Centraal Examen stof 2015

Beoordeling 4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 15253 woorden
  • 29 april 2015
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 4
6 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

H9 Rechtsvormen

  • Eenmanszaak : één eigenaar,  oprichten door middel van inschrijven  bij KvK, verantwoordelijk  voor  schulden met het privévermogen  en het zak elijk vermogen(=  geld en goederen  in het bedrijf) dus geen rechtspersoonlijkheid
  • Vennootschap  onder firma: twee of meer eigenaren,  oprichten door middel van  inschrijven bij KvK en notariële
  • akte, geen rechtspersoonlijkheid
  • Besloten vennootschap:  aandeelhouders  zijn eigenaar,  aandelen op naam (vaak  familie)
  • Naamloze vennootschap:  aandeelhouders   zijn eigenaar,  aandelen aan toonder
  • Vereniging:  twee of meer ‘eigenaren’  met een bepaald doel, formele oprichting door middel van een notariële akte en inschrijving bij KvK of informele  oprichting door middel van mondeling overleg  of en onderhandse  akte, algemene ledenvergadering   heeft de hoogste macht en benoemt de bestuursleden
  • Stichting: geen leden maar wel bestuur, oprichten door middel van een notariële akte en registratie bij KvK,
  • coöptatie: als bestuurders  wegvallen  benoemt  het bestuur zelf opvolgers

 

> BV en NV: Elk jaar is er een Algemene Vergadering  van Aandeelhouders,  dit is het hoogste orgaan.  De directie heeft de dagelijkse leiding, maar heeft toestemming nodig van de AVA. De Raad van Commissarissen  wordt benoemd door de AVA en houdt toezicht op de werkzaamheden  van de directie en geeft hen advies.

> BV en NV: Oprichting door middel van  een notariële akte, inschrijving  bij KvK, aanvrage n  van  een

verklaring  van geen bezwaar en een minimumstorting.

Bij een faillissement  wordt een curator aangesteld  die het faillissement afhandelt.  Surseance van betaling houdt in dat de ondernemer  een bepaalde  periode uitstel van betaling krijgt. Een natuurlijk persoon is een mens met rechten en verplichtingen.  Een rechtspersoon  is een organisatie  met rechten en verplichtingen,  die schulden kan hebben.  Hierbij is de organisatie  zelf aansprakelijk  voor  de betaling en niet de eigenaar.  Besloten vennootsc hap,  naamloze vennootschap,  vereniging  en stichting zijn rechtspersonen.  In een notariële ak te staan de statuten van de organisatie. Deze gelden als een soort grondwet.

Vier vormen  van financiering  voor een niet -commerciële  organisatie:

·     Budgetfinanciering  bij overheidsinstellingen

·     Lumpsumfinanciering  bij onderwijsinstellingen

·     Subsidies bij wettelijke verplichting  tot financiering

·     Leningen,  contributies en giften

H10 Vermogensmarkt

Vraagkant: consumenten,  overheid  (staatslening),  ondernemingen

Aanbodkant:  institutionele beleggers,  spaarders,  beleggingsfondsen,   ondernemingen,  overheid

Alle kosten die verbonden  zijn aan het lenen van geld, noemen we financieringsk osten. Als de overheid  meer uitgaven heeft dan inkomsten is er sprake van  een begrotingstek ort. Als de overheid  dan geld leent, neemt de staatsschuld toe.

Voorbeelden  van  institutionele beleggers  zijn pensioenfondsen   en levensverz ekeringsmaatschappij en.  Ze verlenen ook vaak  onderhandse  leningen,  waarbij kostenvoordelen  opspelen omdat hierbij gee n gebruik  wordt gemaakt van een bank. Een beleggingsfonds  beheert  het vermogen  van particuliere  beleggers.

We spreken van investeren  als een onderneming  productiemiddelen  aanschaft  en we spreken van  beleggen als een particulier of een onderneming  aandelen  of obligaties koopt

De vermogensmark t is het geheel van vraag  naar en aanbod  van vermogen.  Als de vraag  naar vermogen  groot is, stijgt het rentepercentage.  Op de geldmark t  wordt kort (<1 jaar) vermogen  verhandeld  en op de k apitaalmark t wordt permanent  vermogen  (aandelen)  en lang vermogen  verhandeld.   De kapitaalmarkt is onder te verdelen  in:

-     De onderhandse  k apitaalmark t: onderhandse  leningen

-     De openbare k apitaalmark t: waardepapieren   zoals obligatieleningen

Als een belegger  effecten wil kopen of verkopen,  moet hij zich wenden  tot een van de leden van  de Vereniging  van de Effectenhandel  (de bank), die de opdracht van de belegger  uitvoert.  Hiervoor  moet provisie betaald worden.  Een belegger  kan twee soorten orders geven:

·     Limietorders:  de belegger  geeft een maximale of minimale koopprijs of verkoopprijs  op

·     Market orders:  de belegger  geeft geen limiet aa

Een onderneming  gaat naar de beurs om meer naamsbekendheid  te krijgen, makkelijker aandelen te verhandelen  en geld te verdienen.  Een onderneming  die een beursgang  overweegt,  moet een prospectus uitgeven,  waarin gegevens over  de onderneming  en de introductie van de aandelen staan.

H11 Eigen vermogen

Het aandelenvermogen  is permanent  vermogen.   Een aandeelbewijs  is een bewijs van  deelname in het aandelenvermogen   van een nv. Het aandeelbewijs  bestaat uit twee delen:  de mantel, met daarop  gegevens  en het dividendblad.  De aandeelhouder  kan een dividendbewijs  van  het dividendblad  afknippen en dit inleveren  bij de ban k, waarna hij/zij een bedrag aan dividend  ontvangt.  Tegenwoordi g  gebeurt  dit automatisch via de bankrekening.

De nminale waarde  van een aandeel is het bedrag dat op het aandeel staat vermeld.  De k oerswaarde  is het bedrag dat voor  het aandeel moet worden  betaald. Wanneer een onderneming  het aandelenvermogen   wil uitbreiden,  besluit ze tot een emissie van aandelen.  De onderneming  stelt dan de emissiek oers vast.

Het maatschappelijk  aandelenvermogen   is het totaalbedrag  dat de onderneming  aan nominaal aandelenvermogen heeft. Als je dit totaalbedrag  verminderd  met het bedrag van de niet -uitgegeven  aandelen (aandelen  in portefeuille), vind je het geplaatst aandelenvermogen.   Als op de balans alleen ‘aandelenverm ogen’  staat, bedoelen we daarmee het geplaatste aandelenvermogen.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

|  Agioreserve  = aantal te plaatsen aandelen  x (emissiekoers  – nominale waarde)

 

Directieleden  en commissarissen ontvangen  vaak  een gedeelte van de winst als tantième. Hierbij hebb en ze het recht om over  een bepaald aantal jaren aandelen  te kopen tegen een koers die nu wordt vastgesteld.

 

Sommige aandelen  hebben op een bepaald  gebied voorrang  op gewone  aandelen.  De preferentie  heeft betrekking op:

-     Winstuitkering: dividend  wordt eerst uitgekeerd aan preferente  aandelen

-     Zeggenschap:  invloed  op benoeming van  bestuursleden  door houders  van preferente  aandelen

-     Uitkering bij liquidatie: houders  van  preferente  aandelen  krijgen eerder hun geld terug

Preferente aandelen  zijn vaak  goedkoper!

In de prospectus (eerder  genoemd,  H10) staat: doel van de emissie, bedrijfsresultaten,  winstverdeling,  koers, datum. Een aandeel  wordt gecreëerd  bij het Centrum  voor  Fondsenadministratie.  De kosten die in rekening worden gebracht, noemen we emissiek osten. De emissiekoers van de nieuwe aandelen moet lager zijn dan de prijs op de

effectenbeurs,  want anders  kunnen beleggers  ze net zo goed op de effectenbeurs  kopen. De emissiekoers kan a pari,

boven pari en beneden pari vastgesteld  worden.

 

Er zijn drie soorten reserves:

·     Winstreserve: wat over is van de winst na de winstverdeling

·     Agioreserve:  ontstaat door het plaatsen van aandelen  met een hoge koerswaarde

·     Herwaarderings reserve:  als gebouwen  meer waard blijken te zijn

Reserves  staan aan de creditkant van  de balans, want aan de creditkant staat hoe je aan het geld bent gekomen om de bezittingen die debet staan te financieren.

Reserves  worden  gevormd  om slechte periodes  op te vangen,  om vreemd  vermogen  te vervangen  voor  eigen

vermogen  (met winst vreemd  vermogen  aflossen), om dividend  stabilisatie toe te passen of om uit te breiden.

Intrinsiek e waarde  = bezittingen – vreemd  vermogen

= eigen vermogen

Intrinsieke waarde per aandeel = eigen vermogen  / geplaatst aandelenvermogen

Aandeelhouders   ontvangen  het dividendbedrag  door hun dividendbewijs  in te leveren.  Het dividendperc entage  dat de aandeelhouders  ontvangen,  berekenen  we over het geplaatst aandelenvermogen.   Op het dividend  wordt dividendbelasting   ingehouden,  vaak  25%. De dividendbelasting   wordt berekend over  het totale dividendbedrag.

 

 

Voorbeeld:  Dividend

 

 

Winst €200.000

12% dividend

 

 

Dividendbedrag  = 0,12 x €400.000 = €48.000

Dividendbelasting   = 0,25 x €48.000 = €12.000

Geplaatst aandelenverm ogen

€400.000

Uit te keren dividend  = €48.000 – €12.000 = €36.000

Nominale waarde  aandelen €10

 

 

Een uitkering in contanten noemen we cashdividend  en een uitkering in aandelen  heet stock dividend. Een nv/bv kan niet van stockdividend  belasting inhouden,  omdat stockdividend  aandelen zijn. Daarom  zal een nv/bv altijd ook

cashdividend  uit moeten keren. Door stockdividend  uit te keren, wordt het geplaatst aandelenvermogen  groter.  In het volgende  jaar, moet dus meer dividend  worden uitgekeerd.

