3.1 Leenmannen en Leenheren
Het Frankische Rijk
Tijdens de volksverhuizingen na de Romeinse tijd bleven veel Franken wonen waar ze woonden, waardoor er koninkrijken ontstonden. Clovis was een koning die door de jaren heen een groot aantal gebieden had veroverd en verenigd.
Clovis opvolgers waren zwak, waardoor de hofmeiers het heft in handen kregen. Alle hofmeiers die een koning hadden afgezet en zelf de leiding namen, worden Karolingers genoemd, vernoemd naar hun belangrijkste leider: Karel de Grote.
Voor het recht hadden ze het personaliteitsbeginsel. Dit was een rechtsvorm waar ieder naar zijn eigen volk berecht werd (Friezen volgens hun beginsel, Gallo-Romeinen volgens hun beginsel e.d.). Dit werk echter lastig doordat de bevolking zich ging vermengen.
Voor wat hoort wat
Een koning had ridders nodig om oorlogen te kunnen winnen. Clovis beloonde zijn ridders met kostbaarheden om bij hem in dienst te komen. Als Clovis met hen een gebied had gewonnen, kreeg Clovis weer nieuwe bezittingen waarmee hij weer nieuwe ridders aan kon nemen. De ridders moesten hiervoor de koning wel de eed van trouw afleggen. Doordat de ridders steeds rijker werden, konden ze zich makkelijk een paard veroorloven, waardoor ze in het voordeel waren ten opzichte van de infanterie.
Na een tijdje waren de kostbaarheden die de koning afdroeg niet genoeg, de ridders moesten naast een paard ook het onderhoud en een wapenrusting betalen. Daarom ging de koning grond afstaan uit het kroondomein. Deze grond gaf hij niet af, maar in leen. De leenmannen moesten deze grond teruggeven na hun dood.
Met de in leen gegeven grond had de Ridder ook inkomsten: hij mocht namelijk tol heffen op zijn wegen. De ridder kreeg er wel meer taken bij dan alleen maar strijden. Hij moest helpen in het bestuur van het land en ook bij de rechtspraak.
Naast leenmannen had de koning ook nog vazallen. Deze mensen kregen geen grond in leen, maar werden door de koning onderhouden en beschermd. De vazallen moesten daarop de koning bijstaan in hetgeen hij voor is aangenomen (juridische kennis, bestuurlijke hulp e.d.)
Keizer Karel de Grote
Karel de Grote bereidde het leenstelsel verder uit. Hij verdeelde zijn rijk over vierhonderd graven. Deze graven bestuurden hun graafschap volledig: ze moesten recht spreken, besturen, oorlogvoeren, e.d. Om dit te controleren had Karel de Grote zendgraven in dienst. Deze zendgraven waren edelen die moesten rondreizen om toezicht te houden op de graven. Het derde soort graven waren de markgraven. Markgraven waren net iets hoger als normale graven, en waren de bestuurders van conflictgebieden, gebieden die aan de grens van het rijk lagen en extra militaire bescherming nodig hadden.
Naast de zendgraven reisde ook Karel de Grote zelf en andere keizers rond, om zichzelf zo te verzekeren van de gehoorzaamheid van de graven.
De hofhouding leefde op verschillende paltsen, gebouwen met een bestuurlijke functie waar de boeren delen van de oogst als belasting naartoe moesten brengen. Dit diende dan als voedselvoorraad voor de keizer en gevolg.
Nadelen van het feodale stelsel
Het grote nadeel van dit stelsel is dat de leenmannen hun land overdroegen aan hun erfgenamen wanneer ze stierven. De erfgenamen voelden zich niet meer onderdeel van het leenstelsel: ze hebben immers zelf geen eed van trouw af moeten leggen. Ook versnipperde het rijk, omdat iedere leenman meerdere erfgenamen had.
‘Van de Noormannen bewaar ons Heer’
Ook van buitenaf werden de koningen en keizers geteisterd: In het oosten kwamen de Slavische volkeren steeds op, en vanuit het zee kwamen nu ook de Noormannen.
