Hoofdstuk 1: poëzieanalyse

Beoordeling 8.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1147 woorden
  • 16 maart 2016
  • 11 keer beoordeeld
Cijfer 8.6
11 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Samenvatting Literatuur in zicht hoofdstuk 1 poëzieanalyse

 

Par. 1.1. Inleiding

Vorm: manier waarop het gedicht is gemaakt.

Inhoud: wat er in het gedicht staat, de boodschap.

Proza: verhalen

Poëzie: gedichten

Ambiguïteit: meerduidigheid van woorden of zinnen.

 

Par. 1.2. klank en rijm

Rijm: de herhaling van een klank in beklemtoonde lettergrepen die vrij dicht bij elkaar staan.

Halfrijm: het rijmen van alleen de klinkers of alleen de medeklinkers.

Alliteratie: de beginmedeklinkers in beklemtoonde lettergrepen gelijk.

Assonantie: alleen de medeklinkers of tweeklank rijmt.

Volrijm: klankovereenkomst van zowel de klinkers als de daaropvolgende medeklinkers.

  1. Gelijkheid van de klinkers in de laatste beklemtoonde lettergreep;
  2. Gelijkheid van alle klanken volgend op de laatste beklemtoonde lettergreep;
  3. Verschil in de medeklinkers voorafgaand aan de laatste beklemtoonde lettergreep;
  4. Vergelijkbare klemtoonstructuur.

Rijk rijm: het woord of een gedeelte van het woord letterlijk wordt herhaald.

Voorrijm: daarbij rijmt het eerste woord van opeenvolgende versregels.

Binnenrijm: het rijmen van woorden in een en dezelfde versregel.

Middenrijm: daarbij rijmen woorden in opeenvolgende versregels, op overeenkomstige plaatsen de regel, min of meer onder elkaar.

Overlooprijm: het rijmen van de laatste lettergreep van een regel op de eerste lettergreep van de volgende regel.

Eindrijm: de rijmwoorden staan aan het eind van de versregel.

  • Mannelijk eindrijm: de beklemtoonde lettergreep niet gevolgd door een andere lettergreep.
  • Vrouwelijk eindrijm: na de beklemtoonde lettergreep nog één onbeklemtoonde lettergreep.
  • Glijdend eindrijm: nog twee onbeklemtoonde lettergrepen na de beklemtoonde lettergreep.
  • Dubbelrijm: aan het einde van twee versregels niet één, maar twee lettergrepen staan.

Rijmschema: een bepaalde volgorde van rijmklanken.

  • Gepaard rijm: aabb
  • Gekruist rijm: abab
  • Omarmend rijm: abba
  • Slagrijm: aaaa

                              Voor drieregelige strofes:

Verspringend rijm: abcabcdefdef

Gebroken rijm: doorbreekt een nieuwe rijmklank de verwachte regelmaat.

Alternerend rijm: een schema waarbij om en om mannelijk en vrouwelijk rijm wordt gebruikt (vaak bij gekruist rijm).

 

 

 

Par. 1.3 strofebouw

Strofe: gedeelte tussen twee witregels

  • Distichon: 2 regels
  • Terzine: 3 regels (indien onderdeel van een sonnet, dan noem je het een terzet)
  • Kwatrijn: 4 regels
  • Kwintet: 5 regels
  • Sextet: 6 regels
  • Septet: 7 regels
  • Octaaf: 8 regels

Couplet: een strofe bij een lied

 

Par. 1.4 metrum en ritme

Accent: klemtonen in poëzie.

Metrum: regelmatige afwisseling van sterker en zwakker beklemtoonde lettergrepen.

  • Jambe: V-
    • Alexandrijn: zesvoetige jambe
  • Trochee: -V
  • Anapest: VV-
  • Dactylus: -VV
    • Spondeus: -- (komt alleen voor in afwisseling met de dactylus)
  • Amfibrachys: V-V

Versvoet: gelijke delen waarin een versregel verdeeld kan worden.

Scanderen: het verdelen van een regel in versvoeten.

Ritme: het metrum plus de zinsmelodie en het tempo.

Antimetrie: in metrische poëzie wordt het metrum op een bepaalde plaats bewust doorbroken.

Enjambement: je moet als lezer dan naar de volgende versregel, terwijl je normaal gesproken helemaal geen rustpauze zou inlassen.

Elisie: een zwak beklemtoonde klank -meestal een stomme ‘e’ of de onbeklemtoonde lettergreep ‘de’- weggelaten wordt om de versregel in overeenstemming te laten komen met het metrum.

Epenthesis: in een woord wordt een onbeklemtoonde lettergreep met een stomme ‘e’ ingelast.

 

Par. 1.5. beeldspraak

Vergelijkingen: twee zaken worden met elkaar in verband gebracht en naast elkaar gezet; er is een overeenkomst tussen beide zaken.

  • Vergelijking met verbindingswoord (syndetisch): ‘als’, ‘zoals’ of ‘van’.
  • Vergelijking zonder verbindingswoord(asyndetisch): beeld en object staan zonder verbindingswoord naast elkaar.
  • Homerische vergelijking: de vergelijking zeer breed uitgewerkt.

Metaforen:  je ziet alleen het beeld; het object ontbreekt.