Voorbeeld:  Cashdividend  en stockdividend

Nominale waarde  aandelen €20                                        Sylvia bezit 200 aandelen

20% dividend  waarvan  12,5% stockdividend                     Ä 200 x €20 = €4000

Totale dividend

0,20 x €4000

= €800

 

Stockdividend

0,125 x €4000

= €500 -

Cashdividend

Belasting

0,075 x €4000

0,25 x €800

= €300

= €200 -

 

(!!! van het totale dividend)

Uit te keren in contanten                = €100

Het aantal aandelen dat Syliva ontvangt  = €500 / €20 = 25 aandelen

Een nv/bv  keert liever  stockdividend  uit in plaats van cashdividend,  omdat bij cashdividend  geld uit de onderneming verdwijnt.  Bij stockdividend  wordt dit geld binnen de onderneming  gehouden.

 

|  Dividendpercentage  = dividendbedrag  vóór aftrek belasting / geplaatst aandelenverm ogen  x 100% H12 Vreemd vermogen  op lange termijn

  • Onderhandse  lening: geldgever  en geldnemer  overleggen  rechtstreeks met elkaar, vooral  verstrekt  door institutionele beleggers,  onderhandeling   over leningsvoorwaarden  mogelijk, geen emissiekosten, lage administratiekosten,  lager rentepercentage,  looptijd staat vast
    1. bligatielening:  bestaat uit mantel en couponblad  (voor  de interest), geen rechtstreeks overleg,  vast
  • rentepercentage,  vaste aflossing, hulp van de bank, looptijd staat niet vast
    • Stel er worden  10.000 obligaties uitgegeven,  jij schrijft in voor  90 obligaties en er wordt in totaal ingeschreven op 15.000 obligaties. Jij krijgt: 10.000/15.000  x 90 = 60 obligaties.
  • Hypothecaire  lening: een geldlening  op onderpand  van een onroerende  zaak (grond en gebouwen)

 

Er zijn drie soorten hypothecaire  leningen:

1 De lineaire hypotheek , waarbij elke periode een gelijk bedrag aan aflossing wordt betaald. Hierdoor  dalen de te betalen interest, het belastingvoordeel   en de lasten per maand elk jaar.

2 De spaarhypotheek , waarbij helemaal  niet wordt afgelost.  In plaats daarvan  betaal je spaarpremie.  Deze premies worden belegd,  zodat je aan het einde van de looptijd over het bedrag van de hypotheek beschikt. In deze spaarpremie  is vaak  de premie voor  een overlijdensrisicoverzek ering  verwerkt.  Als de eigenaar van  de spaarhypotheek  dan tijdens de looptijd overlijdt,  wordt de rest van de schuld kwijtgescholden.  Door dit alles zijn de interest, het belastingvoordeel   en de maandlasten  elk jaar gelijk.

3 De annuïteitenhypotheek ,  waarbij het bedrag aan interest en aflossing elk jaar gelijk is. Hierdoor dalen de te betalen

interest en het belastingvoordeel,  maar nemen de lasten per maand toe.

 

Er staat nog een klein stukje op bladzijdes 220-222  over belasting: Belastbaar inkomen

Hypotheekrente  - Eigenwoningforfait            + Werkelijk belastbaar inkomen

Over  dit belastbaar inkomen moet belasting worden  betaald met behulp van de schijventarieven.

 

Aandelen

Obligaties

Bewijs van mede-eigendom

Schuldbewijs

Deel van het eigen vermogen

Deel van het vreemd  vermogen

Permanent  vermogen

Tijdelijk vermogen

Medezeggenschap  in de AVA

Geen zeggenschap

Groot risico bij slechte resultaten

Minder risico bij slechte resultaten

Koers onstabiel

Koers stabiel

Dividend  als beloning

Vast interestpercentage

 

Net als aandelen  kunnen obligaties ook a pari, onder pari of boven  pari geplaatst worden.  Agio op obligaties ontstaat doordat  de interest op obligaties  hoger is dan de marktrente.

H13 Vreemd vermogen  op korte termijn

 

-      Leveranciersk rediet  is krediet dat de leverancier  verleent  aan de afnemer:  de goederen  worden geleverd  maar pas later betaald. Consumptief leveranciersk rediet  is krediet dat de leverancier  verleent  aan een consument.  Productief leveranciersk rediet  is krediet dat een bedrijf verleent  aan een ander bedrijf.

-     Afnemersk rediet is krediet dat de afnemer verstrekt  aan de leverancier:  de goederen  worden betaald maar pas

later geleverd.  Dit komt vooral  voor  bij dienstverlenende   bedrijven,  de uitvoering  van speciale orders  en de opkopende  handel. Ook bij afnemerskrediet  is er sprake van  consumptief en productief krediet.

-     Rek ening-courant  is de rekening die een onderneming  heeft bij de bank, die gebruikt wordt voor  dagelijkse

betalingen en ontvangsten.  De onderneming  mag tot een bepaald  maximumbedrag  rood staan: het k redietplafond. Het bedrag  dat een onderneming  nog kan opnemen tot het maximum, noemen we de dispositieruimte  of kredietruimte.  Rekening-courantkrediet   is duur.

-      Leasing: het huren van duurzame productiemiddelen  in plaats van deze te kopen. Door leasing loopt de onderneming  geen risico op economische  veroudering.

·     Operational  leasing: op korte termijn opzegbaar,  de verhuurder  loopt risico en zorgt voor onderhoud

·       Financial leasing: termijn is de geschatte economische levensduur,  niet tussentijds opzegbaar,  de huurder loopt risico en zorgt voor  onderhoud·     Sale-and-lease  back : iets verkopen  en direct daarna weer leasen

-     Consumptief  k rediet: bestemd voor  particulieren  voor  consumptieve  doeleinden

·       Doorlopend  k rediet: de consument mag krediet opnemen tot een maximaal bedrag,  er moet provisie en interest betaald worden,  bedragen  kunnen steeds weer opnieuw  opgenomen  worden

·       Persoonlijk e lening: de consument leent een bedrag  met een bepaald doel, het maximale bedrag  wordt in één keer opgenomen,   bedragen  mogen niet opnieuw opgenomen  worden,  terugbetaling  (aflossing en interest) vindt  plaats in termijnen,  er moet provisie  en interest betaald worden

·     Koop en verk oop op afbetaling: er wordt betaald in termijnen, minstens twee termijnen, eigenaar  op het

moment van levering

·     Huurk oop: de verkoper  blijft eigenaar tot betaling van  de laatste termijn, H14 Enkelvoudige  nterest

Interestbedrag  = kapitaal x percentage  x looptijd / 100

I = K x P x T / 100

De looptijd is altijd in jaren, dus als je het interestbedrag  over 8 maanden  moet berekenen,  gebruik je voor  T 8/12.

 

Voorbeeld:  Looptijd

 

K = €5.000; P = 0,5% e.i. per maand; de looptijd is 1,5 jaar

Bereken de behaalde  interest over  de looptijd van 1,5 jaar

 

Manier 1            0,5% per maand = 6% per jaar: I = €5000 x 6 x 1,5 / 100 = €450

Manier 2            1,5 jaar = 18 maanden:  I = €5000 x 0,5 x 18 / 100 = €450

 

 

 

Voorbeeld:  Interest

 

Een bedrag  wordt tegen 6% e.i. per jaar uitgezet. Na 16 maanden is het eindbedrag  €2160.  Bereken het bedrag

dat is uitgezet.

 

6% per 12 maanden is 6 / 12 x 16 = 8% per 16 maanden.

K + (K x 8 x 1)/100 = €2160

K + 0,08K = €2160

1,08K = €2160

K = €2.000

 

H15  Samengestelde  interest

 

Eindwaarde  = beginkapitaal  x (1 + rentepercentage)aantal   perioden

En = K x (1 + i)n

 

Contante waarde = eindkapitaal  x (1 + rentepercentage)   –aantal perioden

Cn = E x (1 + i)-n

Bij enkelvoudige  interest is 1,5% per halfjaar gelijk aan 3% per jaar. Dit is niet het geval bij samengestelde  interest. De

3% per jaar noemen we het nominale interestpercentage,  het werkelijke gelijkwaardige  interestpercentage   is het

effectieve interestpercentage.  Het effectieve  interestpercentage  is gelijk aan 1,0152  = 1,0302%, dus 3,02% H16 Renten

Een reeks gelijke bedragen  die met gelijke tussenruimten  wordt betaald, is een rente. Hier is rente niet de rente die we eerder tegenkwamen,  de interest. De bedragen  van een rente noemen we termijnen. De datum waarop zo’n termijn wordt betaald, noemen we vervaldatum.  De tijd tussen twee opeenvolgende  vervaldata  noemen we een periode.

 

Voorbeeld:  Renten

 

Bekijk het verschil, bij beiden is de s.i. 2% per jaar

 

€1000          €1000           €1000           €1000          E                        €1000            €1000           €1000            €1000 E

 

1                  2                    3                   4                                  1                   2                   3                    4

 

Eindwaarde  = €1000 x 1,024 + €1000 x 1,023                                     Eindwaarde  = €1000 x 1,023  + €1000 x 1,022

+ €1000 x 1,022   + €1000 x 1,02                                               + €1000 x 1,02 + €1000 x 1

 

 

Eindwaarde  = T x (1 + i) x ((1 + i)n – 1)

i

Contante waarde = T x 1- (1 + i)-n

i

 

Voorbeeld:  Eindwaarde

 

Coen opent eind 2006 een rekening bij de ING Bank en stort in 2007 aan het begin van elk kwartaal  €1000 op

deze rekening. De interest is 0,5% per kwartaal. In 2008 stort Coen niets meer.