3 bedreigingen:
1. Verzwakking van het feodale stelsel
2. Opkomst van de Slavische volkeren
3. Opkomst van de Noormannen
Karel de Grote zette tegen de Noormannen een grote kustverdediging op in Engeland. Dit hielp echter maar een tijdje, want na een poosje gingen de Noormannen zich ook vestigen aan de Maas en begonnen ze met grootschalige plunderingen. Karel de Dikke, de opvolger van de gestorven Karel de Grote kon met zijn leger, dat geen eenheid vormde, niet op tegen deze druk. Door de slechte eenheid binnen zijn krijgsmacht kwamen er ook oorlogen tussen Frankische volkeren onderling, waar De Dikke niet tegenop gewassen was en wantrouwt werd door verschillende andere volkeren, met als gevolg dat de Beieren Arnulf tot koning van het Oost-Frankische rijk kroonden.
Hoofdstuk 4
Tijdvak van Steden en Staten
Periode: Hoge Middeleeuwen (1000 – 1300)
1. Kenmerk: In de Christelijke wereld was er strijd over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het hoogste gezag had.
Gebeurtenissen:
- Investituurstrijd (= strijd om wie de bisschoppen mag benoemen) tussen Keizer en Paus – eindigt met het Concordaat van Worms (1122); morele overwinning voor de paus. Tussendoor ook versterking van de kerkelijke organisatie door kloosters (Cluny, Frankrijk) een grotere rol in het opleiden van clerici (= kerkpersoneel) en het in de gaten houden van de aangescherpte kerkelijke/geloofsregels te geven. Let wel op de GTST soapelementen in de tekst!
- Oosters Schisma (1054): strijd tussen paus RK-kerk Rome en Patriarch (= soort aartsbisschop) van de Byzantijnse christelijke kerk (voortgekomen uit het Oost-Romeinse Rijk). Paus wil totale heerschappij hebben over christelijke wereld. Wordt niet gepikt door Patriarch van Constantinopel => Schisma = scheiding.
- Strijd in het Duitse Rijk (het grootste rijk in de Middeleeuwen, 1150 – 1356) tussen koning/keizer en de hoge adel om grondbezit, gezag en het in bezit hebben van een vast omgrensd gebied. Vanuit de Vroege Middeleeuwen (500 -1000) waren koning en adel veel meer heer over een bepaalde stam/volk ipv. over een vast omgrensd gebied. Dit is een voorbeeld van beginnende centralisatie; een kenmerk dat zich doorzet in de Late Middeleeuwen. Uiteindelijk winnen de belangrijkste edelen het van de keizer (Gouden Bul, 1356); er ontstaan 7 keurvorsten (keuren = kiezen) die de nieuwe Duitse keizer mogen kiezen. De keizer en zijn familie worden nu afhankelijk van deze keurvorsten. In ruil voor een vast omgrensd gebied, waar de keizer zich niet of nauwelijks mee bemoeit, kiezen de keurvorsten een keizerlijke opvolger uit dezelfde familie.
2. Kenmerk: De kruistochten zijn een voorbeeld van expansie van de christelijke wereld naar buiten toe.
Gebeurtenissen:
- 7 of 8 Kruistochten vanaf 1096 – 1271. Doel: Jeruzalem veroveren op de Islam, stabilisering van Europa (ridders gaan samen vechten buiten Europa ipv. tegen elkaar in Europa), versterking machtspositie Paus en RK-kerk, o.a. ook weer t.o.v. de Byzantijnse kerk van Constantinopel.
- Contact met Arabisch-islamitische cultuur. Naast oorlog leidt dit ook tot nieuwe handelsbetrekkingen (vooral vanuit Italië) en kennismaking met een beschaving die op een hoger (wetenschappelijk) niveau functioneerde dan de Europese beschaving (o.a. vanwege het feit dat de Klassieke cultuur in de Arabische wereld wel behouden en verder ontwikkeld was). Dit wordt later belangrijk bij de opkomst van de Renaissance in Italië (eind 14de eeuw, begin 15de eeuw).
3. Kenmerk: Door de opkomst van handel en ambacht ontstonden nieuwe steden en kwam er (weer!) een agrarisch-urbane samenleving.
