De Verenigde Staten en hun federale overheid (1865-1965) Examenkatern

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 8244 woorden
  • 8 april 2013
  • 49 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
49 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

De Verenigde Staten en hun federale overheid (1865-1965)

Hoofdstuk 1: Het ontstaan van de Verenigde Staten (VS)

1. Britse kolonies komen in opstand tegen het moederland

Oorzaken van de Onafhankelijkheidsoorlog

- Koloniën hadden geen vertegenwoordigers in het Britse parlement

- Britse regering voerde nieuwe belastingen in zoals invoerrechten op

handelswaar In 1773 vond the Boston Teaparty plaats.

 

Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (april 1775 – september 1783).

 

De Onafhankelijkheidsverklaring

Op 4 juli 1776 stelden de kolonisten de Declaration of Independance op.

 

2. Founding Fathers ontwerpen de grondwet van de VS

In 1783 kwamen 55 afgevaardigden van de 13 voormalige Britse kolonies. Zij werden de founding fathers (oprichters van de VS) genoemd. Ze behoorden tot de gegoede burgerij. George Washington was de voorzitter en werd in 1789 de eerste president van de VS. In 1787 werden de founding fathers het eens over de grondwet, die in 1789 in werking trad.

De grondwet en de trias politica van Montesquieu

Grondwet is gebaseerd op de scheiding der machten.

Wetgevende macht: het Congres

Uitvoerende macht: President

Rechterlijke macht: Hooggerechtshof

 

De uitvoerende macht ligt bij de president

De president wordt voor vier jaar gekozen en heeft de volgende bevoegdheden:

- Hij is staatshoofd, regeringsleider en opperbevelhebber van de

strijdkrachten.

- Hij benoemt (met goedkeuring van Congres) ministers, belangrijke ambtenaren

en de leden van het Hooggerechtshof.

- Hij mag wetten voorstellen aan het Congres.

- Hij kan zijn veto uitspreken over door het Congres aangenomen wetten.

 

De wetgevende macht ligt bij het Congres

Congres bestaat uit de Senaat en het Huis van Afgevaardigden. Bevoegdheden:

- kan wetten, begroting, belangrijke benoemingen goed- of afkeuren.

- recht oorlog aan een land te verklaren. Toestemming geven voor alle militaire

uitgaven.

- kan met een impeachment procedure

een president uit zijn ambt zetten.

- kan een veto van president weer opheffen.

 

De hoogste rechterlijke macht ligt bij het Hooggerechtshof

Bestaat uit 9 rechters, die door de president voor het leven worden benoemd. Kan controle op president en Congres uitvoeren.

 

De grondwet mag niet worden veranderd, wel aangevuld

De grondwet werd ‘heilig’ verklaard. Met een tweederde meerderheid in beide Kamers, worden aangevuld doormidden van amendementen. Bekendste aanvullingen zijn: afschaffing van de slavernij (1865), algemeen kiesrecht voor mannen (1870) enz.

 

Federale overheid en deelstaten

De Verenigde Staten vormen een Unie, bestaande uit deelstaten. De regering van de Unie heet de federale regering. De federale regering is bevoegd op terreinen van buitenlandse politiek, defensie, financiën enz. De deelstaten hebben naast de algemene grondwet ieder hun eigen grondwet.  Deelstaten hebben daarom veel vrijheid in organisatie van hun onderwijs, politie en rechtsspraak.

 

 

3. De politieke partijen

In de eerste helft van de 19e eeuw waren er twee partijen de Whig-Partij (liberalen) en de Democratische Partij (conservatieven). In 1854 richtten tegenstanders van uitbreiding van de slavernij de Republikeinse Partij op. Deze partij nam de Whig-Partij over.

 

Democraten en Republikeinen kort vóór en na de Burgeroorlog

De Republikeinen

Vooral de partij van het noorden, waar de industrie op kwam. Vooral aanhang in het Noorden en onder de zwarte bevolking.

Belangrijke uitgangspunten:

- Afschaffing van de slavernij in de Burgeroorlog

- Free Labor (vrije arbeid). Arbeiders moesten vrij met elkaar kunnen

concurreren.

