Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 3, Werk

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas havo | 1454 woorden
  • 13 januari 2003
  • 105 keer beoordeeld
Cijfer 7
105 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Samenvatting maatschappijleer ‘Werk’ §1, de betekenis van arbeid arbeid: inspanning, capaciteiten, behoefte van maatschappij, leveren van een product of dienst
basisbehoeften: biologische behoeften, veiligheid/zekerheid, behoefte om erbij te horen, succes/respect/waardering, zelfontplooiing. arbeidsethos: normen en waarden van werk die mensen toekennen
In de 16e eeuw ging men arbeid als plicht zien. (calvinisme) waardering: hoofd- en handwerk, ongeschoold, vrouwen- en mannenwerk, betaald en onbetaald werk
maatsch. klasse: een groep die een gelijke positie inneemt

3 standen: adel, geestelijken, boeren/burgers
soc. mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen op de maatschappelijke ladder §2, de kwaliteit van werk kwaliteit: - arbeidsvoorwaarden (loon, werktijden, ontslagregels) - arbeidsverhoudingen (hoe gaan collegia met elkaar om) - arbeidsomstandigheden (schoon, veilig, niet te zwaar) - arbeidsinhoud (leuk, afwisselend, uitdagend) Arbeidsvoorwaarden worden vastgelegd in een arbeidsovereenkomst. Meestal kun je alleen om dringende redenen op staande voet worden ontslaan. In de meeste gevallen is er een opzegtermijn van enkele maanden. Arbeidverhoudingen: - formele verhoudingen: taken en bevoegdheden (chef met ondergeschikten) - informele verhoudingen: persoonlijke kenmerken (chef, dan sterke man, 2 adjudanten, slappelingen) Alle werknemers hebben in een werkoverleg inspraak. Voordelen van werkoverleg: productie stijgt, meer betrokkenheid, delen ervaringen en ideeën. In veel bedrijven is er een medezeggenschap: personeel mag meebeslissen over bepaalde kwesties. Ze praten over dingen die het hele bedrijf aangaat. (beloning, vakantie, sollicitatie) Ook hebben ze een adviesbevoegdheid bij economische beslissingen. Ze hebben recht op voorinformatie. Ze mogen het bedrijf dwingen achtergehouden informatie openbaar te maken. Arbeidsomstandigheden zijn de praktische werksituaties. Arbo-wet: gaat vervelende, ongezonde situaties tegen. Ze moeten ook zorgen dat het aantal zieke mensen afneemt. Richtlijnen: veiligheid, gezondheid, welzijn (niet onder iemands ‘kunnen’ werken). Voor de jeugd zijn er ook normen bepaald. Arbeidsinspectie: controleert de werknemers en –gevers op de Arbo-wet houding. Arbeidsinhoud: de werkzaamheden die iemand verricht. (in groepen of alleen?, één of meerdere plekken?, verantwoordelijk?, afwisselend?, opleidingsniveau?). Beroepshouding: persoonlijke uitstraling, uitstraling bedrijf, klantvriendelijk, collegialiteit. Arbeidsbemiddeling: - arbeidsbureau, (inschrijving van werkzoekenden, sollicitatietrainingen, om- en bijscholing, bemiddeling tussen werkgevers en nemers). - uitzendbureau, verschillen:(bedrijven betalen uitzendkracht + uitzendbureau, tijdelijk werk) §3, arbeidsverdeling en arbeidsmarkt
Vroeger hadden we een paar honderd beroepen, dat zijn er nu 30.000, omdat we
steeds meer gingen specialiseren. Arbeidsverdeling: verdeling van de in de maatschappij te verrichten arbeidstalen over individuen en groeperingen
M.sch. arbeidsverdeling: het gehele productieproces in een samenleving is verdeeld over een verfijnd netwerk van beroepen, functies, bedrijven en arbeidssectoren
Tech. arbeidsverdeling: het productieproces zelf wordt opgedeeld in deelhandelingen, die door afzonderlijke werknemers
worden verricht
Hierom arbeidsverdeling: - werk is ingewikkeld - talent gebruiken - efficiëntie (leert sneller, dan je 1 ding doet) - verschillend werk kun je verschillend belonen
Dubbele arbeidsmarkt: 1e segment: interessante, statusvolle, betaald werk
2e segment: oninteressante, slecht betaald werk
Vaste kern, dat zijn de hoogopgeleide met stabiele arbeidsplaatsen. Wisselende randgroep, laaggeschoold en onzekere positie. Marginale arbeidsplaatsen zijn plaatsen zoals: schoonmaken, tuinbouw, inpakken. Probleemgroepen: Laag, ongeschoolde groepen: vooral mensen van 40 jaar met slechte opleiding zijn werkloos. Dat is de harde kern. Ook jongeren die niet doorstuderen komen niet snel aan een baan. Zo krijgen we diploma-inflatie. Bedrijven willen mensen met