Gebeurtenissen:
a. Landbouwontwikkelingen vanaf de 7de eeuw leidden gestaag tot meer voedselproductie. In de 11de en 12de eeuw komt er door ontginning ook meer landbouwgrond bij => meer voedsel => bevolkingsgroei => overschot aan boeren => nieuwe beroepen/ambachten ontstaan => producten die vaak op markten op een centrale, goed bereikbare plek worden verkocht => bestaande steden groeien, nieuwe nederzettingen ontstaan => steden gaan weer een economische rol spelen => de organisatie van handel regionaal maar ook internationaal (o.a. de Hanze) neemt vanaf eind 12de, begin 13de eeuw in West-Europa weer toe.
4. Kenmerk: De stedelijke burgerij werd steeds belangrijker en de zelfstandigheid van steden nam toe.
Gebeurtenissen:
- De economische opkomst van steden zorgt in de 13de eeuw voor een nieuwe groep van rijke kooplieden (patriciërs) in de steden. Zij zijn zelfbewust en willen steeds meer zelfbestuur over hun eigen stad en handel. Gevolg: afspraken met de landsheer: steden krijgen stadsrecht (privileges op het gebied van bestuur en rechtspraak) van de landsheer in ruil voor belasting.
- De strijd in steden tussen de patriciërs en de lagere burgerij (handwerksgilden; gilde = een beroepsvereniging van mensen met hetzelfde beroep/ambacht). De lagere burgerij wil ook meer inspraak in het stadsbestuur en krijgt dat uiteindelijk (gedeeltelijk) voor elkaar.
Periode: Late Middeleeuwen (1300 – 1500)
5. Kenmerk: Staten werden gevormd en door centralisatie werd het bestuur efficiënter.
Gebeurtenissen:
- Staatsvorming/centralisatiepolitiek: het streven van vorsten naar een aaneengesloten grondgebied met een stevige bestuursstructuur. De meest machtige landsheren (koningen/keizers/hertogen) probeerden vanaf de 14de en 15de eeuw steeds meer vast omgrensd grondgebied in bezit te krijgen (d.m.v. huwelijkspolitiek, erf-politiek en oorlog). Bourgondië is hiervan in de Late Middeleeuwen een mooi voorbeeld, maar bedenk dat het een verschijnsel was wat zich toen overal in de grote Europese (konink)rijken voordeed. Dit zorgde voor spanning met:
- De ‘lagere’ adel. Deze wilden niet meer zomaar hun leven in de waagschaal leggen voor de ambities van de machtigste landsheer. Dit betekende eigenlijk het einde van het feodale systeem. De landsheer probeerde het bestuur nu steeds vaker te regelen via burgerlijke ambtenaren/juristen opgeleid aan (in die tijd om die reden nieuwe en opkomende) universiteiten. Zo verloor de adel steeds meer bestuurlijke en rechterlijke privileges.
- De stedelijke burgerij. Deze was ook niet tevreden met deze ontwikkeling, omdat de landsheer de belastingen verhoogde om al zijn ambities te kunnen financieren. Ook werden de belasting/bestuursregels in zijn gebied geüniformeerd. Dit betekende een inbreuk op de stadsrechten van de steden.
Hoofdstuk 5
Tijdvak van Ontdekkers en Hervormers
Periode: Vroegmoderne tijd, subperiode: Renaissance (1500 – 1600)
Kenmerk 1: Het begin van de Europese overzeese expansie
Gebeurtenissen:
- Vanuit de Portugees/Spaanse strijd tegen de moslimsoverheersing in Spanje wordt door Portugal in 1415 in Noord-Afrika moslimgebied veroverd. Vandaar uit gaan de Portugezen verder met het ontdekken/veroveren van nieuw gebied langs de West-Afrikaanse kust. Drie hoofddoelen:
- Zoeken naar christelijke bondgenoten in de strijd tegen de moslims
- Nieuwe handelsroutes/gebieden
- Uitbreiding van het eigen rijk
- De Portugese prins Hendrik de Zeevaarder speelt hierbij een belangrijke rol. Hij stimuleert de ontwikkeling van scheepsbouw en een meer wetenschappelijke benadering van nieuwe informatie door een zeevaartschool op te richten. Alles met als doel om beter voorbereid te zijn op ontdekkingsreizen.