 

1000  1000   1000  1000

 

1        2         3        4        1        2         3        4

 

Eindwaarde  31 december 2007 = €1000 x  1,005 x (1,0054  – 1) = €4050,25

0,005

Eindwaarde  31 december 2008 = €4050,25 x 1,0054  = €4131,86

Eindwaarde  direct na de storting op 1 oktober 2007 = €1000 x  1,005 x (1,0053  -1) + €1000 = €4030,10

0,005

 

 

Voorbeeld:  Contante waarde

 

Mia heeft de verplichting  op 31 december van  de jaren 2010 tot en met 2014 €4000 te betalen. Er wordt gerekend

met 6,5% samengestelde  interest.

 

€4000            €4000           €4000           €4000           €4000

 

2010                2011           2012              2013              2014

 

Contante waarde op 1 januari 2010 = €4000 x  1 – (1,065)-5   = €16622,72

0,065

Contante waarde op 1 januari 2008 = €16622,75 x 1,065-2  = €14655,58

Contante waarde op 31 december 2010 = €4000 x  1 – (1,065)-4  + €4000 = €17703,  19

0,065

 

H21 Voorraadwaarderi ng

 

In een handelsonderneming   worden  goederen  ingekocht en weer verkocht  zonder dat de goederen  een verandering ondergaan.  In een industriële onderneming  worden  grondstoffen  omgezet in producten.

De technische voorraad  is de voorraad  die werkelijk in het bedrijf aanwezig is en de economische voorraad  is de voorraad  waarover  een onderneming  prijsrisico loopt. Prijsrisico loopt een onderneming  vanaf het moment dat de goederen  zijn gekocht. Goederen  die zijn gekocht, maar nog niet zijn ontvangen  tel je bij de economische voorraad op. Goederen  die zijn verkocht, maar nog niet zijn afgeleverd  haal je er vanaf.  Voorbeeld 21.1

 

Bij het fifo-systeem worden  de goederen  bij verkoop  afgeboekt  tegen de prijs van de langst aanwezige partij.

 

Voorbeeld:  Fifo-systeem

 

1 januari 2006 voorraad  800 stuks à €4,60                       Inkoopwaarde  van de verkoop  = 600 x €4,60

14 januari 2006 ingekocht 400 stuks à €4,90                                                              = €2760

28 januari 2006 verkopen  600 stuks à €7

Balanswaarde  per 31 januari 2006 = Brutowinst van de verkoop  =                                              (200 x €4,60) + (400 x €4,90) = €2880 (600 x €7) – €2760 = €1440

 

Bij de lifo-methode  wordt de inkoopwaarde  van de verkopen  bepaald door de inkoopprijs  van de goederen  die het laatst zijn ingekocht.

 

Voorbeeld:  Lifo-systeem

 

100 stuks, gekocht op 18 april à €23,40                            Inkoopwaarde  van de verkoop  = 200 x €24,20

400 stuks, gekocht op 27 april à €22,80                                                                                   250 x €22,80 +

200 stuks, gekocht op 29 april à €24,20                                                                                = €10540

450 stuks, verkopen  op 30 april à €32

Balanswaarde  op 1 mei = (150 x €22,80) + (100 x

Brutowinst van de verkoop  =                                              €23,40) = €5760 (450 x €32) – €10540  = €3860

 

Bij het lifo-systeem is de brutowinst juister een bij de fifo-methode  is de balanswaarde  juister.

 

Omdat het lifo-systeem en de fifo-methode  veel werk met zich meebrengen,  maken veel ondernemingen  gebruik van de vaste verrekenprijs.  De vaste verrek enprijs  is een schatting van de gemiddelde  inkoopprijs  voor een komende periode.   Deze vaste verrekenprijs  wordt van  de voren  vastgesteld  en is dus gebaseerd op verwachte  prijzen.

 

Voorbeeld:  Vaste verrekenprijs

 

VVP is €12                                                                           Balanswaarde  op 4 mei, na de inkoop = voorraad  600 artikelen op 1 mei                                         (600 x €12) + (500 x €12) = €13200 ingekocht 500 artikelen à €11,30 op 4 mei

verkocht  300 artikelen à €15 op 6 mei                               Resultaat op de inkoopprijs  = 500 x €0,70  = €350

 

Brutowinst 1 tot 7 mei =                                                      Resultaat op de verkopen  = 300 x €3 = €900

€900 + €350 = €1250

 

Alle kosten die te maken hebben met de inkoop, worden  ink oopk osten genoemd.  Hieronder  vallen de kosten van de inkoopwaarde,  offertes,  bestelbonnen,  transportkosten  etc.

 

Voorcalculatorische  brutowinst   =  verwachte  afzet x (verwachte  verkoopprijs  – vvp) Brutowinst = verkoopresultaat  + resultaat op de inkopen

Nacalculatorische  brutowinst  = gerealiseerd  verkoopresultaat   + resultaat op de inkoopprijs + resultaat op de inkoopkosten

Gerealiseerd  verkoopresultaat   = werkelijke afzet x (werkelijke verkoopprijs   – vvp)

Resultaat op de inkoopprijs  = werkelijke inkopen x (geschatte inkoopprijs  – werkelijke inkoopprijs) Resultaat op de inkoopkosten  = geschatte inkoopkosten  – werkelijke inkoopkosten

Resultaat op de inkopen = resultaat op de inkoopprijs  + resultaat op de inkoopkosten

Resultaat op de inkopen = werkelijke inkoop x vvp  – (werkelijke inkoopwaarde  + werkelijke inkoopkosten)

Voorbeeld  21.12

 

Bij de vervangings waardemethode  wordt de voorraad  goederen  gewaardeerd  tegen de vervangi ngsprijs.  De

vervangingsprijs  is de inkoopprijs die geldt op het moment waarop  de waarde  van de voorraad  wordt bepaald.  Het

verk oopresultaat  wordt berekend door het aantal verkochte producten te vermenigvuldi gen  met het verschil tussen de verkoopprijs  en de vervangi ngsprijs.

Voorbeeld:  Vervangingswaarde

 

1 november:  voorraad  20.000 kg à €6,80                         11 november:  afgegeven  14.000 kg

1 november:  vervangi ngswaarde  €7                                  19 november:  afgegeven  12.000 kg

8 november:  ingekocht 10.000 kg à €7,02                        29 november:  afgegeven  17.000 kg

18 november:  ingekocht 20.000 kg à €6,95                      30 november:  inkoopprijs  is €7,04

26 november:  ingekocht 20.000 kg à €7,05

 

Waarde van  de voorraad  op 30 november  op basis van de vervangi ngswaarde=

20.000 + 50.000 – 43.000 = 27.000 x €7,04 = €190.080

 

Een groot  nadeel aan de vervangi ngswaarde  is dat het tijd en moeite kost om voortdurend  de vervangi ngsprijs  van alle goederen  te weten. Een groot voordeel  aan de vervangingswaarde   is dat de brutowinst en de waarde  van de voorraad  zo heel erg precies zijn.

 

H22 Kosten van  duurzame productiemiddelen

 

Duurzame productiemiddelen  zijn activa die meer dan één productieproces  meegaan.  Dit zijn gebouwen,  computers, transportmiddelen  etc. Ook de overdrachtsk osten,  overdrachtsbelasting   en kosten van de makelaar en de notaris, en de installatiek osten horen bij de aanschafprijs  van een duurzaam  productiemiddel.

 

Afschrijven is het in de boekhouding  tot uitdrukking brengen  van de waardevermindering   van duurzame productiemiddelen.  De grootte van  de afschrijving  is afhankelijk  van  de waarde,  de levensduur,  de restwaarde  en het gebruik. De technische levensduur  is de periode waarin het productiemiddel  de prestaties kan leveren  waarvoor  het is aangeschaft.  De economische levensduur  is de periode waarin het op economische gronden  verst andig  is het productiemiddel  te gebruiken.  De restwaarde  is de geschatte verwachte  opbrengst  van het duurzame productiemiddel bij verkoop  aan het eind van  de levensduur.  Kosten om het duurzame productiemiddel  aan het eind van de

levensduur  te verwijderen,  noemen we sloopk osten.  Deze brengen  we in mindering op de restwaarde!

 

Afschrijving  per periode = aanschafprijs  – restwaarde  / het aantal perioden

Boekwaarde  = aanschafprijs  – afschrijvingen  tot dan toe

= aanschafprijs  + restwaarde

Gemiddeld geïnvesteerd  vermogen  = aanschafprijs  + restwaarde  / 2

Gecalculeerde  interestkosten = i x gemiddeld geïnvesteerd  vermogen

 

De boek waarde is de waarde waarvoor  een duurzaam  productiemiddel  op de balans staat.

Gederfde interest is interest die een onderneming  misloopt, omdat deze bijvoorbeeld  investeert  in een duurzaam productiemiddel  in plaats van het geld laat staan op een spaarrekening.

 

Tot de kosten van een duurzaam  productiemiddel  behoren niet alleen de afschrijvings -  en interestkosten,  maar ook de complementaire  kosten. Complementaire  k osten zijn alle kosten die samenhangen  met het duurzaam  productiemiddel op de afschrijvings-  en interestkosten na. Dit zijn bijvoorbeeld  onderhoudskosten,  reparatiekosten  en energiekosten.

 

H23 Brutowinstopslagmethode

 

De toegevoegde  waarde  is de waarde die een bedrijf toevoegt  aan een al bestaande waarde.  Over  de toegevoegde  waarde moet een onderneming  belasting betalen, namelijk  btw (omzetbelasting).   Deze btw lijkt voor ondernemingen  niet belangrijk, omdat een onderneming  dit moet afdragen  aan de overheid.  Toch vinden ondernemingen  dit wel belangrijk, omdat consumenten  de met btw verhoogde  prijs moeten betalen en de afzet van de onderneming  hierdoor  kan afnemen.

 

Verkoopprijs  = inkoopprijs  + brutowinstopslag

Nettowinst = brutowinst – kosten

 

Het brutowinstopslagpercentage   kan van de inkoopprijs of van  de verkoopprijs  genomen worden.  De standaardopbouw   voor de brutowinstopslagmethode:

 

 

inkoopprijs brutowinstopslag              + verkoopprijs  excl. btw omzetbelasting               + verkoopprijs  incl. btw

 

De voorcalculatorische  nettowinst/ begrote nettowinst  berust volledig  op schattingen. Aan de hand van deze berekening  kan een onderneming  grote afwijkingen  opsporen  en verklaren.  Aan het einde van  de periode wordt de

nacalculatorische  nettowinst / gerealiseerde  nettowinst berekend.  Als co ntrole kunnen we de nacalculatorische nettowinst berekenen  door de werkelijke opbrengsten  te verminderen  met de werkelijke kosten.

