Samenvatting Geschiedenis Proefwerk
Hoofstuk 6, paragraaf 6.0, 6.1, 6.2 & 6.3
Korte omschrijving/uitleg begrippen:
6.1
Urbanisatie: Verstedelijking.
Nijverheid: Het maken van ambachtelijke producten.
Burgerij: Een inwoner van stad of staat met bepaalde rechten.
Burgers vormen samen een burgerij.
6.2
Bestuur: Groep mensen die de leiding geeft en dingen regelt,
bijvoorbeeld in een land of vereniging.
Rechtspraak: Beslissen of iemand zich wel of niet aan de wet heeft gehouden, en of hij of zij een straf verdient.
6.3
Romaans: Deze bouwstijl ontstond in West-Europa omstreeks 1000,
en is bekend om zijn zware muren en ronde bogen.
Gotisch: Deze bouwstijl ontstond in West-Europ in de 12e eeuw,
en is bekend om zijn spitste bogen.
Antisemitisme: Vijandigheid tegen joden.
Samenvattingen per paragraaf:
Paragraaf 6.1
Urbanisatie
In de Late Middeleeuwen was er in Wers-Europa een landbouwstedelijke samenleving. De landbouwstedelijke samenleving was in de 11e eeuw ontstaan door veranderingen op het platteland. Door technische vernieuwingen, zoals betere ploegen, bracht de grond steeds meer op. De bevolking groeide, waardoor niet meer iedereen in de landbouw hoefde te werken. Boeren gingen ambachtelijke producten maken en verkochten deze op de markt in de omgeving. Markten waren te vinden op plaatsen die gunstig lagen voor de handel: op knooppunten van land- en waterwegen, en in de buurt van kastelen.
Burgerij
Door de nijverheid vestigden ambachtslieden zich in marktplaatsen, waardoor sommige dorpen uitgroeiden tot steden. In de steden waren wekelijkse markten voor lokale producten. Steden langs Europese handelsroutes hadden ook jaarmarkten waar kooplieden van heinde en verre kwamen. Bij veel kastelen groeide een nederzetting buiten de muren uit tot een kasteelstad.
Voor ambachtslieden was de stad een aantrekkelijke woonplaats, het was er veilig, er was handel, ze waren vrij; een stadburger had geen directe verplichtingen aan een heer, zoals horige boeren. Maar om bij de stad te horen, moest je bewijzen dat je een goede burger was. Je moest een jaar en een dag in de stad wonen en een schenking doen aan het stadbestuur of de kerk.
Boeren en buitenlij hoorden niet bij de burgerij in de stad. Binnen de burgerij bestonden kleinere groepen, zoals de gilden; verenigen van ambachtslieden met het zelfde beroep. Het gilde kwam op voor belangen van de beroepsgroep en hield toezicht op de kwaliteit en de prijs van de producten.
Geld
Er waren ook munten. Die mochten alleen vorsten slaan, maar ze konden hun muntrecht ook overdragen aan steden. Valse munten werden streng gestraft. Niet overal werden de munten even nauwkeurig geslagen, waardoor grote verschillen ontstonden in gewicht en zilvergehalte. Daarvoor waren er geldwisselaars, die de munten beoordelen en de wisselkoers bepaalden.
Later kwam de wisselbrief. Daarin legden twee handelaren een schuld van de een aan de ander vast.
Paragraaf 6.2
Stadsrechten
In de Late Middeleeuwen werden in een gebied rechtgesproken, wetten vastgesteld en tol geheven (op wegen en rivieren) door de vorst of edelen. Deze rechten konden worden overgedragen aan een stad.
Door stadrechten gingen de burgers steeds meer zaken zelfregelen; steden werden steeds zelfstandiger. Vooral een eigen bestuur en snelle rechtspraak waren belangrijk in een stad waar veel mensen dicht op elkaar leefden en allerlei vreemden in en uit reisden. Voor stadsrechten moest de stad vaak een flinke som geld betalen. Soms schonk een edelman gratis stadrechten om bewoners te lokken. Een bloeiende stad waar veel handelaren naartoe kwamen, leverde een landsheer namelijk ook meer inkomsten uit tolgelden en andere belastingen op.
Bestuur en rechtspraak
Schout: Zorgt voor openbare orde, de rechtspraak en het
uitvaardigen van wetten.
Burgermeester: Deden het dagelijkse bestuur.
Vroedschap: Geeft advies aan de burgermeester.
Het stadbestuur had allerlei ambtenaren in dienst, zoals omroepers, artsen, poortwachters, klokkenluiders en nog veel meer. Zij werden betaald met geld dat binnen kwam door de belasting of rechtspraak. Straffen brachten veel geld op. Een wetsovertreder die geen geld of goed bezat werd gestraft met de schandpaal of verbanning uit de stad. Bij zware misdrijven waren er lijfstraffen of nog erger; de doofstraf (bijv. op de brandstapel). Straffen werden vaak op het stadsplein voltrokken, dat was een goede les voor de mensen.
De stadsmuur
Veroordeelden kregen vaak een boete in de vorm van goederen of werkzaamheden. Ze moesten bijv. stenen leveren of de stadsmuur metselen. Voor de veiligheid van de stad waren die muren onmisbaar. Ze boden bescherming tegen vijandelijke legers en rovers die het platteland onveilig maakten. Vijanden werden op afstand gehouden met pek, kokend olie of stenen. De burgers moesten toestemming hebben van de landheer om de muur te bouwen, en dan nog moesten ze veel geld betalen. Ze moesten zelf voor de onderhoud en bewaking zorgen.
Paragraaf 6.3
Heiligen en relikwieën
Het geloof was heel belangrijk. Een dodelijke ziekte of een mislukte oogst zagen mensen als straf van God. Door te bidden en slechte daden goed te maken hoopten ze te ontkomen aan ellende. Ze wilden na de dood in de hemel komen.
Heiligen: Mensen die wat bijzonders hebben gedaan. (voor God)
Martelaren: Sterven voor het geloof.
Pelgrims: Maken bedevaarten naar heiligenplaatsen.
Geestelijken: Bemiddelaars tussen God en mensen.
Ketter: Iemand die zich niet aan de regels van de kerk hield.
Romaans en Gotisch
Van af de 10e eeuw werden stenen kerken gebouw in de Romaanse stijl, die was afgekeken van de Romeinen. Deze hadden dikke muren, met daarop een rond gewelf of koepel, kleine ramen met ronde bogen.
De samenvatting gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
:name
:name
:comment
1 seconde geleden
E.
E.
DIT IS GEWOON OVERGESCHREVEN VAN HET BOEK!!!!!!!!!!!!!!!!
10 jaar geleden
AntwoordenE.
E.
Is echt slecht
5 jaar geleden
AntwoordenF.
F.
deze tekst is allemaal letterlijk overgenomen uit het boek, heb hier niks aan gehad
4 jaar geleden
Antwoorden