- Spanje en Portugal zijn de eerste Europese landen die echt op ontdekkingsreis gaan (overigens vaak met behulp van Italiaanse zeelui – Columbus – die door hun eerdere handelscontacten met de Arabisch-islamitische wereld een kennisvoorsprong hadden). Nieuwe routes naar Azië (voor het halen van specerijen en andere luxeproducten die tot dan toe alleen over land via de Arabische wereld tegen heel hoge prijzen Europa – lees: Italië – binnenkwamen) wereld worden zowel via West-Afrika (Bartholomeus Dias 1488, Vasco Da Gama 1498), als westwaarts over de Atlantische Oceaan gezocht (Columbus 1492, Magalhães 1519)
Kenmerk 2: Het veranderende mens- en wereldbeeld van de Renaissance en het begin van een nieuwe wetenschappelijke belangstelling.
- Door de ontdekkingsreizen verandert het mens- en wereldbeeld letterlijk: Nieuwe gebieden en zelfs hele ‘nieuwe’ continenten (Noord- en Zuid-Amerika) worden ontdekt. De wereld is dus letterlijk groter dan gedacht. Daarnaast komt komen de Europeanen in aanraking met nieuwe beschavingen en rassen (helaas voor die beschavingen overigens!).
- Het nieuwe wereldbeeld leidt ook tot een meer wetenschappelijk wereldbeeld en een meer wetenschappelijke, van de R.K. kerk onafhankelijke werkwijze. Een goed voorbeeld daarvan is de cartografie: de wetenschap van kaarten maken. Allerlei oude (kerkelijke en mythische) denkbeelden over hoe de wereld eruit zou zien komen nu ook onder druk te staan en worden zelfs verworpen – dit gegeven is belangrijk omdat deze wetenschappelijke kritiek op de denkbeelden van de kerk uiteindelijk ook zal leiden tot maatschappelijke en godsdienstige kritiek op de R.K. Kerk (en dan zit je bij de opkomst van Humanisme en uiteindelijk de Hervorming – zie de naam van het Tijdvak!).
Kenmerk 3: De hernieuwde oriëntatie op het erfgoed van de Klassieke Oudheid.
Renaissance: Cultuurstroming die de mens als individu centraal stelt en de Klassieke Oudheid als voorbeeld heeft.
Gebeurtenissen: er is een combinatie van factoren waardoor de Renaissance eind 14de eeuw, begin 15de eeuw in Italië ontstaat:
a. 1453: val van Constantinopel, veroverd door de Turken (o.a. de reden voor Spanje en Portugal om zelf op zoek te gaan naar handelsroutes richting Azië, omdat de streng islamitische Turken gedeeltelijk de handel over land van Aziatische specerijen richting Europa tegenhield en/of flink duurder maakte) => christelijke geleerden en kunstenaars vluchten naar Italië en brengen kennis van de Klassieke Oudheid met zich mee;
de welvaart in de Italiaanse stadstaten die door de handel (o.a. met de islamitische Arabieren) enorm was toegenomen; deze handelscontacten hadden ook gezorgd voor een toename van de kennis van de Klassieke Oudheid via de Arabieren => rijke handelaren investeerden in kunst en wetenschap om er economisch en wat betreft status beter van te worden; zo zie je dat er onder nieuwe, rijke groepen ook steeds meer een mentaliteit van carpe diem (= pluk de dag, lees: geniet ook van het aardse leven) ontstaat ipv. alleen maar een houding van memento mori (= gedenk de doden, lees: wees je bewust van je sterfelijkheid en wees dus vooral bezig met het christelijke hiernamaals). Begrijp goed dat deze levenshouding ook een meer afstandelijke en dus kritische houding tov. de R.K. Kerk oplevert. Denk overigens absoluut niet dat mensen nu niet meer met het hiernamaals bezig waren, je moet het meer zien als een levenshouding die beide zaken combineert.
