Hoofdstuk 4

Beoordeling 7.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas havo/vwo | 710 woorden
  • 10 juni 2015
  • 132 keer beoordeeld
Cijfer 7.3
132 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

4.1

  • We hebben 5 belangrijkste krachten:
  • Spierkracht, spankracht, veerkracht, wrijvingskracht en zwaartekracht.
  • In een sport spelen 2 onderwerpen een belangrijke rol. Het ene voorwerp oefent een kracht uit op de ander.
  • Er zijn drie gevolgen van kracht: snelheidsveranderingen, een vormverandering (elastisch of plastisch) en richting.
  • Fz = m x g
  • Fz: zwaartekracht in newton (N), m: de massa in kilogram, g: 9.81 N/kg
  • De zwaartekracht op een voorwerp hangt af van de massa van het voorwerp en de planeet.
  • Hoe kleiner de planeet, hoe kleiner de zwaartekracht.

 

4.2

  • Kracht meet je met een krachtmeter of een veerunster.
  • Een kracht teken je met een pijl.
  • De pijl teken je met: een aangrijpingspunt, een op schaal getekende lijn, richting.
  • Hoe langer de pijl hoe groter de kracht.
  • Het aangrijpingspunt van een kracht is de plaats waar de twee voorwerpen elkaar raken. 
  • Bij krachten die op afstand werken is het aangrijpingspunt het zwaartepunt van het voorwerp.
  • De uitrekking van een veer geeft aan hoeveel langer de veer wordt.
  • De uitrekking is recht evenredig met de kracht.
  • F/u = C of F = C x u
  • F = kracht, C = veerconstante, u = uitrekking.

 

4.3

  • V = snelheid, s = afstand, t = tijd
  • Voor snelheid gebruik je als eenheid m/s of km/h
  • In een v,t-diagram staat de tijd op de horizontale as.
  • Als de lijn horizontaal loop is de snelheid constant.
  • Met videometen kun je metingen verrichten aan heel snelle of heel trage bewegingen. Je legt de beweging dan eerst vast op video.

 

4.4 nask

 

  • Bij motoren en autoraces vertragen ze in de bochten en gaan ze als ze uit de bochten zijn weer harder. Vandaar dat we de gemiddelde snelheid gebruiken. (vgem)
  • Om de gemiddelde snelheid te berekenen gebruik je Vgem = s/t

Vgem = gemiddelde snelheid (in m/s)

s = totale afstand (in m)

t = totale tijdsduur (in s)

  • Als je wilt weten of je versneld of vertraagd moet je per 100 m de tijd opmeten. Dit zet je dan in een afstand,tijd-diagram. (s,t-diagram)
  • Uit een s,t-diagram kun je tijden en afstanden aflezen. Die kun je daarna omrekenen in de gemiddelde snelheid.
  • Bij onweer zie je eerst de flits en dan de donder.
  • Dat komt omdat het licht veel sneller is dan de donder.
  • De geluidssnelheid in de lucht is ongeveer 343 m/s
  • Je kan berekenen hoever de onweer is door: te tellen na de flits, dat door drie delen en dat is het antwoord in kilometer. Je rekent het na door de aantal tellen keer 343 te doen.
  • De lichtsnelheid is 300000 km/s
  • In de sterrenkunde is lichtsnelheid erg belangrijk.
  • Doordat de afstand in het heelal zo groot is gebruiken sterrenkundigen het lichtjaar. Een lichtjaar is de afstand die een lichtstraal aflegt binnen 365 dagen.
  • Een lichtjaar is geen eenheid van tijd maar een eenheid van afstand.

 

4.5

 

  • Spierkracht zorgt voor een beweging vooruit. Daarom heet deze kracht de voortstuwende kracht. Deze kracht kun je vergroten door te trainen.
  • Voor het aangrijpingspunt van de voortstuwende kracht neem je het midden van de sporter.
  • Bij een zwemmer zorgt de weerstand van het water voo een achterwaartse kracht. Deze kracht heet de weerstandskracht. Dat is een tegenwerkende kracht.
  • Als de voorwaartse kracht groter is dan de achterwaarste kracht is er een nettokracht vooruit. Dit kan ook andersom.
  • Als de voorwaartse kracht en de achterwaartse kracht even groot is dat blijft de snelheid constant. De nettokracht is dan nul.
  • De nettokracht vind je door de voorwaartse en de achterwaartse kracht van elkaar af te halen.
  • Bij auto’s rollen banden over het wegdek. De banden en de weg vervormen. Dat zorgt voor de tegenwerkende kracht: de rolweerstand.
  • De rolweerstand is kleiner bij; hardere banden en een harder wegdek, een kleiner contactoppervlak tussen band en weg door bijvoorbeeld een kleinere massa van een raceauto.
  • Een tweede tegenwerkende kracht is de luchtweerstand.
  • De luchtweerstand is kleiner bij: een kleiner frontaal oppervlak, een betere stroomlijn, een lagere snelheid
  • Een stroomlijn is lachtig te bepalen en moeten dus getest worden in een windtunnel.
  • De kleding van een sporter kan een groot verschil uitmaken voor het resultaat.
  • Voorbeelden van stroomlijnen vind je bij sport in de kleding, bij fietsen en bij de helm.
  • Stroomlijn kun je onderverdelen in luchtstroomlijn en waterstroomlijn.
  • Luchtstroomlijn heeft pas nut bij snelheden boven de 10m/s.

 

REACTIES

J.

J.

Goed hoor, alleen niet gebruiken voor een toets, je haalt er niet een ohoger cijfer door

8 jaar geleden

S.

S.

Zeer goed!

7 jaar geleden

S.

S.

Handig!

7 jaar geleden

I.

I.

Wilt degene asjeblieft de 3 spellings fouten eruithalen.

5 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.