wel of niet te lezen.

Tekststrip: tekst en tekeningen gescheiden. Tekst belangrijker dan tekeningen.
Ballonstrip: teksten in ballonnen binnen de tekening. Tekening net zo belangrijk als tekst.
Tekstloze strip: tekeningen zonder tekst.
Cartoon: door overdrijving van bijv. karaktertrekken of uiterlijkheden, iets of iemand belachelijk maken.

Biografie: leven van iemand wordt beschreven, werkelijkheid zo dicht mogelijk te benaderen.
Autobiografie: schrijver zelf onderwerp van zijn levensbeschrijving.

Hoofdstuk 4

Drie basiselementen v/e verhaal:
- Ruimte: plaats en tijd waarin de verhaalfiguren zich bewegen.
- Verhaalfiguren: mensen of dieren die een rol spelen in het verhaal.
- Situaties: verwikkelingen waarin de hoofdfiguren verzeild raken.

Informatieve opening: schrijver introduceert zijn personages en de plaats waar zijn verhaal zich af gaat spelen.

Opening-in-de-handeling: er is al heel wat gebeurd als je begint aan een verhaal.
Open einde: je weet niet hoe de tekst afloopt.
Gesloten einde: je weet wel hoe de tekst afloopt.
Chronologisch: gisteren-vandaag-morgen.
Niet-chronologisch: vandaag- morgen- gisteren.
Flash-forward: belofte doen, waarschuwen voor wat gaat komen, kortom iets vertellen over de toekomst.
Karakter: verhaalfiguur uitgebreid beschreven.
Type: bepaalde kenmerken v/e figuur worden beschreven.
Karikatuur: een bepaalde eigenschap v/e type overdrijven.
Ik- verhaal: ik-figuur zowel verteller, als personage in het verhaal.
Auctoriaal verhaal: schrijver presenteert het verhaal, maar komt daarin niet voor.
Personaal verhaal: gebeurtenissen worden gezien door de ogen v/e persoon, die meespeelt in het verhaal. Verhaal staat in de hij/zij-vorm.
Thema: Centrale gedachte v/h verhaal. Rode draad in het verhaal.
Motieven: Enkele signalen die tot het thema leiden. De motieven in een verhaal leiden samen tot het verhaalthema.



Hoofdstuk 5

Gedicht: spel met zorgvuldig gekozen woorden.
Proza is ingedeeld in alinea’s en hoofdstukken, poëzie in versregels en strofen.
Een gedicht is vaak een wereld in een notendop.
Veel gedichten beschrijven als het ware slechts één ogenblik; je zou daarom wel v/e momentopname kunnen spreken.
In gedichten veel beeldspraak en herhaling en er is meestal maar één persoon aan het woord.
In gedichten komt ook vaak rijm voor:
- Volrijm: klinkers en medeklinkers rijmen op elkaar.
wond-hond (mannelijk rijm)
wonde-ronde (vrouwelijk rijm)
wonderen-donderen (glijdend rijm)
als dezelfde woorden worden herhaald: gelijk rijm.
- Halfrijm: of alleen de klinkers of alleen de medeklinkers rijmen op elkaar.
Klinkerrijm en medeklinkerrijm.
- Eindrijm: …… loop
…… koop
- Middenrijm: …… loop ……
…… koop ……
- Binnenrijm: …… loop …… koop
- Overlooprijm: …… loop

koop ……
- Slagrijm: (AAAA) loop koop sloop dope
- Gepaard rijm (AABB) loop koop slaaf raaf
- Gekruist rijm (ABAB) loop slaaf koop raaf
- Omarmend rijm (ABBA) loop slaaf raaf koop

Enjambementen: de ene versregel loopt zonder onderbreking door in de volgende, waardoor de gebruikelijke pauze na het rijmwoord aan het eind v/d regel vervalt. Het verrassende van dit doorlopen verdoezelt de strakke regelmaat v/h rijm.
Vaste maat: te vergelijken met metrum.
Ritme wordt metrum wanneer de opeenvolging van beklemtoonde lettergrepen zo wordt gerangschikt dat er vaste patronen ontstaan.
Ritme is een verschijnsel dat zich afspeelt in een zekere tijd. Bijv: hartslag, ademhaling enz.
Versvoeten:
- Jambe: v – (versvoet v/e onbeklemtoonde en een beklemtoonde lettergreep)
- Anapest: v v – (enz.)
- Trocheus: - v
- Dactylus: - v v
- Amfibrachus: v – v
- Spondeus: - -


Hoofdstuk 6

Strofe wordt in een lied couplet genoemd.

- Distichon: strofe van 2 versregels
- Terzine: 3
- Kwatrijn: 4
- Kwintet: 5
- Sextet: 6
- Septet: 7
- Octaaf: 8

Sonnet: Sonetto is liedje. Telt 14 regels, die in 4 strofen zijn gegroepeerd.
Ballade: betekent danslied. 2 soorten: Rederijkersballade of referein. Lied van 10 strofen van elk 8 tot 10 versregels.
Epigram: kort gedicht waarin emotionele oordelen of invallende gedachten op puntige, soms ironische en kritische wijze uitgedrukt worden. (epigramma = inscriptie).
Grafschrift: dichtvorm die vooral met satirische of humoristische bedoeling beoefend wordt.
Limerick: soort puntdicht. Vijfregelig, humoristisch gedicht van Ierse oorsprong. Rijmschema is a-a-b-b-a. Voorbeeld (uit Ab Normaal): Er was eens een man uit Saandamme, die had toch een enorme lange, niet voor de sex, maar wel voor de pret, en handig bij het behangen.

Kwatrijn: vierregelig gedicht met een gewoonlijk ernstige, levensbeschouwelijke inhoud. Rijmschema is a-a-b-a.
Haiku: Japanse dichtvorm. Karakteristiek zijn de vorm en het onderwerp. Vorm is strak en uiterst beknopt. Het telt 17 lettergrepen, over 3 regels verdeeld in de verhouding 5-7-5.
Haiku is natuurpoëzie.
Visuele poëzie: de vorm heel belangrijk. De dichter stelt figuren samen m.b.v. tekst, daarom heet deze poëzievorm ook wel beeldgedicht of tekstbeeld.
Acrostichon: naamdicht: de beginletters v/d strofen of de beginletters v/d versregels vormen samen een naam. Bijv: Nederlands volkslied.
Refrein: gedicht waarin elke strofe eindigt met dezelfde regel.
Retrograde: kreeftdicht: gedicht dat ook van achter naar voren is te lezen.
Rondeel: gedicht van gewoonlijk 8 regels; de regels 1+4+7 en de regels 2+8 zijn gelijk.
Ode: plechtstatig loflied, meestal ter verheerlijking v/e persoon.
Hymne: loflied ter ere v/e godheid.
Elegie: klaaglied, meestal ter gelegenheid v/h overlijden van iemand die dierbaar was voor de dichter.
Hekeldicht: satirische poëzietekst vol spot, verontwaardiging of haatgevoelens.

Hoofdstuk 7

Tragedie: aangrijpende gebeurtenissen over leven en dood.
Komedie: blijspel. Moraal is een les voor de toeschouwer.

Klucht: humoristisch toneelstuk over een alledaags onderwerp dat flink overdreven wordt. De grappen zijn grof, vaak met seksualiteit als onderwerp. Klucht veel korter dan komedie.
Sketch: kort humoristisch toneelstukje. Eenvoudige opbouw en gaat over herkenbare mensen en situaties.

REACTIES

A.

A.

H3 en H4 staan omgewisseld, verder goede samenvatting.

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.