de herontdekking van de Klassieke (Grieks-Romeinse) erfenis in Italië zelf komt tot stand => kunstzinnige ontwikkeling met de Klassieke Oudheid als voorbeeld (Michelangelo, Rafaël, Da Vinci)
b. Humanisme: een literair-filosofische stroming in de Renaissance. Begonnen in Italië, Franscesco Petrarca, 1304 - 1374. Humanisten stellen de mens (het individu) centraal. De mens heeft van God de intelligentie gekregen om zelf na te denken (filosofisch concept van de vrije wil!). Om meer over God en zichzelf te weten te komen moet de mens dus zelf op zoek. Dit kan hij het beste doen door gebruik te maken van (oorspronkelijke) teksten. De mens moet dus volgens het Humanisme ontwikkeld zijn en een zekere (wetenschappelijk-) kritische houding aannemen om achter nieuwe inzichten te komen. De humanisten maken gebruik van ‘nieuwe’ kennis, zowel die van de Klassieke Oudheid als die van echt nieuwe wetenschappelijke inzichten.
Hierdoor komt men erachter dat een aantal dogma’s (= ideeën/leerstellingen waarover niet gediscussieerd kon worden) van de kerk niet waar zijn of zelfs bewuste leugens zijn => dit tast de machtsbasis en geloofwaardigheid van de R.K. Kerk verder aan.
- Humanistische ideeën verspreidden zich snel door Europa vanwege rondtrekkende professoren, studenten (weet je nog wel: nieuwe universiteiten, nieuwe wetenschappen!), kunstenaars en de uitvinding van de boekdrukkunst (1455). Ook de humanistische propaganda van teksten in volkstaal draagt hieraan bij.
- Ondanks de kritiek op de R.K. Kerk willen de Humanisten geen scheiding in de R.K. Kerk; de problemen moeten van binnenuit worden opgelost vinden zij (o.a. Erasmus). Dit in tegenstelling tot een aantal Hervormers (Luther, 1483 – 1546) die de maatschappelijke wantoestanden (rijkdom ipv. geloof, aflatenhandel) in R.K. Kerk zo groot vinden en ook vinden dat er te weinig wordt geluisterd naar hun protesten (= protestanten!) => afscheiding van de R.K. Kerk: het ontstaan van een nieuwe protestants-christelijke kerk (Luther, 1517).
hoofdstuk 6
4 kenmerken;
- wereldwijde handelscontacten, handelskapitalisme en het begin van een wereldeconomie
- het streven van vorsten naar absolute macht
- de wetenschappelijke revolutie
- de bijzondere plaats in staatkundig opzicht en de bloei in economisch en cultureel opzicht van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden
Kernbegrippen;
Absolutisme: staatsvorm waarbij de koning alle macht in handen heeft en alleen aan God verantwoording hoeft af te leggen.
Economie: de financiële middelen, de handel en de industrie van een land.
Handelskapitalisme: vroege vorm van kapitalisme, waarbij de kooplieden een centrale rol speelden. Zij kochten producten op en verkochten die door met winst, de winsten investeerden zij.
Kapitalisme: economisch systeem met als belangrijkste kenmerken winststreven, privébezit en vrije concurrentie.
Wereldeconomie: vanaf de ontdekkingsreizigers breidden Europese handelaren hun werkterrein uit tot de hele wereld. Producten uit alle werelddelen werden uitgewisseld.
Wetenschappelijke revolutie: wetenschappelijke ontwikkeling die tot een ander beeld van de werkelijkheid leidt. Kenmerken van de wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw zijn; experimenteren, observatie en samenwerken.
§6.1 Langs kusten, over oceanen
De kooplieden in de republiek werkten volgens de principes van het kapitalisme. Producenten en handelaren concurreerde tegen elkaar op de wereld markt.
In de 17e eeuw werkte een veel kleiner deel van de beroepsbevolking in de Republiek als agrariër(40%) dan in de rest van europa, in de Republiek werkte een groot deel ook in de nijverheid en in handel en verkeer.
Door inklinkende veengronden en stijgende zeespiegel moest de bevolking andere manieren vinden dan akkerbouw om aan geld en eten te komen, bijvoorbeeld rundvee houderijen, eendenhouderijen, turfsteken of textielproductie.
Door graanoverschotten in de Oostzee gebieden en tekorten in de Republiek ontstond er een graanhandel. De graanhandel werd een zeer belangrijke en winstgevende factor in de Nederlanden, en word de ‘moedernegotie’ genoemd.
