Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 2

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo/vwo | 1173 woorden
  • 2 april 2014
  • 4 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
4 keer beoordeeld

§2.3 Soorten publiek

We kunnen 4 soorten publiek onderscheiden:

 

Een individu (je weet wie het is)

Een groep

Bepaald (met duidelijke kenmerken)

Je kent de persoon goed

(bijv. je vriend/oma...)

Je kent de groep

(bijv. klasgenoten,voetbal...)

Onbepaald (met vage, onduidelijke kenmerken)

Je kent (meestal) niet de persoon, maar wel zijn/haar functie.

(bijv. voorzitter van bedrijf/wethouder....)

De groep is te groot om veel gemeenschappelijke kenmerken te hebben.

(bijv. jongeren/inwoners van Limburg...)

§2.4 Een beeld van je publiek

Voor je gaat schrijven vorm je een beeld van je publiek. Dit kun je doen aan de hand v.d. volgende vragen:

Kernwoord

Hoofdvraag

Vb. van deelvragen

Vinden

Hoe staan ze tegenover het onderwerp?

Zijn ze geïnteresseerd?

Moeten ze er al bij voorbaat niets van hebben?

Staan ze er neutraal tegenover?

Weten

Wat weten ze al van het onderwerp?

Hebben ze veel of weinig voorkennis?

Willen

Welke info willen ze?

Willen ze alleen de hoofdlijnen of willen ze achtergronden?

Willen ze verschillende meningen?

Kunnen

Wat is hun niveau?

Kunnen ze lange zinnen aan?

Begrijpen ze moeilijk taalgebruik?

Kunnen ze lange uiteenzettingen volgen?

§2.5 Je eigen doel

  • Wie schrijft/presentatie voorbereidt richt op zijn publiek.
  • Heeft een doel voor ogen: wil dat de boodschap overkomt bij publiek.

 

Publiekgerichtheid heeft te maken met 4 kernbeslissingen die rechtstreeks met je eigen doel verband houden:

1.Wie is je publiek?

2.Wat is je spreek- of schrijfdoel?

3.Wat is het onderwerp, wat is de inhoud?

4.Wat is je medium, je communicatiemiddel?

§2.6.1 Publiek en inhoud

Om publieksgericht te zijn, moet de inhoud van een tekst:

  1. Aansluiten bij het niveau v.d. lezer/toehoorder
  2. Uitnodigend zijn
  3. Interessant en boeiend zijn
  4. Betrouwbaar zijn.

Niveau (begrijpelijkheid)

De lezer/luisteraar moet de tekst kunnen begrijpen. Het onderwerp moet geschikt zijn voor de doelgroep.

Uitnodigend

De tekst moet opvallen. Hier zijn verschillende middelen voor:

  • Een pakkend begin bedenken
  • Een opvallende vormgeving kiezen
  • Een opvallende titel of ondertitel kiezen
  • Een uitdagende lead schrijven
  • Een opvallend gedrukt (cursief/vet) grapje of verhaaltje plaats geven.

Aantrekkelijkheid (voldoende nieuwswaarde, boeiend, interessant)

Zorg voor afwisseling.

Betrouwbaarheid

Publiek moet de indruk hebben dat de tekst betrouwbaar is. Noem veel (controleerbare )feiten.

§2.6.2 Dosering van info

Nieuwe info moet goed gedoseerd zijn en aansluiten bij de kennis v.d. lezer of toehoorder over het onderwerp.

Als je veel info aanbiedt over hetzelfde onderwerp. wordt de tekst moeilijker. Het verspreiden van info over alinea’s  en het toevoegen van voorbeelden en toelichtingen vergemakkelijkt het lezen/luisteren.

Denk je dat er weinig voorkennis is, begin dan op een eenvoudig niveau. Gebruik dan zo begrijpelijk mogelijke taal en licht vaktermen toe.

§2.6.3 Opbouw

  • Zorg dat je tekst een overzichtelijke opbouw heeft. (in inleiding, middenstuk en slot).
  • Deel tekst in alinea’s, elk met een duidelijke kernzin.
  • Vertel alles in een logische volgorde en op een logische manier. Gebruik altijd een spreekplan.

§2.7 Publiek en keuze v.h. medium

Mondeling

Bij een mondelinge overdracht van je boodschap zie je meteen hoe je publiek reageert en je kunt je daarop inspelen.

De belangrijkste vormen van mondelinge communicatie zijn:

  • Een presentatie
  • Een persoonlijk gesprek
  • Een zakelijk gesprek
  • Een persoonlijk telefoongesprek
  • Een zakelijk telefoongesprek
  • Een discussie
  • Een debat
  • Een vergadering

Schriftelijk

De keuze voor een schriftelijk medium hangt samen met het doel van je tekst, de soort tekst en het publiek dat je voor ogen hebt. Via de gedrukte media is het mogelijk frequent grote groepen te bereiken.

Heel globaal zou je de volgende indeling kunnen hanteren:

Medium

Ongericht, bedoeld voor iedereen

Gericht, bedoeld voor een min of meer beperkt publiek

Affiche

Bijv. aan de lantaarnpalen langs de hoofdstraten

Alleen op bepaalde plaatsen, bijv. scholen, theaters, arbeidsbureau

Folder/flyer

Huis aan huis bezorgd, op straat uitgedeeld

Geadresseerd, of alleen in bepaalde wijken bezorgd, alleen aan een aantal mensen uitgedeeld

Krant

Advertentieblad, huis-aan-huisblad, gratis krant op het station

Via abonnementen of via verkoop in kiosk. Onderscheid tussen opinieweekbladen (Vrij Nederland) en publiekstijdschriften (Libelle)

Tijdschrift

Voor een heel groot publiek.

