Conjunctuur

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 934 woorden
  • 24 juni 2015
  • 34 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
34 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Hoofdstuk 1: Conjunctuurschommelingen
De totale vraag in een land noemen we: de effectieve vraag. Als de effectieve vraag laag is, ontstaat er een situatie van onderbesteding, hierbij hoort conjuncturele werkloosheid.

Als de effectieve vraag hoog is, ontstaat er overbesteding. De prijzen zullen dan stijgen (inflatie). Bedrijven willen meer werknemers in dienst nemen waardoor de vraag naar personeel toe neemt en de lonen zullen stijgen.

De effectieve vraag kan ook gelijk zijn aan de productiecapaciteit, je spreekt dan van bestedingsevenwicht.

Hoofdstuk 2: Twee visies
Laagconjunctuur: het gaat slecht met de economie, soort crisis. Er is weinig vraag naar producten. Producenten blijven met voorraden zitten. De prijs zal gaan dalen.

Hoogconjunctuur: het gaat goed met de economie. Er is veel vraag naar producten. De prijzen zullen gaan stijgen. De vraag is groter dan de productiecapaciteit.

Dit mechanisme heet de ‘onzichtbare hand’.

Er zijn 2 theorieën die de werkloosheid tegen kunnen gaan; de klassieken en de Keynesianen. 

De klassieken: in tijden van de laagconjunctuur zouden ze de loonkosten moeten verlagen. Door lagere loonkosten kunnen bedrijven goedkoper produceren en de prijzen verlagen van hun producten. Door de stijgende afzet, producten, hebben de bedrijven meer werknemers nodig. De werkgelegenheid stijgt dus. Ook de concurrentiepositie ten opzichte van het buitenland kan beter worden door de lagere prijs.

Als de vraag uit het buitenland niet toeneemt, werkt dit mechanisme niet. De vraag in het land zelf neemt af, door de lagere lonen.

De Keynesianen: zij zijn tegen de loondaling. Als de lonen dalen, neemt de effectieve vraag af, de productie zal gaan dalen, werkloosheid zal stijgen, enz.

Volgens Keynes kan de overheid op 2 manieren de bestedingen beïnvloeden:

  • Door de bestedingen van de overheid zelf te veranderen (extra investeringen)

  • Door ervoor te zorgen dat particulieren meer gaan besteden. (verlaging belastingen, sociale premies verlagen)

    De overheid zou zo dus kunnen zorgen voor meer effectieve vraag. Bij een hoogconjunctuur gaat de overheid de bestedingen afremmen en bij een laagconjunctuur gaat de overheid de bestedingen stimuleren.

    Hoofdstuk 3: Keynesiaans model

     

    Om te bepalen hoeveel geld we aan consumptie uitgeven stellen we de consumptiefunctie op, dit is een gedragsvergelijking.

    Stel je geeft 80% van je inkomen (Y) uit aan consumptie (C).

    Consumptiefunctie; C= 0.8Y   Het getal 0.8 is de marginale consumptiequote (c).

    Consumptiequote (c)= verandering van C/verandering van Y= c

    Stel dat je geen inkomen hebt, je basisbehoeften zullen altijd gekocht worden. De consumptiefunctie bestaat daarom uit bijvoorbeeld= C=0.8Y+25

    25 is hier de autonome consumptie. Deze is dus onafhankelijk van je inkomen.

    De algemene spaarfunctie is S=sY-Co. De s staat voor de marginale spaarquote.

    C=0.8Y+40 -> spaarfunctie= S=Y-C     S=Y-(0.8Y+40)                        S=0.2Y-40

    0.2 is de marginale spaarquote.

    Investeren (I)= het kopen van kapitaalgoederen met als doel winst behalen. I=Io

    Ev=C+I  effectieve vraag= consumptie + investeringen.

    Als mensen precies kunnen kopen wat ze willen, hebben we een inkomensevenwicht. EV=Y

    Een voorbeeld van een Keynesiaans model
    (1) C = 0,8 Y + 40 miljard                          gezinsconsumptie
    (2) I = 60 miljard                                         bedrijfsinvesteringen
    (3) EV = C + I                                                           totale bestedingen, effectieve vraag
    (4) Y = EV                                                     evenwichtsvergelijking

    De eerste twee vergelijkingen zijn gedragsvergelijkingen. Zij geven het gedrag van consumenten en producenten weer.

    De bestedingsvergelijking is een definitievergelijking

    De laatste vergelijking is de evenwichtsvergelijking.

    Y berekenen - Y=C+I  -  Y=0.8Y+40+60 -  Y-0.8Y=100 Y=500

    C berekenen C=0.8*500+40 C=400

    S berekenen – S=Y-C – S=500-(0.8*500+40) – S=60

    Hoofdstuk 4: werkloosheid, wat doen we eraan?

    Als de gehele beroepsbevolking aan het werk is spreken we van volledige werkgelegenheid. Bij een bepaald inkomen (Y) is er volledige werkgelegenheid, dit noemen we Yf (Y full employment).

    Dit inkomen kun je berekenen door: arbeidsproductiviteit*aantal arbeiders die zich aanbiedt (beroepsbevolking). Arbeidsproductiviteit: productie per werknemer per tijdseenheid.

    Conjuncturele werkloosheid: als de EV te laag is en niet iedereen aan het werk kan. (voornamelijk problemen aan de vraagkant). Oplossingen, zie hoofdstuk 2

    Structurele werkloosheid: als de productiecapaciteit is bereikt en er nog steeds werklozen zijn. (voornamelijk problemen aan de aanbodkant). Een mogelijke oplossing is arbeidstijdverkorting:

    Als iedereen bijvoorbeeld een werkweek heeft van 40 uur en een bedrijf heeft 20 werknemers

    Als elke werknemer dan 2 uur minder gaat werken in de week. Komt er 40 uur vrij. Hier kan weer 1 werknemer voor in dienst worden genomen.

    Multiplier: 1/(1-c)

    1/(1-c)*Co+Io (verandering van de autonome bestedingen)= de verandering van Y als de autonome bestedingen toenemen. Door het laten stijgen van de autonome consumptie zou de conjuncturele werkloosheid opgelost kunnen worden.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.