 

 

Verwachte brutowinst  = begrote omzet – begrote inkoopwaarde  van de omzet

Begrote omzet = begrote aantal te verkopen  x verkoopprijs

Voorcalculatorische  nettowinst = verwachte  brutowinst  – begrote bedrijfskosten  + begrote  interestopbrengsten

Nacalculatorische  nettowinst = gerealiseerde  brutowinst  – gerealiseerde  bedrijfskosten  +

gerealiseerde  interestopbrengsten

 

inkoopprijs

opslag voor  inkoopkosten        +

vaste verrekenprijs

opslag voor  overheadkosten   +

kostprijs

nettowinstopslag                         + verkoopprijs  excl. btw omzetbelasting                             + verkoopprijs  incl. btw

 

Voorbeeld:  Nettowinstopslagpercentages

 

Een onderneming  heeft over  2006 €24.000 aan inkoopkosten  begroot. Dezelfde  onderneming  verwacht  in 2006

40.000 artikelen te verkopen  met een inkoopprijs van  €15 per artikel.

 

Verwachte inkoopkosten per artikel = €24.000/ 40.000 = €0,60

Opslagpercentage  voor inkoopkosten  = (€0,60 / €15) x 100% = 4%

 

Je kan de voorcalculatorische  en nacalculatorische  nettowinst met de brutowinstopslagmethode   én met de nettowinstopslagmethode   berekenen.  Nettowinstopslagmethode   voorbeeld 24.5

 

 

Verkoopresultaat  = afzet x (verkoopprijs  – kostprijs)

= afzet x nettowinstopslag

Voorcalculatorische  nettowinst = verwacht  verkoopresultaat   + verwachte  begrotingsafwijkingen

Nacalculatorische  nettowinst = gerealiseerd  verkoopresultaat  + gerealiseerd  budgetresultaat

De nacalculatorische  nettowinst is bestemd voor de eigenaren  van de onderneming,  als:

·     vergoeding  voor hun werkzaamheden

·     dekking van het risico dat ze hun vermogen  verspelen

·     vergoeding  voor het beschikbaar stellen van het vermogen

 

H25 Break-evenanalyse

 

Variabele k osten nemen toe als de productie/afzet  stijgt en ze nemen af als de productie/afzet  daalt. Duidelijk voorbeelden  hiervan  zijn de grondstofkosten,  energiekosten  en de loonkosten van uitzendkrachten.  Variabele verkoopkosten  zijn bijvoorbeeld  provisie  van vertegenwoordigers,   verzendkosten  en verpakkingskosten.  De variabele

 

kosten zijn proportioneel  als de variabele  kosten in dezelfde mate toe- of afnemen als de productie/afzet.   De variabele  kosten zijn in dit geval  steeds eenzelfde  bedrag.

 

Constante k osten veranderen  niet (onmiddellijk)  als de productie/afzet  stijgt of daalt. Voorbeelden  hiervan  zijn interestkosten, afschrijvingskosten,   huurkosten, reclamekosten en verzekeringskosten.  Een andere naam voor constante kosten is vaste k osten. Constante kosten kunnen veranderen  bij wijziging van productiecapaciteit  en prijswijzigingen.

 

Voorbeeld:  Variabele en constante kosten

 

Een onderneming  heeft bij een productie van 6000 eenheden  €650.000 totale kosten en bij een productie van  8000 eenheden  €700.000 totale kosten. Deze onderneming  heeft een capaciteit van 10.000 eenheden  per jaar.

 

Variabele kosten = (€700.000  – €650.000)  / (8000 – 6000) = €25

Constante kosten = €650.000  – (6000 x €25) = €500.000

 

De break -evenafzet is de afzet waarbij er winst noch verlies  is. De opbrengsten  zijn dan gelijk aan de kosten.

 

 

Break-evenomzet  = break-evenafzet   x verkoopprijs

Totale dekkingsbijdrage  = afzet x (verkoopprijs   – variabele  kosten per product)

Verwachte nettowinst volgens  de break -evenanalyse  = verwachte  dekkingsbijdrage  – verwachte constante kosten

Variabele kosten per product = inkoopkosten  + overige  variabele  kosten

 

De dek k ingsbijdrage per product is gelijk aan het verschil tussen de verkoopprijs  en de variabele  kosten per product. Met de totale dekkingsbijdrage  worden de constante kosten gedekt.

 

De break-evenafzet  berekenen  op drie manieren:

 

Omzet                                               of    TO = TK      of                           Totale constante kosten                . Inkoopwaarde  van de omzet  -                                                  verkoopprijs–  variabele  kosten per product Brutowinst

Overige  variabele  kosten       -

Dekkingsbijdrage

Constante kosten                    - Nettowinst

 

H26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming

 

-      Grondstofk osten zijn de kosten van grondstoffen,  materialen en halffabricaten  die nodig zijn om nieuwe producten te vervaardigen.

-     Arbeidsk osten zijn niet alleen loonkosten, maar ook bijk omende k osten, zoals sociale lasten en

pensioenvoorziening.   Een groot deel van de arbeidskosten  behoren tot de constante kosten, omdat veel werknemers  in vaste dienst werkzaam  zijn.

-     Overige variabele k osten zijn kosten die samenhangen  met het product. Bijvoorbeeld  verpakkingskosten.

 

Duurzame productiemiddelen  zoals gebouwen  en machines zijn kapitaalgoederen.  De aanwezige kapitaalgoederen/ vaste activa bepalen de productiecapaciteit  van een onderneming.  Een duurzaam  productiemiddel  kent afschrijvingskosten,  interestkosten en als het gehuurd  of geleaset is ook huurk osten of leasek osten. Deze laatste twee zijn constante kosten. De complementaire  k osten zijn gedeeltelijk  constant en gedeeltelijk  variabel.

 

De grond in handelsondernemingen   is meestal in gebruik als ondergrond  voor een gebouw  of parkeerterrein.  Als er sprake is van slijtende terreinverharding  is er sprake van afschrijvingskosten.  Als een onderneming  bepaalde activiteiten  niet in eigen beheer  doet is er sprake van k osten van diensten van derden.

 

Bij massaproductie maakt een onderneming  vaak  gedurende  vele  jaren hetzelfde product, houdt het geen rekening met de wensen van individuele  consumenten  en probeert  het een product te maken dat bij een grote groep consumenten  in de smaak valt. Bij massaproductie  wordt in grote aantallen geproduceerd,  waardoor  automatisering mogelijk is. Als er sprake is van kostenverlaging  door de productie van  grote aantallen, spreken we van schaalvoordelen.  Bij stuk productie houdt de producent  wel rekening met de individuele  wensen van  de consument.

 

! Bij massaproductie  worden de kosten ingedeeld in constante en variabele  kosten. Bij stukproductie worden de kosten ingedeeld  in directe en indirecte kosten. Directe k osten zijn kosten waarvan  de ondernemer  precies kan zeggen voor  welk product of welke order zij worden gemaakt.

 

Het tarief per machine-uur  of kostprijs = C / N + V / B

 

C: totale constante fabricagekosten V: totale variabele  fabricagekosten N: normaal aantal machine-uren

B: begroot  aantal machine-uren

 

De (standaard)k ostprijs  is de som van  de toegestane  of standaardkosten  per producten.

 

efficiencyresultaat  = (sh – wh) x sp

prijsresultaat  = (sp – wp) x wh

budgetresultaat  = toegestane  kosten – werkelijke kosten

bezettingsresultaat = (B - N) x (C/N)

 

Het bezettingsresultaat  geeft aan in welke mate de constante kosten gedekt worden.

C / N  = €10 betekent bijvoorbeeld:  elke keer als een onderneming  een product verkoopt  vo or €100, ontvangt  deze

€10 terug als dekking voor de constante kosten.

 

H27 Voorcalculatie  bij ondernemingen  met homogene  productie

 

De fabricagek osten zijn alle kosten die nodig zijn om de producten te vervaardigen.   Als we de toegestane fabricagekosten  van één product bepalen,  spreken we van de fabricagek ostprijs. Voorbeelden  van  fabricage kosten zijn grondstofkosten,  machinekosten en magazijnkosten.  Verk oopk osten zijn alle kosten die we moeten maken om producten te verkopen.  Voorbeelden  van verkoopkosten  zijn transportkosten  en reclamekosten.  Als we de fabricagekostprijs  verhogen  met de toegestane  verkoopkosten,  vinden  we de commerciële k ostprijs.

 

Voorbeeld:  Fabricagekostprijs

 

Variabele standaardfabricagekosten   €202.000                 Constante standaardverkoopkosten   €50.000

Variabele standaardverkoopkosten   €80.800                     Normale productie en afzet 25.000 artikelen

Constante standaardfabricagekosten   €475.000                Begrote productie en afzet 20.200 artikelen

 

Fabricagekostprijs  = (€475.000  / 25.000) + (€202.000  / 20.200) = €29

Commerciële  kostprijs = €29 + (€50.000/25.000)  + (€80.800/20200)  = €35

 

 

Als we de commerciële kostprijs verhogen  met een bedrag ter grootte van  de verkoopwinst,  verkrijgen  we de verkoopprijs  exclusief omzetbelasting.