  • Metafoor: het object wordt vervangen door het beeld.
  • Allegorie: een metafoor die het hele kunstwerk door wordt volgehouden.
  • Personificatie: vorm van beeldspraak waarbij abstracte, levenloze dingen orden voorgesteld als levende wezens.
  • Synesthesie: het object en het beeld liggen in verschillende zintuigelijke vlakken.

 

 

 

 

Metonymia: een andere relatie dan een vergelijking

  • Materiaal en product: het materiaal wordt genoemd, terwijl het product is bedoelt.
  • Maker en product: in plaats van het product te noemen, kiest men voor de maker.
  • Omhulsel en inhoud: je bedoelt de inhoud, maar noemt het omhulsel.
  • Deel voor geheel: je noemt een deel, maar bedoelt het geheel.
  • Geheel voor deel: je noemt het geheel, maar bedoelt feitelijk slecht een deel daarvan.
  • Concreet voor abstract: je noemt iets concreets, maar bedoelt iets abstracts

Cliché: afgesleten beeldspraak

  • Bombast: overdreven beeldspraak

 

Par. 1.6. stijlfiguren

Stijlfiguur: een afwijking van het normale taalgebruik.

Opsomming

  • Enumeratie: opsomming; Asyndeton (zonder verbindingswoorden) en polysyndeton (met verbindingswoorden).
  • Climax: opsomming waarbij sprake is van toenemen in kracht.
  • Anticlimax: opsomming waarbij sprake is van een afnemen van kracht.

Herhaling

  • Repetitio: onveranderde herhaling van een woord, woordgroep of zin.
  • Parallellisme: enkele (delen van) zinnen zijn op dezelfde manier opgebouwd.
  • Tautologie: een begrip wordt herhaald met een synoniem.
  • Pleonasme: een deel of eigenschap van een begrip wordt herhaald.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

Herhaling

  • Repetitio: onveranderde herhaling van een woord, woordgroep of zin.
  • Parallellisme: enkele (delen van) zinnen zijn op dezelfde manier opgebouwd.
  • Tautologie: een begrip wordt herhaald met een synoniem.
  • Pleonasme: een deel of eigenschap van een begrip wordt herhaald.

Tegenstelling

  • Antithese: twee begrippen die een tegenstelling vormen, worden tegenover elkaar geplaatst.
  • Paradox: schijnbare tegenstrijdigheid.
  • Chiasme: kruistelling. De woordvolgorde van twee bij elkaar horende zinnen of zinsdelen wordt omgedraaid.

Overdrijving of verzachting

  • Hyperbool: overdrijving van de werkelijkheid.
  • Eufemisme: verzachtende omschrijving van iets onaangenaams of afstotends.
  • Understatement: onderkoeld schrijven.
  • Litotes: sterke bevestiging d.m.v. ontkenning van het tegenovergestelde.

Spot

  • Ironie: milde (zelf)spot.
  • Galgenhumor: spotten met eigen ellende.
  • Sarcasme: bittere spot.
  • Cynisme: dodelijke spot.

Woordvolgorde

  • Exclamatio: een emotionele uitroep die de aandacht van de lezer moet trekken.
  • Prolepsis: het zinsdeel dat bijzondere nadruk krijgt, is voorop geplaatst.
  • Retorische vraag: een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag.
  • Zelfcorrectie: de schrijver maakt opzettelijk een fout en corrigeert die.

Woordspeling: een spel met taal.

 

 

 

 

Par. 1.7. Dichtsoorten naar de vorm

Sonnet: twee kwatrijnen en twee terzetten. Het rijmschema bevat slechts vier rijmklanken.

Wending: een verandering van inhoud.

Vrij vers: heeft geen of weinig (eind)rijm, meestal geen metrum en er is doorgaans geen regelmaat in strofe -en versregelvorm.

Epigram of puntgedicht: kort gedicht waarin kernachtig iets wordt uitgedrukt.

Limerick: een bijzonder puntgedicht. Altijd humoristisch en in vijf versregels. 1,2 en 5 rijmen. 3 en 4 ook.

Haiku: kort gedicht van drie regels met resp. 5-7-5 lettergrepen.

Ballade: een verhalend lied met een tragische afloop.

Visuele poëzie: gedichten die niet alleen iets vertellen door woorden, maar ook door de manier waarop ze eruitzien.

 

Par. 1.8. dichtsoorten naar inhoud en karakter

Funeraire poëzie: poëzie over de dood.

Grafzicht of epitaaf: gedicht speciaal gemaakt voor iemands graf.

Elegie: klaagzang, treurlied n.a.v. het verlies van een geliefd persoon.

Hekeldichten: gemaakt om kritiek te geven op de maatschappij of op de mensen om je heen.

Lied: strofen van gelijke lengte, omdat het gezongen moet kunnen worden op een bepaalde melodie.

Hymnes: een loflied op god.

Ode: geestdriftig lofdicht, meestal tot een persoon gericht.

Pastorale vers: eenvoudig gedicht met het doel de lezer een vertroostende boodschap mee te geven.

Plezierdichten: worden gemaakt voor het plezier.

Parodie of pastiches: varianten op bekende bestaande gedichten

Gorgelrijmen: gedichten over verzonnen dieren.

REACTIES

V.

V.

Echt top! Scheel me een hoop werk :)

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.