meer ervaring. Vrouwen krijgen minder vaak leidinggevende functies. Etnische minderheden zijn meer werkloos omdat: lage opleiding, discriminatie, gebruiken andere zoekkanalen. Telewerken is werken op afstand, dus thuis. Flexibele arbeiders hebben een langere proeftijd, kun je makkelijker ontslaan en heeft onzekere financiën. §4, werkloosheid 4 voorwaarden om werkloos te zijn: - tussen 15 en 65 jaar - minder dan 12 werken - actief opzoek zijn (20 uur) - ingeschreven staan (behalve boven 57,5) Soorten werkloosheid: - frictie (omwisselen van baan) - seizoen (zomer/winterwerk) - conjunctureel (hoog/laag:recessie) - structureel (blijvende werkloosheid) Oplossingen aan de aanbodkant: - minder arbeidskrachten (VUT) - kortere werktijd (ATV) (40 -> 36 uur) - om- bijscholing (banenpool, melkert) - verlaging uitkeringen
Oplossingen aan de vraagkant: - goedkoper arbeid (loonbelasting + soc premies omlaag) - subsidies (vestiging bij structurele werkloosheid, investeringsubsidies) - producten kopen (overheid geeft geld uit aan infrastructuur, koopt producten) §5, de verzorgingsstaat Consumptie en productie: hoeveel? wie? eigendom? verdeling? Dat ligt aan de economische orde: de manier waarop de economie is georganiseerd. Dat kan op 2 manieren: - vrije markt economie - de centraal geleide planeconomie
Vrije markt economie: De wisselwerking van vraag en aanbod bepaald de prijzen van de goederen en diensten. Het ontwikkelde zich in/na de industriële revolutie door de vele uitvindingen. (1870) (elektrische tijd, stoommachine) Het functioneert goed door: - vrijheid van productie - vrijheid van consumptie - niet ingrijpen van de overheid - vrije concurrentie
Hierdoor ontstaan bepaalde prijzen en geven een evenwicht. (marktmechanisme) Georiënteerde markteconomie: (afgezwakte vrije markt) (gemengde economie) Er is vrijheid van consumptie en productie, maar de overheid stelt de grenzen. De overheid probeert de nadelige effecten te beperken, zonder alles te gaan leiden. In tegenstelling tot de vrij markt economie, zijn er nu wel voorzieningen voor ouderen en invaliden, wordt er voor straatverlichting en dijken gezorgd. Overheid is nauwkeurig betrokken bij economie door: 1) collectieve goederen en voorzieningen produceren(de dingen die een individu niet kan, zoals landsgrenzen verdedigen, wegen, gezondheidszorg, rechtspraken). Daar betalen de burgers dan belasting voor. 2) sociaal-economisch beleid (wetten en regelingen, onderhandelingen met sociale partners). Liberalisme: - voor vrije markteconomie - zoveel mogelijk vrijheid - laag mogelijke overheidsuitgaven - iedereen moet voor zichzelf zorgen - groot verschil in lonen toegestaan
Socialisme: - grote invloed van overheid - verbeteren positie van de zwakkeren - gelijkwaardigheid in de lonen