Voor geselecteerd publiek. Onderscheid tussen vaktijdschriften (Literatuur) en tijdschriften voor een groter publiek (PCmagazine).

Internet

Homepages, banners, links

Mailinglists, nieuwsbrieven, platforms

§2.8 Publiek en taal/toon

We onderscheiden de volgende tekstdoelen:

  1. Informeren : je doet een mededeling, legt iets uit (obj.)
  2. Overtuigen: je probeert iemand over te halen jouw standpunt te delen (subj.)
  3. Activeren: je probeert iemand over te halen om iets te gaan doen
  4. Beschouwen: je probeert een onderwerp/probleem van meerdere kanten te bekijken
  5. Amuseren: je wilt iemand gewoon iets leuks vertellen

Een schrijver/spreker bereikt zijn doel beter als zijn tekst qua taalgebruik, toon en presentatie aansluit bij het beoogde publiek. Belangrijk is dus:

  • Taalgebruik
  • Toon
  • Vorm van presentatie

§2.8.1 Taalgebruik

Bij taalgebruik spelen de volgende elementen een rol:

  1. Woordkeus
  2. Figuurlijk taalgebruik
  3. Zinsbouw
  4. Ingewikkelde, abstracte formuleringen

Woordkeus

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Bij taalgebruik spelen de volgende elementen een rol:

  1. Woordkeus
  2. Figuurlijk taalgebruik
  3. Zinsbouw
  4. Ingewikkelde, abstracte formuleringen

Woordkeus

Gebruik niet alleen maar makkelijke woorden. Probeer zoveel mogelijk variatie in woordkeus aan te brengen.

Figuurlijk taalgebruik

Gebruik niet te veel uitdrukkingen.

§2.8.2 Toon

Taalgebruik en toon hangen af van drie factoren:

  1. Soort tekst (tekstdoel)
  2. Relatie met je publiek
  3. Medium

Soort tekst

Een informatieve tekst heeft een andere toon dan een betogende, een activerende weer een andere toon.

Relatie met je publiek

Een tekst kan familiair zijn, (in)formeel, zakelijk, afstandelijk, vertrouwelijk, populair.............

Medium

Het medium en de presentatieplaats is van invloed op toon en woordkeus. Als je het medium hebt vastgesteld kun je ook beter de toon bepalen.

§2.8.3 Presentatievorm

a)     Schriftelijke presentatie

  • Je let bijv. op tekstopbouw en uiterlijke verzorging.
  • Goed verzorgde tekst heeft een duidelijke letter, Treffende illustraties en een rustige pagina-indeling.
  • Je kunt vet/cursief gebruiken om te accentueren.
  • Kaders zijn geschikt voor toelichting/belangrijke passage.
  • De opmaak/lay-out en de letterkeuze moet in dienst staan van de inhoud.

b)     Mondelinge presentatie

De presentatievorm is medebepalend voor hoe de inhoud overkomt.

Als je een powerpointpresentatie en beamer gebruikt, moet wat je op het scherm vertoont helder en beperkt zijn en blijven tot de hoofdzaken. Je scherm moet ondersteuning zijn van wat je zegt.

§2.9 Checklisten publieksgerichtheid

Publiek in beeld

 

 

Onderwerp en publiek

Vinden

 

Weten

Willen

Kunnen

Hoe staan ze tegenover het onderwerp?

Wat weten ze al van het onderwerp?

Welke info willen ze?

Wat is hun niveau?

Doel en publiek

Wat wil je met je publiek?

  • Informeren
  • Overtuigen

 

  • Activeren
  • Beschouwen

 

  • Amuseren

 

Iets mededelen, uitleggen

Overhalen je standpunt te delen

Overhalen iets te gaan doen

Probleem van meer dan één kant bekijken

Iets leuks vertellen

Keuzes voor:

Spreken

Schrijven

Medium

Past het medium bij de doelgroep?

,,

Tekstdoelen/ taalgebruik

Veel moeilijke woorden?

Veel (te) eenvoudige woorden?

Veel vaktaal?

Lange zinnen?

Ingewikkelde zinsbouw?

Veel figuurlijk taalgebruik?

,,

Onderwerp/opbouw

Goede, duidelijke inleiding?

Duidelijk probleem-/vraagstelling?

Informatie goed verdeeld?

Voldoende nieuwswaarde?

Meningen goed beargumenteerd?

Feiten controleerbaar gemaakt?

,,

Presentatie

Voldoende pauzes?

Duidelijke opbouw in inleiding, kern, slot?

Nieuwe (deel)onderwerpen aangekondigd?

Goede voorbeelden?

Goed verstaanbaar?

Uitnodigende houding?

Oogcontact?

Duidelijk alinea’s?

Duidelijk opbouw in inleiding, kern, slot?

Tussenkopjes aanwezig?

Goede voorbeelden?

Goede illustraties?

Duidelijke opmaak en typografie?

Toon

Persoonlijk of zakelijk?

Formeel of informeel?

Populair of ‘gewoon’?

,,

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.