In de middeleeuwen werkte veel spinners en wevers nog voor zichzelf en verkochte hun producten aan handelaren, in 17e eeuw hadden sommige handelaren zichzelf opgewerkt tot drapeniers. Dit waren mensen die het hele productie proces van textiel beheerste. De arme wevers en soms ook boeren werkte voor hen in een manufactuur, een bedrijf met eenvoudige spinmachines en weefgetouwen, ze kregen voor hun dienst loon terug.
Ook in bierproductie, scheepsbouw en visserij was er toename van schaalvergroting en specialisatie.
De bevolking in de Republiek groeide ook heel erg sterk.
Door scheepsbouwtechnische ontwikkelingen hadden de Hollandse handelaren en kustvaarders een voorsprong op concurrenten.
Indië
Eerst hadden de Portugezen een monopolie in de Europese specerijen handel maar omdat ze geen goede organisatie hadden en een beperkte invloed hadden kon dat niet blijven. Omdat de Republiek veel geld had verdiend met de haring en de kustvaart gingen zij in 1595 ook naar Azië met een kleine vloot. De reis was economisch geen succes maar zette wel een verdere basis.
In 1602 richtte verschillende koopmannen onder aandringen van de overheid de VOC op om de harde concurrentie tegen te gaan en de risico’s te spreiden. In 1600 richtte Engeland de East India Company op en de fransen in 1642 Compagnie d’Orient. Hiertussen was flinke concurrentie ook hadden zij veel rechten van de regeringen gekregen.
De VOC voerde tussen 1641 en 1658 oorlogen over de controle van de Molukken waar kruidnagel, nootmuskaat en foelie werd gegroeid. Ze vernietigde de andere kruidnagel bomen zodat zij alle productie in handen hadden. De vrouwen moesten de bomen verzorgen omdat de mannen de andere bomen moesten helpen vernietigen.
Door de afsluiting van de haven van Antwerpen groeide Amsterdam nog meer. Amsterdam werd een stapelmarkt van europa. Men kon aandelen kopen om niet al hun geld op 1 goed te zetten. Graan en laken werd geruild voor Spaans zilver die geruild werd in Indie of in het middellands zee gebied. Ook werden er goedkope leningen in Amsterdam verstrekt die de economie ten goede deden.
§6.1 Langs kusten, over oceanen
De kooplieden in de republiek werkten volgens de principes van het kapitalisme. Producenten en handelaren concurreerde tegen elkaar op de wereld markt.
In de 17e eeuw werkte een veel kleiner deel van de beroepsbevolking in de Republiek als agrariër(40%) dan in de rest van europa, in de Republiek werkte een groot deel ook in de nijverheid en in handel en verkeer.
Door inklinkende veengronden en stijgende zeespiegel moest de bevolking andere manieren vinden dan akkerbouw om aan geld en eten te komen, bijvoorbeeld rundvee houderijen, eendenhouderijen, turfsteken of textielproductie.
Door graanoverschotten in de Oostzee gebieden en tekorten in de Republiek ontstond er een graanhandel. De graanhandel werd een zeer belangrijke en winstgevende factor in de Nederlanden, en word de ‘moedernegotie’ genoemd.
In de middeleeuwen werkte veel spinners en wevers nog voor zichzelf en verkochte hun producten aan handelaren, in 17e eeuw hadden sommige handelaren zichzelf opgewerkt tot drapeniers. Dit waren mensen die het hele productie proces van textiel beheerste. De arme wevers en soms ook boeren werkte voor hen in een manufactuur, een bedrijf met eenvoudige spinmachines en weefgetouwen, ze kregen voor hun dienst loon terug.
Ook in bierproductie, scheepsbouw en visserij was er toename van schaalvergroting en specialisatie.
De bevolking in de Republiek groeide ook heel erg sterk.
Door scheepsbouwtechnische ontwikkelingen hadden de Hollandse handelaren en kustvaarders een voorsprong op concurrenten.