Christen-democratie: - als zwakkeren in verdrukking komen, overheid helpen - overheid aanvullende rol
19e eeuw: - vrije markt - nachtwakersstaat (overheid houdt zich bezig met rechtzaken) nieuwe wetten: - vanaf 1854 konden de armen steun krijgen (armenwet) - in 1874 werd de kinderarbeid verboden - wetten om de arbeidsomstandigheden te verbeteren
Na de 2e wereldoorlog werd Nederland een verzorgingsstaat. (een staat waarin de overheid een verantwoording heeft voor het welzijn van de burgers) Er was weinig geld, dus lonen laag. Er ontstond een geleide loonpolitiek. (overheid beslist hoe hoog de lonen zijn) Er werd voor iedereen een inkomen gegarandeerd. Het welzijn van de mensen werd een steeds groter belang. (kinderbijslag, ziekenfonds, maatschappelijk werk, studiebeurzen, huursubsidie) De taken van de overheid nu: - sociale taken - economische taken - welzijnstaken - culturele taken - bestuurlijke taken - ondernemerstaken
In de jaren 60/70 werd Nederland een welvaartsstaat. Armoede was voorbij. Als ruggengraat: - zieke krijgt jaar lang 100% loon van werkgever - na een jaar 70% loon - werkeloze hoeft geen baan onder zijn niveau aan te nemen
De problemen: - financieel - sociaal (uitkering was hoog, dus niemand wilde werken) - fraude
Maatregelen: 1) bezuinigingen + strengere controle - uitkering wordt minder lang uitgekeerd -> bijstand - passende arbeid, mensen moeten sneller een baan aannemen - WAO niet voor altijd -> bijstand - gemeenten mogen nagaan wat je echtgenoot verdient, hij moet mee betalen - uitkeringen stijgen niet meer - controle strenger 2) versterken eigen verantwoordelijkheid - bezuinigen op de sociale verzekeringen wijst mensen meer op eigen verantwoordelijkheid. (vooral in de ziektewet) Sociale verzekeringen: - werknemersverzekeringen: WW, WULBZ (1 jaar, 70% loon), WAO, ZFW (vergoedt medische kosten) - volksverzekeringen(iedereen betaalt daarvoor): AOW, ANW (nabestaanden), WAZ (zelfstandigen arbeidsongeschikt), Wajong (jonggehandicapten), AKW (kinderbijslag), AWBZ (bijzondere ziekten) Sociale voorzieningen: - ABW (bijstand) -Toeslagenwet (ww is te laag door parttime werk) - RWW (schoolverlaters) - IOAZ (zelfstandigen deels ongeschikt) - IOAW (werknemers “ “, die daarna niet meer aan het werk kunnen) Doordat de werkgever meer moet gaan betalen, zal hij ook zorgen dat de omstandigheden beter zullen worden. Zo komen de mensen met een zwakkere gezondheid minder snel aan bod. §6, de sociale partners De vakbonden ontstonden na de industriële revolutie. Ze kregen snel aanhang, vooral door de aanleg van de stakingskassen. 3 vakcentrales: FNV, CNV, MHP. Vakcentrale is een overkoepelende organisatie van vakbonden. Ze kijken zowel naar individuele belangen (ontslag) en naar de collectieve belangen (Collectieve ArbeidsOvereenkomstonderhandelingen) Functies van vakbeweging: - correctiefunctie: verbetering van de materiele en immateriële belangen zoals: arbeidsvoorwaarden, arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen, rechtspositie van de werknemer, sociale zekerheid, werkgelegenheid, vakopleidingen. - emancipatiefunctie: gezondheidszorg, milieu, onderwijs
Pressiemiddelen: - prikacties (even een uurtje stoppen) - stiptheid acties (precies om 5 uur stoppen, pauze nemen) - stakingen - gerechtelijke procedures

Organisatiegraad: het percentage werknemers dat lid is van een vakbond. (30%) Dit groeit niet meer omdat: - mensen zijn individualistischer geworden - vrouwen en parttimers geen lid (2-verdieners) - samenstelling beroepsbevolking verandert
Werkgeversorganisatie: VNO-NCW, voor de kleine bedrijven: MKB-nederland
Functies: - vertegenwoordiging - behartiging van de belangen - eenheid van werkgevers
Pressiemiddelen: - dreigen met ontslag - bij stakingen naar rechter stappen - secundaire arbeidsvoorwaarden weglaten In 1945 is er een Stichting van de Arbeid opgericht. Zo ontmoeten de sociale partners elkaar op landelijk niveau. Als er daar iets wordt afgesproken dan is dat een Centraal Akkoord. Meestal wordt dat gelijk opgenomen in de CAO. Vakbonden en werkgeversorganisaties ontmoeten elkaar vervolgens op bedrijfstakniveau bij de CAO-onderhandelingen. Ook op regionaal niveau komen de partners bij elkaar. Die wordt geleid door een bestuur van werknemers, werkgevers en overheidsvertegenwoordigers.

REACTIES

S.

S.

hey jo mooie werkstuk!

20 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.