 

Voorcalculatorisch  bedrijfsresultaat  = begrote verkoopresultaat   + verwachte  budgetresultaat Verwachte  verkoopresultaat  of transactieresultaat  = verwachte  afzet x (verkoopprijs   – kostprijs) Verwachte  budgetresultaat  = verwachte  afzet x commerciële kostprijs – verwachte  kosten van  de afzet

 

H28 Nacalculatie  bij ondernemingen  met homogene  produc tie

 

Gerealiseerd  verkoopresultaat   = werkelijke afzet x (verkoopprijs   – kostprijs)

Gerealiseerd  budgetresultaat  = werkelijke afzet x commerciële kostprijs – werkelijke kosten van de afzet Nacalculatorisch  bedrijfsresultaat  = gerealiseerd  verkoopresultaat   + gerealiseerd  budgetresultaat Budgetresultaat  = bezettingsresultaat  + efficiencyresultaat  + prijsresultaat

 

Een nacalculatorisch  bedrijfsresultaat  is minder geschikt voor  een k ostenanalyse, omdat vaak  de afzet én de prijs anders zijn dan verwacht.  Dan wordt de kostenanalyse een stuk lastiger. Daarom  wordt er vaak een nacalculatorisch budget opgesteld. Daarbij bereken je achteraf wat de kosten hadden mogen zijn bij de werkelijke productie en afzet. Een budget is een taakstellende  begroting.  Taakstellend,  omdat het aangeeft  welke productieomvang   en afzet gehaald  moet worden en wat de maximale kosten daarbij mogen zijn.

 

H29 Ondernemingen   met heterogene  productie

 

We spreken van stuk productie als de ondernemer  rekening houdt met de individuele  wensen van de consument We spreken van directe k osten als er een rechtstreeks verband  is te leggen tussen de kosten en het product of de order waarvoor  ze worden  gemaakt. Dit zijn meestal grondstofkosten  en loonkosten. De indirecte kosten nemen we in de kostprijs op via een opslag(percentage)   op de directe kosten.

 

De primitieve opslagmethode  noemen we ook wel de enkelvoudige  opslagmethode.  Enkelvoudig,  omdat de indirecte kosten door middel van  slechts één opslagpercentage  toegerekend  worden  aan de directe kosten.

 

Voorbeeld:  Primitieve opslagmethode

 

De administrateur  van een onderneming  heeft over  2007 de volgende  gegevens  verzameld:

Toegestane

materiaalkosten

€400.000

Toegestane

directe loonkosten

€600.000

Toegestane

indirecte kosten

€200.000

 

Opslagpercentage  op het materialenverbruik   = €200.000  / €400.000  x 100% = 50% Opslagpercentage  op de directe loonkosten = €200.000  / €600.000 x 100% = 33,3% Opslagpercentage  op de totale directe kosten = €200.000  / €1000.000  x 100% = 20%

 

Begin 2008 berekent  de aannemer  dat hij aan een bepaald  werk moet besteden: Directe materialen  €400              Winstopslag van  10% op de kostprijs

Directe loonkosten €900

 

Aanneemsom  materialenverbruik   = €400 + €900 + (50% van €400) = €1500 x 1,10 = €1650

Aanneemsom  loonkosten = €400 + €900 + (33,3% van  €900) = €1600 x 1,1 = €1760

Aanneemsom  totale directe kosten = €400 + €900 + (20% van €1300)  = 1560 x 1,1 = €1716

 

De uitkomst geeft drie mogelijke kostprijzen. Dit is het grote nadeel aan de primitieve opslagmethode.  Welke van de drie kostprijzen het meest juist is, hangt af van de samenhang  tussen de dire cte en indirecte kosten.

 

 

Om dit probleem  weg te nemen of te verkleinen  is de verfijnde opslagmethode  ontwikkeld. We verdelen  de indirecte kosten niet in de kostprijs door middel van één opslag, maar door middel van  meerdere opslagen.  Daarvoor  verdelen we de indirecte kosten in meerdere groepen.  Een andere naam voor  de verfijnde  opslagmethode  is de meervo udige opslagmethode.

 

Voorbeeld:  Verfijnde  opslagmethode

 

Gegevens  over 2007:                                                          Indeling van  indirecte kosten:

Standaard directe grondstofkosten          €400.000           50% hangt samen met direct grondstofverbruik Standaard directe loonkosten                  €600.000           30% hangt samen met directe loonkosten Standaard indirecte kosten                      €200.000           20% hangt samen met totale directe kosten

 

Opslagpercentages:                                                             In 2008 worden  de volgende  toegestane

0,5 x €200.000 / €400.000  x 100% = 25%                        kosten berekend:

0,3 x €200.000 / €600.000  x 100% = 10%                        €400 directe grondstoffen

0,2 x €200.000 / €1000.000  x 100% = 4%                        €900 directe loonkosten

 

Kostprijs:

€400 + €900 + (0,25 x €400) + (0,1 x €900) + (0,04 x €1300)  = €1542

 

Je kunt de opslagpercentages   ook berekenen  in hoeveelheden.  Dan krijg je een opslag per kg of per direct manuur. Je deelt dan het bedrag door het aantal kg.

 

Bij massaproductie is het makkelijker de kostprijs te bepalen,  omdat de onderneming  over  gegevens  uit het verleden beschikt. Ook is het bij massaproductie  belangrijker  om een goede kostprijs te bepalen.

 

!!! Het nacalculatorisch  bedrijfsresultaat  bestaat uit het gerealiseerde  verkoopresultaat  en het gerealiseerde budgetresultaat.  Bij stukproductie bes taat het budgetresultaat  uit een resultaat op directe materiaalkosten,  een resultaat op directe loonkosten en een resultaat op indirecte kosten. Bij stukproductie is het gerealiseerd verkoopresultaat  gelijk aan de som van de winstopslagen  van alle verkocht e producten.

 

Voorbeeld:  Terugrekenen  bij heterogene  productie

 

Een onderneming  neemt in de kostprijs de volgende  factoren op: 1,5 kg materiaal à €24 en 4 manuren.  Het opslagpercentage  voor indirecte kosten is 30% van  de directe loonkosten, het winstpercentage  is 25% van de kostprijs. De verkoopprijs  mag inclusief 19% omzetbelasting maximaal €208,25 bedragen.

Bereken het maximale uurloon.

 

Verkoopprijs  exclusief btw = 100/119 x €208,25 = €175

 

Kostprijs                          ?           100%                 à Kostprijs = (€175 x 100%) / 125% = €140

W instopslag                    ?           25%   + Verkoopprijs  excl btw    €175     125%

 

Grondstofkosten:  1,5 kg x €24 = €36

Loonkosten: 4 uur x ?              = 100% Opslag indirecte kosten           = 30%      + Kostprijs                                    = €140

 

€36 + 130% = €140                     Een uur arbeid mag kosten: €80 / 4 = €20

130% = €104

100% = €80                                                                                                                                                           

 

H30 Interne verslaggeving

 

We spreken van permanentie  als een onderneming  niet één keer per jaar maar een aantal keren per jaar een balans en winst-en-verliesrekening   opstelt. De onderneming  heeft dan voortdurend  een goed inzicht in de stand van zaken. Het doel hiervan  is zowel de kosten als de opbrengsten  gelijkmatig over  de verschillende  perioden  verdelen.

 

De posten ‘vooruitbetaalde  bedragen’,  ‘nog te betalen bedragen’,  ‘nog te ontvangen  bedragen’  en ‘vooruitontvangen bdragen’  zijn transitorische posten. Deze verdelen  we in uitstelposten en anticipatiepost en.

·    We spreken van uitstelposten als de kosten vooruitbetaald  worden.  Deze posten staan aan de debetkant van  de

balans, omdat er al betaald is, maar de ‘goederen’  moeten nog geleverd  worden.  > vooruitbetaalde   en vooruitontvangen   bedragen

·    We spreken van anticipatieposten  als de kosten achteraf betaald worden.  Deze posten staan aan de creditkant

van de balans, omdat er nog niet betaald is, maar de ‘goederen’  al wel geleverd  zijn. > nog te betalen en nog te ontvangen  bedragen

 

Voorbeeld:  Transitorische  posten

 

Onderneming  A huurt een magazijn van  onderneming  B. De huurprijs  bedraagt  €180.000  per halfjaar   en moet aan onderneming  B vooruitbetaald  worden op 1 maart en 1 september van elk jaar. Beide ondernemingen  stellen aan het einde van  elke maand een balans en winst-en-verliesrekening  op.  Bereken voor onderneming  A en onderneming  B het bedrag dat voor de huur per 31 december op de balans staat en geef ook de namen van de posten.

 

Onderneming  A:                                                                                Onderneming  B:

Kosten per maand = €18.000 / 6 = €3000                                       Ontvangt  €6000 van onderneming  A op

Per 31 december moeten er nog twee maanden                            31 december. Dus €6000 vooruitontvangen vooruitbetaald  worden = 2 x €3000 = €6000                                   bedragen.

vooruitbetaalde   bedragen.

 

Op de balans wordt de nettowinst  gesplitst in een deel vennootschapsbelasting   en een deel nettowinst (of winst na belasting). De post nettowinst nemen we als laatste post van het eigen vermogen  op. De vennootschapsbelasting zetten we bij de schulden op korte termijn. Op de winst -en-verliesrek ening  wordt het winstsaldo  meestal het bedrijfsresultaat  uit gewone  bedrijfsoefening  genoemd.  Dit resultaat heeft namelijk te maken met de activiteiten  waar de onderneming  dagelijks mee bezig is.

 

Opstelling in paginavorm  van een winst -en-verliesreke ning

 

 

Omzet

Inkoopwaarde  van de omzet                                - Brutowinst

 

Inkoopkosten                                                          - Overheadkosten                                                                   -

 

Bedrijfsresultaat  uit gewone bedrijfsoefening Vennootschapsbelasting  25%                              - Nettowinst

 

Een liquiditeitsbegroting  laat zien over hoeveel  liquide middelen een onderneming  kan beschikken. We maken daarvoor  een overzicht  van  de verwachte  ontvangsten  en de verwachte  uitgaven  per kas en bank.

 

Ontvangsten  en uitgaven hebben invloed  op de liquide middelen van  de ondernemi ng  en daarmee  op de liquiditeitsbegroting.  Kosten en opbrengsten  daarentegen  hebben invloed  op het resultaat van de onderneming.