Indië
Eerst hadden de Portugezen een monopolie in de Europese specerijen handel maar omdat ze geen goede organisatie hadden en een beperkte invloed hadden kon dat niet blijven. Omdat de Republiek veel geld had verdiend met de haring en de kustvaart gingen zij in 1595 ook naar Azië met een kleine vloot. De reis was economisch geen succes maar zette wel een verdere basis.
In 1602 richtte verschillende koopmannen onder aandringen van de overheid de VOC op om de harde concurrentie tegen te gaan en de risico’s te spreiden. In 1600 richtte Engeland de East India Company op en de fransen in 1642 Compagnie d’Orient. Hiertussen was flinke concurrentie ook hadden zij veel rechten van de regeringen gekregen.
De VOC voerde tussen 1641 en 1658 oorlogen over de controle van de Molukken waar kruidnagel, nootmuskaat en foelie werd gegroeid. Ze vernietigde de andere kruidnagel bomen zodat zij alle productie in handen hadden. De vrouwen moesten de bomen verzorgen omdat de mannen de andere bomen moesten helpen vernietigen.
Door de afsluiting van de haven van Antwerpen groeide Amsterdam nog meer. Amsterdam werd een stapelmarkt van europa. Men kon aandelen kopen om niet al hun geld op 1 goed te zetten. Graan en laken werd geruild voor Spaans zilver die geruild werd in Indie of in het middellands zee gebied. Ook werden er goedkope leningen in Amsterdam verstrekt die de economie ten goede deden.
§6.2 Eindelijk vrede. Altijd weer oorlog
Het hoogte bestuur in de republiek werd gevormd door de Staten-Generaal. De stadhouders waren nog legerleiders en zij vroedschapleden kiezen en zo weer macht in de Staten-Generaal. In de jonge republiek was niet zeker wie de hoogste macht had, er 2 stromingen. De staatsgezinde en de prinsgezinde. De prinsgezinde steunden de stadhouders, de Oranjes. Zij wilde een calvinistische monarchie. De staatsgezinde vonden dat de hoogste macht de Staten-Generaal was.
Na de vrede van Munster wilde Holland dat het leger werd ingekrimt, zo kon de republiek geld besparen en kon Willem2(prinsgezind) niet naar zijn leger om macht uit te breiden en kon hij niet meer op veldtochten.
Door de dood van Willem 2 kreeg hij niet veel meer macht en hield de staatsgezinde een benoeming van een nieuwe stadhouder tegen.
Na de dood van de voormalige koning van Frankrijk, was zijn 4 jaar oude zoon koning. Het land werd bestuurd door kardinaal Mazarin, en toen die stierf nam Lodewijk 14 zijn centralisatie politiek over. Hij verwierp het verdrag van nantes waarna de rijke franse hugenoten en calvinisten naar de Nederlanden vluchten.
Omdat alle rijken vluchtte zakte de Franse economie in elkaar. Lodewijk zette een nieuwe minister van economie en handel en nijverheid aan, Colbert. Hij was voorstander van het mercantilisme en hij zette importheffingen op producten en moedigde eigen productie aan. Zijn tactiek word ook wel protectionisme genoemd.
De Republiek had oorlog met Engeland om de forten in Afrika en Suriname. In de 1e oorlog was het gelijkspel maar in de 2e stond de republiek nieuw Amsterdam af aan de Engelse maar de forten en Suriname bleef van de republiek. Frankrijk viel steeds meer dellen van de Spaanse Nederlanden aan en kwam zo steeds dichterbij. In 1670 maakte Frankrijk een verbond met Engeland en met de aartsbisschoppen van Munster en Keulen om de republiekse economie te breken, in 1672 verklaarde ze de republiek de oorlog.
Na een paar overwinningen op zee trok Engeland zich terug maar op land maakte Frankrijk wel overwinningen. Een paar gewesten werden overgenomen maar omdat Willem3 het land kon laten onderlopen werd Holland gespaard, en na bongenoten met een paar landen gemaakt te hebben kwam in 1678 de vrede van Nijmegen.
Willem3 verdreef op aandringen van de Engelse invloedrijke groepen de katholieke koning Jacobus2 en hij werd koning van Engeland, maar hij bleef tot zijn dood stadhouder van de Republiek. De franse economie, ondanks Colbert, zakte door al de oorlogen in elkaar.
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden