Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 9 en 10

Beoordeling 8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 887 woorden
  • 29 november 2015
  • 18 keer beoordeeld
Cijfer 8
18 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

9 literaire theorie: GRONDBEGRIPPEN

Vorm ‘hoe’
Proza(regellengte afhankelijk breedte papier)  of poëzie/dichtkunst (regellengte afhankelijk van de bladspiegel: ze wordt bepaald door de schrijver)

Inhoud ‘wat’
Zakelijk(dat echt bestaat of is gebeurt: krantenartikelen, geschiedenisboeken)  en fictionele (geheel of gedeeltelijk verzonnen: verhalen, gedichten) teksten.  

Hoofdgenres:
1.    Epiek: alle teksten waarin een verhaal wordt verteld.
    Sprookje: tamelijk kort verhaal, meestal opgebouwd op de tegenstelling goed/kwaad of Arm/rijk of groot/klein. Begint vaak met ‘er was eens...’ En eindigt vaak met ‘en ze leefde nog lang en gelukkig’.
    Sage: een meestal langer verhaal over belangrijke personen en indrukwekkende gebeurtenissen met vaak een kleine kern van waarheid. Westerse sage groepen:
    Grieks romeinse
    Germaanse 
    Keltische 
    Mythe: een verhaal over bovennatuurlijke gebeurtenissen en personen(vooral goden en godinnen) waarmee de primitieve mens allerlei zaken die hij niet begrijpt, trachtte te verklaren.
    Legende: een kort verhaal waarin wordt getoond hoe God zich rechtstreeks met de mens bemoeit.
    Ballade: een lied waarin een eenvoudig verhaal wordt verteld.
    Epos/heldendicht: een zeer lange dichtwerk waarin een heldhaftig persoon allerlei grootse avonturen beleeft.

2.    Lyriek: teksten waarin rechtstreeks gevoelens worden uitgedrukt.
    Elegie/klaagzang: een gedicht waarin gevoelens van verdriet en wanhoop worden verbeeld.
    Ode/lofdicht: een gedicht waarin gevoelens van bewondering voor iets of iemand worden uitgedrukt, meestal op tamelijk plechtige toon.

3.    Dramatiek: term voor alle toneelstukken.
    Tragedie/treurspel: ernstig toneelstuk.
    Komedie/blijspel: vrolijk stuk.
    Klucht: toneelstuk met weinig verfijnde humor
    Tragikomedie: een toneelstuk dat afwisselend ernstig en vrolijk is.
    Melodrama: romantisch-sentimenteel stuk vol verrassende wendingen en sensationele theatereffecten.

Enscenering/mise-en-scene: het bepalen van het decor, de belichting, de grime, de bewegingen van de spelers. 

4.    Didactiek: term die we in de literatuur gebruiken voor zakelijke teksten waarin een ‘boodschap’ ligt opgesloten.
    Informatieve: nooit literatuur
    Overtuigende: de auteur geeft zijn persoonlijke visie op het onderwerp en tracht de lezer te overtuigen van de juistheid daarvan.
    Activerende: praktische consequenties verbinden

    Fabel: een kort verhaal in proza of poëzie over dieren waarin levensles wordt gegeven.
    Satire: een verhaal waarin bestaande zaken worden bespot en aangevallen. 
    Parodie: een tekst waarin een andere tekst bespot wordt door in dezelfde stijl over een ander onderwerp te schrijven
    Allegorie: een tekst waarin voor alle belangrijke elementen iets anders moet worden gelezen.


10 literaire theorie: GEDICHTEN

    Traditionele/klassieke poëzie: regelmatig strofebouw, rijm, metrum
    Vrije/modernistische poëzie: weinig formele regels, is veel vrijer
    Concrete/visuele teksten: teksten waarvan de inhoud uitgebeeld wordt door hun vorm.

    (vers)regels: alle woorden die op een regel staan

    Strofen: gegroepeerde versregels
    Distichon (strofe met 2 regels)
    Terzet (drie regels)
    Kwatrijn (vier)

    Volrijm: vanaf een bepaalde klank zijn niet alleen de beklemtoonde maar door de onbeklemtoonde klanken gelijk. (Huis-muis)
    Klinkerrijm/assonantie: alleen de beklemtoonde klinkers aan elkaar gelijk. (Gaan-staat)
    Beginrijm/alliteratie: beginmedeklinker van twee beklemtoonde lettergrepen aan elkaar gelijk. (Kant-klaar)
Rijmschema: de rijmklanken aan het slot van de versregels staan vaak in een bepaalde volgorde
    Gekruist rijm (abab)
    Omarmend rijm (abba)
    Gepaard rijm (aabbcc)
    enjambement: de regels worden afgebroken op een plaats waar in de zin juist geen pauze valt.

Metrum 
    antimetrie: verbreking van de regelmaat
    Versvoet: 
    Scanderen: verdelen van de regel door middel van boogjes, streepjes en schuine strepen.
    Elisie: lettergreep ingekort.  
    Epenthesis: lettergreep toevoegen

    Jambe:  ^ -
    Trochee: - ^
    Anapest: ^^-
    Dactylus: -^^

    Stijlleer/stilistiek: inventarisatie en beschrijving van ‘stijlmanieren’ 

    Stijlfiguren: worden gebruikt om een bepaald effect te bereiken;
    Antithese: tegenstelling (spreken is zilver, zwijgen is goud)
    Eufemisme: verzachtende uitdrukking (heengaan ipv sterven)
    Hyperpool: overdrijving (uren lang gewacht)
    Paradox: schijnbare tegenstelling (door de bomen het bos niet meer zien)
    Retorische vraag: mededeling in de vorm van een vraag (ben je nou helemaal gek geworden)
    Woordspeling: een woord of uitdrukking in twee betekenissen gebruiken (licht aan, daar kun je mee thuis komen
    beeldspraak: figuurlijk taalgebruik
    Vergelijking: het beeld en dat wat met het beeld aangeduid wordt
    Metafoor: wat bedoeld word p, word vervangen door een beeld
    Personificatie: levenloos iets wordt voorgesteld als een levend wezen
    Synthesie: gewaarwordingen van twee zintuigen met elkaar combineren
    Clichés: versleten beeldspraak

 
Pragmatisch boodschap 
Mimetisch werkelijkheid afbeelden

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.