 

Een balans is een overzicht  van de bezittingen, eigen vermogen  en vreemd  vermogen  op een bepaald moment. Een balans is dus een momentopname  en daarmee  een voorraadgroothei d.  Een winst-en-verliesrekening   is een overzicht van de kosten en opbrengsten  over  een bepaalde periode.  Dit is een stroomgrootheid.

 

H31 Ondernemingsplan

 

 

Het ondernemingsplan   bestaat uit vier onderdelen:

-      Persoonlijk plan: beschrijving  van degene die ondernemer  wil worden,  persoonsgegevens,   motivatie,  sterke en minder sterke kanten van de ondernemer

-     Marketingplan:  producten,  concurrentie,  doelgroep,  trends/kansen/bedreigingen,   marketingmix

-     Financieel  plan:

Ø  investeringsbegroting:   hoeveel  vermogen  is er nodig om het bedrijf te starten

Ø  financieringsplan:  is er krediet nodig?

Ø  exploitatiebegroting:  verwachte  kosten en verwachte  opbrengsten

Ø  liquiditeitsbegroting:  verwachte  ontvangsten  en verwachte  uitgaven

Ø  privébegroting:  hoeveel  vermogen  is er nodig voor privédoeleinden

-     Organisatieplan:  rechtsvorm,  vergunningen,  belasting, verzekering

 

 

Het stappenplan  van de Kamer van Koophandel:

1.  Oriëntatie

2.  Verplichtingen,  vergunningen  en diploma’s regelen

3.  Marktonderzoek

4.  Huisvesting

5.  Personeel

6.  Rechtsvorm

7.  Financiën: investeringsplan,  financieringsplan,  openingsbalans,  exploitatiebegroting,   begrotin g van de privé- uitgaven,  liquiditeitsbegroting

8.  Belastingen en administratie

9.  ‘Zeker’ zaken doen: bedrijfsnaam  kiezen en verzekeringen:

·   bedrijfsverzekeri ngen

§    bedrijfsaansprak elijk heidsverzek ering:  dekt schade die ontstaat tijdens de uitoefening  van het bedrijf

§    beroepsaansprak elijk heidsverzek ering:  dekt schade die iemand bij de uitoefening  aan anderen  toebrengt

§    opstalverzek ering:  dekt schade aan het bedrijfsgebouw

§    bedrijfsschadeverzek ering:  vergoedt  het nadeel dat de onderneming  loopt door brand of inbraak  (de schade doordat  het bedrijf tijdelijk stil ligt: constante kosten bv.)

§    rechtsbijstandverzek ering:  de verzekerde  krijgt juridische hulp

·   persoonlijke  verzekeringen

§    ongevallenverzek ering:  keert eenmalig een bedrag uit bij arbeidsongeschiktheid  door een ongeval

§    zorgverzek ering:  dekt kosten in verband  met medische verzorging

§    arbeidsongeschik theidsverzek ering:  dekt het risico van inkomensverlies  bij arbeidsongeschiktheid  (alleen voor zelfstandig ondernemers)

10. Aan de slag

Ø    acquisitie: klanten binnen halen

Ø    een netwerk opbouwen

Ø    franchising: de franchisegever  bedenkt een formule die uitgevoerd  wordt door een franchisenemer

-       voordelen:  profiteren  van aanwezige  kennis, profiteren  van de naamsbekendheid  van  de franchisegever, marktonderzoek/inkoop/promotie   kan je overlaten  aan de franchisegever

-       nadelen:  je levert een deel van je zelfstandigheid  in, je draagt  een deel van je inkomsten af, er is weinig ruimte voor initiatieven

Voorbeelden  31.1 en 31.2

 

 

H32 Niet-commerciële  organisaties

 

 

Het k assaldo van niet-commerciële  organisaties  betreft de liquide middelen van die organisatie.  Het kassaldo is het saldo op de exploitatiebegroting  (=resultatenbegroting).

| Kassaldo = totale inkomsten – totale uitgaven

 

Voorbeeld:  Exploitatiebegroting  en kassaldo

 

 

Verwachte inkomsten en uitgaven  over  2008:     Exploitatiebegroting:

contributies                     €248.000                         Verwachte ontvangsten:                                         €256.500

te betalen huur                €11.200                          (contributies + subsidie)

 

 

 

Bruto-overzicht

De penningmeester  moet de ontvangsten  en uitgaven  registreren.  Dit kan door het aanleggen  van twee staten: de ontvangstenstaat  en de uitgavenstaat.

 

Datum

Omschrijving

Totaal

Contributies

Donaties

Sponsors

Subsidies

Overige

 

Datum

Omschrijving

Totaal

Zaalhuur

Clubblad

Materialen

Bestuur

Overige

 

 

Als alle ontvangsten  en alle uitgaven  apart onder elkaar uitgeschreven  worden,  is dat het netto -overzicht.

We kunnen de ontvangsten  en uitgaven  ook in een overzicht  met debet en credit zetten. Dit noemen we voor  een niet - commerciële organisatie  een jaarrekening.

 

Contributiebaten  2008/2009 =                              Lasten zaalhuur 2008/2009 =

+ nog te ontvangen  contributies per 2009            + nog te betalen zaalhuur  per 2009

+ vooruitont vangen  contributies per 2008            + vooruitbetaalde  zaalhuur per 2008

- nog te ontvangen  contributies per 2008             - nog te betalen zaalhuur per 2008

- vooruitontvangen   contributies per 2009             - vooruitbetaalde   zaalhuur per 2009

 

Samengevat:

+ wat in een voorgaand/ volgend  seizoen voldaan  is/wordt, maar bestemd is voor  dit seizoen

-  wat in dit seizoen wordt voldaan,  maar bestemd is voor een voorgaand/ vol gend  seizoen

Voorbeelden  32.3 en 38.4

 

Een saldo op de staat van baten en lasten is een winst of verlies.  Een saldo op de jaarrekening  is een overschot  of tekort.

 

Een balans van  een niet-commerciële  onderneming  is net wat anders dan een gewone balans:

 

 

Materialen

€5000

Eigen vermogen

€30.420

Deposito

€20.000

Vooruitontvangen  contributies

€700

Nog te ontvangen  contributies

€1.400

Nog te betalen huur

€600

Liquide middelen

€5.720

Nog te betalen bestuurskosten

€400

Voorbeelden  32.5 en 32.6

 

H38 Inleiding  externe verslaggevi ng

 

Tot nu toe hebben we alleen de interne balans en winst -en-verliesrekening   behandeld.  Deze is bestemd voor  het managementteam  van de eigen organisatie.  De interne balans en winst -en-verliesrekening  geven  vooral sturingsinformatie.  Elke onderneming  stelt ook een fiscale balans en winst-en-verliesrekeni ng  op, deze hoeven  wij niet te kennen. Ook wordt er een externe balans en winst -en-verliesrekening  opgesteld.  Deze worden  ook wel publicatiebalans  en publicatiewinst-en-verliesrekeni ng  genoemd.  Voor een nv en bv is publicatie van de jaarrekening verplicht.

 

Het Burgerlijk  Wetboek geeft drie soorten wettelijke regels voor  de externe verslaggevi ng:

-     inrichtingseisen:  bepalingen  voor  het opstellen

-     publicatie-eisen:  regels over  het openbaar  maken

-     controle-eisen:  rol van de accountant

 

De jaarrek ening bestaat uit de externe balans en de externe winst -en-verliesrekeni ng  en de toelichting op beide. Het jaarverslag  geeft een beeld van de toestand van de onderneming  op de balansdatum. Onderdeel  van het jaarverslag is de toekomstparagraaf.   Hierin wordt een terugblik op het afgelopen  boekjaar gegeven.

 

Naamloze en besloten vennootschappen  moeten aan de jaarstukken een verklaring  van een accountant toevoegen. Zo worden  de blangen  van de bij de onderneming  betrokken personen en instellingen (stakeholders)  gewaarborgd.


H39 Regels voor  de activa

 

De externe balans moet aan allerlei regels voldoen.  Deze regels betreffen  onder meer de waarderingsgrondslag  van de vaste activa en de voorraden.  Met waarderingsgrondslag   bedoelen  we de wijze waarop  de activa in de administratie worden  gewaardeerd.  Als waarderingsgrondslagen   noemen we: verkrijgingsprijs,  ver vaardigingsprijs   en de actuele waarde.  De actuele waarde  is de waarde  op de balansdatum.

 

Inkoopprijs

Bijkomende kosten           +

Verk rijgingsprijs

Directe kosten                   +

Aandeel  indirecte kosten               + Interest                               + Vervaardigingsprijs

 

Voorbeeld:  Vervaardigingsprijs

 

Kosten van onderzoek  en ontwikkeling €1.200.000          Grondstofkosten  €0,80 per product

¦ toegerekend  aan een productie van 5 jaar                   Direct toe te rekenen kosten €0,25 per product Normale productie is 600.000 per jaar                              Totale interestkosten €360.000 per jaar Constante fabricagekosten  €150.000  per jaar                  ¦ 20% hiervan  toe te rekenen aan de productie

 

 

Minimumwaarderi ngsregel:  je mag een actief (deel van de activa) niet voor  een hoger bedrag waarderen  dan het waard is. De onderneming  waardeert  de activa dan tegen de laagste waarde van  de histo rische aanschafprijs  en de directe opbrengstwaarde.  Hiermee bedoelen  we de prijs die je nu zou krijgen bij verkoop.

 

Voorbeeld:  Minimumwaarderingsregel

 

Op 1 februari  2008 geldt:                               Waarde voorraad  1 februari  2008 met de minimumwaarderingsregel=

- 600 onderdelen  voor €4,40                         600 x €4,40 = €2640              (€4,40 < €4,60)

- 800 onderdelen  voor €4,90                         800 x €4,60 = €3680 +         (€4,60 < €4,90) Marktprijs op 1 februari  2008 is €4,60                                    €6320

 

 

De vaste activa is onderverdeel d  in:

-     Immateriële  vaste activa:

è onderzoek  en ontwikkeling

è concessie: toestemming iets te exploiteren  (zo gebruiken  dat het winst oplevert)

è vergunning:  soms ook licentie genoemd

è goodwill:  een bedrag dat je bij het overnemen  van een onderneming  extra moet betalen boven  de waarde  die de balans van die onderneming  aangeeft,  het is een vergoeding  voor  de reputatie van de onderneming  waardoor  zij een vaste klantenkring heeft, goodwill wordt in het algemeen in een periode van  vijf jaar afgeschreven

-     Materiële vaste activa:

terreinen,  gebouwen,  machines, inventaris  en computers, installaties (complex van  meer machines)

-     Financiële vaste activa:

è deelneming:  wanneer  een bv/nv  kapitaal verschaft  aan een andere bv/nv  én deze dient om een duurzame band aan te gaan én dit alles gericht is op de eigen werkzaamheden

è effecten: een onderneming  kan wanneer  zij tijdelijk over overtollige  kasmiddelen beschikt voor  dat bedrag

effecten aanschaffen.  Deze rekenen we alleen mee met de vaste activa als de onderneming  de effecten langer dan een jaar in bezit wil houden,  de onderneming  probeert  een vergoeding  te verkrijgen  voor tijdelijk overtollige kasmiddelen

 

Kapitaalverschaffing  = aandelen  in elkaar kopen. Bij minder dan 50% van de aandelen  is er sprake van een minderheidsbelang,   bij meer dan 50% spreken we van een meerderheidsbelang.   Als een onderneming  meer dan 50% van de zeggenschap  in een andere onderneming  heeft, spreken we van een dochteronderneming.    Een groepsmaatschappij  is een bv/nv  die samen met een andere bv/nv  in een groep is verbonden.   Zij hebben  vaak  een

 

gemeenschappelijke  leiding. De Wet Melding Zeggenschap  schrijft voor dat ondernemingen  die 5% of meer van  het aandelenkapitaal  van een andere onderneming  bezitten, dit moeten melden aan de onderneming.

 

De vlottende  activa worden  onderverdeeld  in:

-       Voorraden:  drie soorten bij een industriële onderneming

1 Voorraad  gereed product

2 Voorraad  grond- en hulpstoffen

3 Voorraad  onderhanden  werk (=nog niet af)

-       Vorderingen:  debiteuren

-       Overlopende  activa: nog te ontvangen  bedragen  en vooruitbetaalde   bedragen

-       Effecten: om tijdelijk overtollige  geldmiddelen  te beleggen (<1 jaar)

 

Liquide middelen zijn gelden die in de kas van de onderneming  aanwezig zijn en de vorderingen  die de onderneming heeft op de banken.  Ook effecten die snel en zonder koersverlies  te verkopen  zijn, rekenen we tot de liquide middelen.

 

H40 Regels voor  de passiva

 

Eigen vermogen:

-     Geplaats aandelenkapitaal                                               Ter herhaling:  zie voorbeeld 40.1

-     Agioreserve  (bij plaatsing boven  nominale waarde)

-     Herwaarderings reserve

-     Wettelijke en statutaire reserves:  in de statuten/wet bepaalde  reserve

-     Overige  reserves

è algemene reserve:  gevormd  door de winst na belasting

è dividendreserve:   als het ene jaar veel en het andere  jaar weinig dividend  uitgekeerd wordt

-     Nettowinst

Winstsaldo

Vennootschapsbelasting       -  (25%) Nettowinst

 

Afschrijven is eigenlijk gewoon  een deel van de waarde  van je machines opzij zetten, zodat je aan het eind van  de economische levensduur  van die machines, nieuwe kan kopen. Het is dus niet een bedrag dat je be taalt. Als er sprake is van een herwaardering  in de machine, moet je de afschrijvingskosten  bij de kas optellen.  Voorbeeld 40.3

 

Vreemd vermogen:

-     Voorzieningen

è Voorziening  groot onderhoud:  kosten die zich eens in de zoveel jaar voordoen  (schilderen)  > geli jkmatige kostenverdeling

è Pensioenvoorziening

è Belastingvoorziening:   als kosten hoger worden,  daalt de winst en dus de te betalen belasting. Hier gaat de

Belastingdienst  niet meer akkoord. Voorzien in een toekomstige belastingschuld.

-     Langlopende  schulden

è Converteerbare  obligatielening:  kan tegen van  tevoren  vastgestelde  voorwaarden  omgewisseld  worden  tegen aandelen  van dezelfde nv

· voordeel:  kans op koerswinst

· nadeel: laag interestpercentage

è Schulden aan groepsmaatschappijen:   schuld van het ene aan het andere  bedrijf binnen een groepsmaatschappij

è Schulden ter zake van  pensioenen:  schulden aan pensioenfondsen

-     Kortlopende  schulden

Crediteuren,  Nog te betalen bedragen,  Vooruitontvangen   bedragen,  Schulden wegens belasting en sociale premies, Schulden aan kredietins tellingen

 

 

 

Conversiekoers:  €1000 + €200 = 15 aandelen         x = €80          €80   x 100% = 160%

x           = 1 aandeel                                    €50

 

Veranderingen  op de balans bij het omzetten van 1 obligatielening  in aandelen:

Bank en kas + €200

Aandelen in portefeuille  -15 x €50 = - €750

Geplaatst aandelenverm ogen  + €750

Agioreserve  15 x (€80 – €50) = + €450

4% converteerbare  obligatielening  – €1000

 

 

H41 Regels voor  de winst-en-verliesrekening

 

Op de balans worden  de duurzame activa gewaardeerd  tegen aanschafprijs,  vervaardi gingsprijs  of actuele waarde. Voorraden  worden gewaardeerd  volgens  het fifo-systeem, volgens  het lifo-systeem, met behulp van de vaste verrekenprijs  of volgens  de actuele waarde.  Het systeem van afschrijven  en de waarderingsgrondslag   moeten worden vermeld  in de toelichting op de winst -en-verliesrekening.   Met betrekking tot de overheadk osten  moet afzonderlijk worden aangegeven:

-  de omvang  van de salarissen

-  de omvang  van de sociale lasten

-  de pensioenlasten

-  de betaling van de directie en de commissarissen

 

Winst-en-verliesrek ening: Netto-omzet

Inkoopwaarde  van de omzet                 -            (= inclusief inkoopkosten) Bruto-omzetresultaat

Overheadkosten                                      -            (= verkoopkosten  + algemene kosten)

Netto-omzetresultaat

Financieringsresultaat                             +           (= interestbaten  - interestlasten) Resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening

Te betalen vennootschapsbelasting      -

Nettowinst uit gewone bedrijfsoefening              (= gelijk aan nettowinst op de balans)

 

è Bij een industriële onderneming  is er geen sprake van een ‘inkoopwaarde  van de omzet’ maar van  ‘kostprijs van de omzet’.

 

H42 Liquiditeitskengetallen  en cashflow

 

Een organisatie  is liquide wanneer  ze in staat is haar schulden die ze op korte termijn heeft, op tij d te betalen. Schulden op korte termijn zijn crediteuren  en belastingschulden.

 

Current  ratio =  vlottende  activa + liquide middelen schulden op korte termijn

 

Bij een current  ratio van  2 of meer is de liquiditeit in ieder geval voldoende.  Handelsondernemi ngen  kunnen met een current ratio van 1 volstaan,  omdat de goederen  van een handelsonderneming  snel in geld worden  omgezet. Om een goed beeld te krijgen, moet je getallen uit verschillende  jaren met elkaar vergelijken  of de getallen van vergeli jkbare onderneming  vergelijken.  Als de ratio te laag is, is de onderneming  illiquide.

 

Quick ratio = vlottende  activa – goederenvoo rraa d  + liquide middelen schulden op korte termijn

 

We tellen bij de quick ratio de voorraad  niet mee, omdat deze het minst liquide is en omdat ondernemingen  hun voorraad  op verschillende  wijzen waarderen  (afhankelijk  van de waarderingsgrondslag).   De quick ratio gebruiken  we wanneer  er weinig/geen  voorraden  zijn, wanneer de onzekerhei d over  de waarde van de voorraden  groot is, wanneer de voorraad  telkens heel snel wordt verkocht.  De quick ratio moet ten minste 1 zijn.

 

Een ijzeren voorraad  is een voorraad  goederen  waarover  een onderneming  altijd moet beschikken (minimum). Een debiteurenk ern is het minimale bedrag  dat de onderneming  altijd onder de debiteuren  heeft uitstaan. Deze twee zijn deel van de vaste activa en tel je niet mee bij de current ratio en quick ratio.

 

Working capital ratio =  vlottende  activa + liquide middelen  – schulden op korte termijn             (=werkkapitaal)

schulden op korte termijn

 

Working capital ratio = eigen vermogen  + vreemd  vermogen  op lange termijn – vaste activa     (=werkkapitaal)

schulden op korte termijn

 

De work ing capital ratio is goed wanneer  de uitkomst groter of gelijk is aan 1. De working capital ratio is altijd gelijk aan de current ratio -1.

 

De cashflow van  een onderneming  in een jaar is gelijk aan de ingaande  kasstroom verminderd  met de uitgaande kasstroom. Het geeft aan welk bedrag een onderneming  in een jaar per saldo ontvangt.

Cashflow  = resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening   – vennootschapsbelasting   + afschrijvingen

= nettowinst uit gewone  bedrijfsuitoefening   + afschrijvingen

Naarmate de cashflow van  een onderneming  groter is, wordt de liquiditeitspositie van  de onderneming  beter.

Voorbeeld 42.6

 

H43 Overige  kengetallen

 

De solvabiliteit geeft de mate aan waarin een onderneming  in staat is haar schulden op korte en op lange termijn te voldoen.  Het gaat hierbij om het risico dat de verschaffers  van het vreemd  vermogen  lopen. Bij liquiditeit gaat het om de schulden op de korte termijn, bij solvabiliteit  spelen alle schulden een rol.

 

Solvabiliteitspercentage   =       totale activa           x 100%

vreemd  vermogen

 

Solvabiliteitspercentage   =    totaal vermogen      x 100%

vreemd  vermogen

 

Solvabiliteitspercentage   =     eigen vermogen     x 100%

vreemd  vermogen

 

TV/VV moet altijd minstens 200% zijn.

 

Rentabiliteit is de verhouding  tussen een inkomen en het vermogen  dat dit inkomen heeft verdiend.  Het inkomen dat het eigen vermogen  heeft verdiend,  noemen we winst en het inkomen dat het vreemd  vermogen  heeft verdiend,  is de interest. De rentabiliteit geeft de mate aan waarin de onderneming  in staat is een opbrengst  te geven  aan de verschaffers  van  het vermogen.

 

Rentabiliteit Totaal Vermogen  =        nettowinst + interest       x 100%

gemiddeld totaal vermogen

RTV is altijd voordat  de belasting betaald is, dus de vennootschapsbelasting   bij de nettowinst optellen

De interest verkrijg  je door de interestpercentages  van het gemiddelde  vermogen  te berekenen

 

Rentabiliteit Eigen Vermogen  =                           nettowinst                x 100%

gemiddeld eigen vermogen

Interestpercentage  Vreemd Vermogen  =                     interest                   x 100%

gemiddeld vreemd  vermogen

 

Het dividend  per aandeel  vind je door het door de onderneming  beschikbaar  gestelde dividendbedrag  (inclusi ef dividendbelasting)  te delen door het aantal geplaatste aandelen.  Het dividend  inclusief dividendbelasting  noemen we brutodividend.   Dividendpercentage   = brutodividend  per aandeel / nominale waarde  per aandeel

 

 

 

 

Voorbeeld

: Dividend

 

 

 

Aandelenkapitaal                    €6000

Aandelen in portefeuille          €1500

Geplaatst                                 €4500

aandelenkapitaal

Nettowinst                               €1300

     

 

Dividend  per aandeel=

€4.500.000  / €25 = 180.000

€396.000 / 180.000 = €2,20

 

 

 

 

Dividendpercentage   = Nominale waarde  aandelen €25                                                  €2,20 / €25 x 100% = 8,8% Brutodividend  €396.000

 

Dividendrendem ent  = brutodividend  per aandeel / koerswaarde  van  een aandeel x 100%

Als er in het vorige  voorbeeld  €20 was betaald voor  een aandeel,  was het dividendrendem ent  = €2,20 / €20 x

100% = 11%

 

H44 Investeringsselectie

 

Door uitbreidingsinvesteringen   neemt de productiecapaciteit  van een onderneming  toe. Als een onderneming bijvoorbeeld  een derde machine aanschaft, is dit een uitbreidingsinvestering.   Als een versleten  of verouderde machine vervangen  moet worden  door een andere  machine, spreken we van  vervangingsinvesteri ngen.  Bij investeringen  moet de onderneming  in de gaten houden of de investering  zinvol is.

 

Het verschil tussen de geldstroom  die de onderneming  door de investering  ontvangt  en de geldstroom  die zij uitgeeft, noemen we de kasstroom of cashflow.  Als er vaste activa worden  afgestoten, spreken we van  desinvesteringen. Deze desinvestering  is gelijk aan de restwaarde  en is onderdeel  van de cashflow.

 

We kunnen van een investeringsproject   op vier moment de cashflow bepalen: Aan het begin van de looptijd

Cashflow = - investeringen  (in vaste en vlottende  activa)

 

Tijdens  de looptijd

Cashflow = nettowinst (na aftrek belasting)  + afschrijvingskosten

 

Aan het eind van de looptijd

Cashflow = desinvesteringen   (restwaarde)

 

Voor het laatste jaar geldt

Cashflow = nettowinst + afschrijvingskosten  + desinvesteringen

Cashflow = nettowinst + afschrijvingskosten  + desinvesteringen

 

 

Voorbeeld:  Cashflows

 

Investeringsproj ect  van Wire bv              Verwachte verloop  omzet:                       Overige  kosten zijn 60%

Looptijd: 4 jaar

Eerste jaar

€1.500.000

van de omzet.

Begin investering:  €1.000.000

Tweede  jaar

€1.600.000

 

Jaarlijkse afschrijving:  €150.000

Derde jaar

€1.700.000

Vennootschapsbelasting  25%

Restwaarde  na 4 jaar: €400.000

Vierde jaar

€1.800.000

 

 

Nettowinst na vennootschapsbelasting   per jaar:

Jaar 1  1500.000 – 150.000 – (0,6 x 1500.000) = 450.000  – (0,25 x 450.000)  = 337.500

Jaar 2  1600.000 – 150.000 – (0,6 x 1600.000) = 490.000  – (0,25 x 490.000)  = 367.500

Jaar 3  1700.000 – 150.000 – (0,6 x 1700.000) = 530.000  – (0,25 x 530.000)  = 397.500

Jaar 4  1800.000 – 150.000 – (0,6 x 1800.000) = 570.000  – (0,25 x 570.000)  = 427.500

 

Cashflow  per jaar:

Begin jaar 1      - investeringen  = - 1000

Eind jaar 1        nettowinst + afschrijvingen  = 337.500 + 150.000 = 487.500

Eind jaar 2        nettowinst + afschrijvingen  = 367.500 + 150.000 = 517.500

Eind jaar 3        nettowinst + afschrijvingen  = 397.500 + 150.000 = 547.500

Eind jaar 4        nettowinst + afschrijvingen  + desinvesteringen   = 427.500 + 150.000 + 400.000 = 977.500 ( ¦  = restwaarde)

 

 

De terugverdientijd  is de periode waarin de investering  zichzelf terugverdient.  Bij deze methode wordt er geen rekening gehouden  met interestkosten. Andere namen voor deze methode: pay -back period en pay-out  period.

 

Voorbeeld:  Terugverdientijd

 

Investering  van €3.000.000

Cashflows:                                                 Terugverdientijd  = Eerste jaar        €1.400.000                      1 jaar      (€1.400.000) Tweede  jaar      €1.000.000                      1 jaar      (€1.000.000)

Derde jaar         €800.000                         0,75 jaar ((€3.000.000 – €2.400.000) / €800.000) +

Vierde jaar        €600.000                         2,75 jaar = 33 maanden

 

! Als de cashflows pas aan het eind van het jaar binnenkomen,  is de terugverdientijd   3 jaar. De €800.000 komt dan

namelijk pas aan het eind van jaar 3 binnen.

 

Ondernemingen  prefereren  de investeringskeuze  waarbij de cashflows in de eerste jaren het hoogst zijn. N aarmate de periode langer wordt, neemt de onzekerheid  toe. Ook met het oog op interestopbrengsten  is het snel terugontvangen van  geld belangrijk.

 

oordelen  terugverdientijd:

-  eenvoudige  berekening

-  houdt rekening met de onzekerheden  in een investering  (snel le terugverdientijd   heeft voorkeur)

 

Nadelen terugverdientijd:

-  er wordt geen rekening gehouden  met interest

-  de verdeling  van  de cashflows over  de verschillende  perioden  wordt verwaarloosd  (?)

-  cashflows die na de terugverdientijd   binnenkomen,  worden  verwaarloosd

 

Bij de netto-contante-waardemethode   maken we de cashflows  contant naar het moment van de investering.  De netto - contante-waarde  kan je berekenen  met dezelfde formulie als die van de contante waarde  bij samengestelde  interest:

C = T x 1- (1 + i)-n

i

NCW per geïnvesteerde  euro = NCW / investering

 

Voorbeeld:  Netto contante waarde

 

 

 

Project A

Project B

Project C

Investeringssom

€5.000.000

€4.000.000

€3.000.000

Cashflow  per jaar

€1.250.000

€1.100.000

€1.000.000

Looptijd

5 jaar

5 jaar

5 jaar

 

De interestvoet  is 10% per jaar

 

 

 

 

 

NCW A = 1.250.000 x 1,10-1 + 1.250.000 x 1,10-2  + 1.250.000 x 1,10-3 + 1.250.000 x 1,10-4 + 1.250.000 x 1,10-5  –

5.000.000 = - €261.515

 

Of met de formule,  NCW A = 1.250.000 x 1 – 1,1-5   – 5.000.000 = - €261.517

0,1

 

NCW B = 1.100.000 x 1- 1,1-5   – 4.000.000  = €169.865

0,1

 

NCW C = 1.000.000 x 1- 1,1-5   – 3.000.000 = €790.787

0,1

 

Om te bepalen voor  welk project de onderneming  zal gaan, kijken we naar de netto contante waarde per geïnvesteerde  euro. Project A laten we buiten beschouwing,  want de onderneming  wil geen negatieve  NCW.

 

Project B           €169.865 / €4.000.000  = €0,04

Project C           €790.787 / €3.000.000  = €0,26

De onderneming  zal kiezen voor  project C

 

Bekijk ook voorbeeld 44.9

Voorbeeld:  Iets lastigere netto contante waarde

 

Investering  begin eerste jaar €800.000

 

Cashflow  eind eerste jaar

 

€200.000

Investering  begin tweede jaar €100.000

Cashflow  eind tweede jaar

€350.000

Verwachte restwaarde  eind vijfde  jaar €200.000

Cashflow  eind derde jaar

€550.000

Interestvoet  10%

Cashflow  eind vierde  jaar

€250.000

 

Cashflow  eind vijfde  jaar

€100.000

Terugverdientijd  = 3 jaar, want:

200.000 + 350.000 = 550.000 is net te weinig en de

 

cashflows komen aan het eind van

 

het jaar bin nen.

 

Netto contante waarde  =

€200.000 x 1,1-1 + €350.000  x 1,1-2 + €550.000  x 1,1-3 + €250.000 x 1,1-4 + (€100.000  + €200.000)  x 1,1-5 – €800.000

€100.000 x 1,1-1 = €350.417

 

! Tel de restwaarde  op bij de cashflow in het laatste jaar

! Investering  in het tweede jaar heeft ook een looptijd van 1 jaar

 

 

Als de netto contante waarde positief is, betekent dit dat het rendement  van de investering  hoger is dan het minimaal vereiste rendement.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.