Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

hoofdstuk 6.1 t/m 6.3

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vmbo | 619 woorden
  • 19 juni 2013
  • 31 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
31 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 1. Zien.

Licht komt van een lichtbron. Een lamp is een directe lichtbron. Een directe lichtbron geeft zelf licht, bijvoorbeeld; de zon, een kaarsvlam en een beeldscherm van de tv.

Als licht wordt weerkaatst dan komt het van een indirecte lichtbron.

Een regenboog bestaat uit: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet.

De kleuren in de regenboog vormen een kleurenband of spectrum. Het witte licht van de zon is dus een mengsel van de zeven kleuren van het spectrum.

De zon zendt stralingen uit. Licht is een vorm van straling. Licht kun je zien.

De zon zendt ook stralingen uit die je niet kunt zien, maar wel voelen: infrarood. Je voelt deze stralingen als warmte.

De zon zendt ook ultraviolette straling uit, deze zijn onzichtbaar en je kunt de straling niet voelen. Van ultraviolette word je bruin.

Voorwerpen weerkaatsten licht. Het voorwerp kaatst alleen zijn eigen kleur terug. Zo zie je de kleur van het voorwerp. De andere kleuren worden openomen. Het voorwerp absorbeert de andere kleuren.

Paragraaf 2. Schaduwen.

De maan draait in 4 weken om de aarde heen.

Als je een ondoorzichtig voorwerp in het licht zet, dan onstaat achter het voorwerp een schaduw. Licht gaat langs een rechte lijn. Met dit gegeven kun je de grootte van de schaduw bepalen. Je tekent de lichtstralen die net langs de rand van het voorwerp gaan.

Als het voorwerp en het vlak waarop de schaduw ontstaat, evenwijdig zijn, dan heeft de schaduw dezelfde vorm als het voorwerp.

Bij een grote lichtbron wordt alleen het middelste deel van de schaduw donker. Vanuit deze kernschaduw wordt het naar buiten toe steeds lichter. Er is een langzame overgang van volledig donker naar volledig licht. Dit gebied heet halfschaduw. Door licht van een tl-buis is er heel veel halfschaduw en bijna geen kernschaduw. Bij doorzichtige voorwerpen onstaat geen schaduw.

Als je een pop dichter bij een lamp zet, dan gaan de lichtstralen die vlak langs de pop gaan, veder uit elkaar. De schaduw wordt dan groter.

Zet je de pop veder bij de lamp vandaan, dan gaan de lichtstralen langs de rand minder ver uit elkaar. De schaduw is nu kleiner. Een schaduw kan nooit kleiner worden dan het voorwerp.

Soms staat de maan tussen de zon en de aarde in. Je ziet dan de zon niet meer. Je hebt dan te maken met een zonsverduistering.

Paragraaf 3. Spiegelen.

De meeste voorwerpen kaatsen het licht terug in alle richtingen. Op een ruw oppervlak wordt het licht verstrooid.

Een glad oppervlak kaatst het licht in 1 richting terug. Dat gebeurt als het licht valt op glas, metaal of op water. Het terugkaatsen van licht in 1 richting heet spiegelen. Spiegelen gebeurt alleen bij gladde oppervlakken. Bij een spiegel kaatst het licht terug op de spiegelde laag aan de achterkant van de spiegel.

De hoek van inval = hoek van terugkaatsing.

Dit heet de spiegelwet.

Om te weten hoe je de hoek van inval meet;

  • Teken je eerst een loodlijn op de spiegel – de normaal.
  • Dan meet je de hoek tussen de loodlijn en de invallende lichtstraal.

De hoek van terugkaatsing is de hoek tussen de teruggekaatste lichtstraal en de loodlijn.

 

De afstand van een voorwerp tot de spiegel heet voorwerpsafstand. De afstand van het spiegelbeeld tot de spiegel heet beeldafstand. Bij spiegelen is de beeldafstand even groot als de voorwerpafstand.

Als je in de spiegel kijkt, dan zie je veel meer dan alleen jezelf. Alles wat jij in de spiegel ziet, is je gezichtsveld.

Hoe je een gezichtsveld kunt bepalen, is zo:

  • Je tekent het spiegelbeeld van je oog.
  • Vanaf het spiegelbeeld van jouw oog teken je kijklijnen langs beiden zijden van de spiegel.

Het gebied tussen deze kijklijnen is jouw gezichtsveld. Dit gebied kun jij overzien.

REACTIES

K.

K.

Als de schaduw niet kleiner kan zijn dan de oorspronkelijke vorm waarom is de baanbreedte van een zonsverduistering dan 70 km. De doorsnee van de maan is toch veel groter??

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.