- Een krachtige overheid, die de industrie beschermde door invoerrechten te heffen. (Nadeel voor het Zuiden).

 

 

De Democraten

Vooral partij van het agrarische Zuiden. Aanhang onder blanke bevolking van

het Zuiden, pioniers in het Westen en immigranten in noordelijke steden.

Belangrijke uitgangspunten:

- Handhaving slavernij en na Burgeroorlog van overheersing van de blanken in

het Zuiden.

- zo min mogelijk bemoeienis van federale overheid.

- de rechten van de afzonderlijke staten.

 

De twee partijen veranderen rond 1900 van karakter

De Republikeinen werden conservatiever en gingen vooral de belangen van de

gegoede burgerij dienen:

- Wezen veranderingen in economie door federaal overheidsingrijpen af.

- Keerden zich na 1880 tegen de instroom immigranten.

- Regels op ‘moreel’ terrein werden belangrijker (verbieden van evolutieleer, alcohol, voorbehoedsmiddelen, abortus).

 

Democraten werden vooruitstrevender en gingen zich meer

bekommeren op sociaal zwakkeren:

- Vonden dat overheid moest ingrijpen op economisch en sociaal gebied.

- Werden steeds meer geassocieerd met de verzorgingsstaat.

 

Hoofdstuk 2: Periode 1865 – 1918 Industrialisatie, sociale spanningen en expansie

1. Industrialisatie in de 19e eeuw, veranderingen in de samenleving

Gunstige omstandigheden voor een snelle industrialisatie na 1865.

Al vanaf 1820 was er sprake van industrialisatie, maar toch hadden de VS rond 1865 nog een overwegend agrarisch karakter. Na de Burgeroorlog (1861 –

1865) versnelde het industrialisatieproces.

Gunstige omstandigheden:

- Natuurlijke hulpbronnen

Er waren veel grondstoffen en energievoorraden beschikbaar. In het

noordoosten zat er veel ijzererts en steenkool in de bodem.

- Voldoende goedkope arbeidskrachten

Veel immigranten wilde voor weinig geld werken. Van 1850 t/m 1880 kwamen er

acht miljoen immigranten naar de VS.

- Energieke ondernemers

Veel mensen begonnen een bedrijfje, wat zich ontwikkelde tot een groot

concern.

- Een zich snel uitbreidend spoorwegnet

 Al vanaf 1830 werden er kleine spoorwegen aangelegd. In 1869 kwam er een spoorlijn die Oost en West met elkaar verbond. De spoorwegen zorgden voor een snel en goedkoop vervoer van personen, grondstoffen en producten. Spoorwegen stimuleerden de industrie omdat ze veel koper, staal en steenkool verbruikten. Langs de spoorlijnen ontstonden nieuwe

stadjes.

- Nieuw communicatiemiddel: de telegraaf

Telegraaf is een apparaat dat via koperdraad elektrische signalen overbrengt. Dit was van groot belang voor de industrie.

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Leraar worden

Alles wat je moet weten over leraar worden

 

Veranderingen in het bedrijfsleven

- Grote corporaties, trusts en

kartels verdrongen veel kleine familiebedrijven.

Corporaties zijn grote ondernemingen. Kartels en trusts zijn samenwerkingsverbanden van corporaties in dezelfde sector, bedoeld om concurrentie tegen te gaan en een monopolypositie te verwerven. Bij kartels bleven ondernemingen zelfstandig, bij trusts was er een gemeenschappelijke leiding.

- Opkomt massaproductie

Uitvindingen, machines en andere technische vernieuwingen droegen bij aan de massaproductie. Arbeidsdeling: een product werd niet meer als één geheel gezien, maar als een samenstelling van onderdelen. Machines maakten de onderdelen, arbeiders zetten het in elkaar.

 

Negatieve gevolgen van de industrialisatie

- Grote tegenstellingen ontstonden in

explosief groeiende steden

Sociale tegenstellingen tussen arm en rijk, etnische tegenstellingen tussen

blanken en zwarten. Ook waren er verschillen in geloof en taal.

- Kleine zelfstandigen kregen te maken

met oneerlijke vormen van concurrentie.

Grote ondernemers konden hun prijzen tijdelijk verlagen en daardoor gingen

kleine ondernemers failliet.

- Corruptie kwam vaak voor

Veel ondernemers kochten bestuurders om.

 

- Weinig aandacht voor problemen vanarbeiders

Door invoering van de machines waren er minder arbeiders nodig. Velen

werden ontslagen, werkloosheidsuitkeringen bestonden niet.

- Weinig aandacht voor de problemen van

boeren

Er was sprake van overproductie door uitbreiding van het landbouwgebied. Daardoor daalden de prijzen en de inkomsten van de boeren. Ze kwamen in financiële problemen omdat ze de banken hun leningen voor dure machines niet terug konden betalen.

 

De overheid grijpt maar in beperkte mate in.

De overheid wilde zo min mogelijk ingrijpen en deed weinig aan de sociaaleconomische problemen van boeren, kleine ondernemers en industriearbeiders. Grote ondernemers kregen wel steun van de federale overheid. De tariefpolitiek (invoerrechten op industrieproducten) was gericht op bescherming van eigen industrie tegen concurrentie uit het buitenland. Engeland was een grote concurrent.

 

Boeren verenigen zich in de People’s Party

de People’s Party ontstond in 1891 onder de boeren. Ze werden Populisten

genoemd en ze hadden twee doelstellingen:

- de idealen van het conservatie, landelijke en kleinsteeds Amerika verdedigen tegen de gevaren van het nieuwe Amerika.

- de landbouw moderniseren en commercialiseren. Zich richten op het maken van winst door productie voor de markt.

 

Populisten eisten nationalisatie van de banken en spoorwegen. Want:

- boeren waren afhankelijk van de banken voor de aanschaf van landbouwmachines.

- boeren waren afhankelijk van spoorwegen voor transport van hun producten. De spoorwegen konden de vervoerprijzen zo hoog stellen dat kleine boeren het niet konden betalen.

 

De invloed van de People’s Party bleef beperkt, haar aanhang liep na 1896 terug. Dit kwam doordat de Democratische Partij veel populistische idealen overnam.

Arbeiders verenigen zich in de AFL

Diverse vakbonden werden in 1886 verenigd in de vakcentrale American Federation of Labor (AFL). Zij streefden naar hogere lonen, verkorting van de werktijden en verbetering van de arbeidsomstandigheden.

 

Betogingen en

stakingen gaan gepaard met geweld

In de jaren ’80 en ’90 ontstonden veel arbeidsconflicten door:

- steeds slechtere arbeidsomstandigheden in de steden

- toenemende sociale spanningen tussen etnische groepen en sociale groepen.

 

In 1920 was nog maar 1 op de 20 arbeiders lid van een

vakbond. Oorzaken waren:

- Veel mensen  vonden de vakbonden (en

hun vaak gewelddadige stakingen en demonstraties) ‘on-Amerikaans’.

- Grote weerstand van ondernemers tegen activiteiten van vakbonden.

(Vakbondsleden waren vaak als eerste aan de beurt bij ontslagen.)

- Ondernemers kregen bij het onderdrukken van stakingen soms steun van de

overheid.

- Vakbonden wilden alleen voor hun eigen geschoolde leden opkomen, andere groepen (vrouwen, zwarten, immigranten) kwamen hier niet binnen.

 

De Progressive Movement gaat streven naar hervormingen

Eind van de 19e eeuw begon de periode die het Progressieve Tijdperk wordt genoemd. Zowel Republikeinen als Democraten streefden naar het bestrijden van de negatieve gevolgen van de industrialisatie. Belangrijke

doelen van de Progressive Movement waren:

- De  samenleving ‘wetenschappelijk’ 

organiseren

Progressives hadden vaak gestudeerd en vonden dat de samenleving

wetenschappelijk moest worden georganiseerd en bestuurd.

- de industriële VS opvoeden

Ondernemers moesten leren rationeel denken en niet alleen het eigen belang voorop stellen. Arbeiders moesten worden opgevoed tot degelijke burgers.

Streefden ook naar en alcoholverbod.

- de industriële VS democratiseren

Ze wilden dat de Senaat direct werd gekozen i.p.v. een getrapt kiesstelsel.

- De macht van grote ondernemingen

beperken

Manier waarop was niet duidelijk.

- sociale chaos voorkomen

Er werden opvangtehuizen opgericht voor immigranten en armen, zodat kinderen les konden krijgen.

 

De invloed van de Progressive Movement op de presidenten Theodore Roosevelt en Woodrow Wilson

Schrijvers stelden politieke, economische en sociale misstanden aan de kaak.  De Republikeinse president Theodore Roosevelt (president van 1901 – 1909) en de Democratische president Woodrow Wilson (president 1913 – 1921) werden door de Progressive Movement geïnspireerd. Zo was Roosevelt voorstander van een krachtige overheid en

bescherming van kleinere bedrijven en consumenten.

Beide presidenten wilden:

- de industriële samenleving een minder materialistisch waardenpatroon geven

- de vrijheid van het individu beschermen

 

Grote overheidsbemoeienis tijdens de Eerste Wereldoorlog

in 1917 nam de VS deel aan de WO I. Twee belangrijke kenmerken vaneen

oorlogseconomie:

- groeiende overheidsuitgaven

- groeiende overheidsbemoeienis

 

De War Industries Board (kreeg bevoegdheden om de industriële productie af te stemmen op de

oorlogsvoering):

- wees grondstoffen toe

- stelde productiequota vast

- verhoogde de lonen om stakingen te voorkomen.

 

2. De strijd voor burgerrechten (1865 – 1918)

Slavernij was in strijd met de ideeën van de Verlichting en de Declaration of Independance. Na de onafhankelijkheid werd de slavernij in de noordelijke staten geleidelijk afgeschaft. Na de uitvinding van de cotton-gin werden in het Zuiden juist weer meer slaven ingezet. Slavernij werd weer winstgevend.

Slavernij is mede oorzaak van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861 – 1865)

In 1854 richtten tegenstanders van de slavernij in het Noorden de Republikeinse Partij op. In 1860 werd de eerste Republikeinse president gekozen: Abraham Lincoln. De Zuidelijke staten waren het hier niet mee eens en scheidden zich af van de VS en richtten een eigen staat op, de Confederate States of America (CSA). Het gevolg was een bloederige oorlog tussen Noord en Zuid.

 

Amendementen op de grondwet geven ex-slaven gelijke rechten

Na de overwinning van de noordelijke staten werd de slavernij door het 13e amendement op de grondwet in alle staten verboden (juni-december 1865). Volgens het 14e amendement dienden alle burgers gelijk behandeld te worden. (7 september 1868) Het 15e amendement gaf zwarte mannen stemrecht. (1870)

 

De Reconstructie (1866 – 1877): Het Zuiden bezet, rechten zwarten beschermd

Eind 1866 behaalden de Republikeinen een tweederde van de meerderheid in het congres. De radicale Republikeinse meerderheid besloot tot reconstructie van het Zuiden:

- Vrijwel alle bestuurders werden vervangen door noordelijke republikeinen.

- Noordelijke troepen hielden het Zuiden bezet om de rechten van de zwarte bevolking te beschermen.

 

Zuidelijke blanken werken de Reconstructie tegen

- Met allerlei middelen probeerden de blanken te verhinderen te gaan

stemmen. Ook werd er gefraudeerd bij het stemmen tellen.

- In 1865 werd de geheime terreurorganisatie Ku Klux Klan opgericht om zwarten schrik aan te jagen.

 

De acties hadden succes en in bijna alle zuidelijke staten

herwonnen conservatieve Democraten de macht.

Op economisch gebied bleven de voormalige slaven ver achter. Vele trokken naar het Zuiden of het Westen in de hoop op een beter bestaan.

 

Na de Reconstructie gaan de zwarten in het Zuiden erop achteruit

In 1877 werden de noordelijke legereenheden uit het Zuiden teruggehaald. Na hun vertrek ging de politieke en economische situatie van de zwarten weer achteruit.

 

Economische achteruitgang van de zwarten

De sharecroppers (ex-slaven kregen een stuk land, maar moesten een groot deel van de oogst aan de grondeigenaar afstaan) kregen het moeilijk. Dit kwam vooral door de crisis in de landbouw. Doordat Engeland katoen uit India ging halen (om niet afhankelijk te zijn van Amerika), kwam er veel katoen beschikbaar op de wereldmarkt. De prijzen daalden en daarmee ook de inkomsten van de sharecroppers. 

 

Achteruitgang in de rechtspositie van de zwarten

De blanken discrimineerden de zwarten en probeerden zwart en blank zoveel mogelijk te scheiden (segregatie).

 

Discriminatie en segregatie krijgen een wettelijke basis: de Jim Crow-wetten

In de Jim Crow-wetten werd onder andere het volgende bepaald:

- Kiezers moeten in staat zijn te lezen, te schrijven en de grondwet te

begrijpen

- Huwelijken tussen blank en zwart zijn verboden

- Openbare ruimtes moeten gesplitst worden in aparte afdelingen voor blank en

zwart.

Door deze wetten werden de zwarten als tweederangsburgers bestempeld. Pas rond 1960 werden deze wetten opgeheven.

 

De strijd voor gelijke rechten

Booker T. Washington streeft naar

scholing van de zwarten

Booker T. Washington was de eerste zwarte leider die protesteerde tegen de achterstelling van de zwarte bevolking. Hij vond dat zwarten door goed gedrag en scholing respect moesten verdienen bij de blanken. Hij zette zich in voor scholen waar zwarten een vakopleiding konden volgen.

 

W.E.B. Du Bois richt

de NAACP op

Tegenstanders van Washington vonden hem te soft, omdat hij zich teveel aanpaste aan de racistische samenleving. Zij stelden gelijke rechten voorop. Hun leider was W.E.B. Du Bois. In 1909 werd de National Association for the Advancement of Colored People opgericht. Deze zette zich in om een

eind te maken aan de Jim Crow-wetten.

De strijd tegen segregatie werd niet gesteund door de federale overheid, omdat presidenten bang waren de stem van de blanke kiezer te verliezen.

 

3. Het buitenlands beleid

Manifest Destiny, de expansie naar het Westen

De VS richtten zich op de territoriale uitbreiding van de eigen staat in Noord-Amerika. De frontier (de blanke grens) schoof steeds verder op naar het

Westen.

Veel Amerikanen waren overtuigd dat de VS tot uitbreiding waren voorbestemd. Dit werd samengevat in het begrip Manifest Destiny.

De expansie werd bevorderd door de aanleg van spoorwegen.

 

Monroe-doctrine proclameert isolationisme

De buitenlandse politiek werd bepaald door het isolationisme:

- de VS streefden naar afzijdigheid in Europese aangelegenheden

- Europa mocht zich niet bemoeien met Amerika.

Dit laatste punt werd in 1823 officieel vastgelegd in de Monroe-doctrine.

 

De VS gaan zich bemoeien met het buitenland

Door de industriële revolutie werden de VS een economische grootmacht.

Ondertussen ging Amerika meedoen aan het moderne imperialisme.

In het buitenlandse beleid gingen nu economische, politieke en ideologische

overwegingen een rol spelen:

- Economisch ging het om afzetgebieden, grondstoffen en plantages.

- Politiek wilden de VS hun macht uitbreiden en invloed in Azië verkrijgen.

- Ideologisch ging het om hulp aan volken tegen buitenlandse onderdrukking en verspreiding van het christendom.

 

 

De VS en Cuba

Door een onduidelijk verklaarbare ontploffing zonk een Amerikaans marineschip in een Cubaanse haven. Hierdoor verklaarde de VS de oorlog aan Spanje. Spanje verloor en Cuba werd onafhankelijk van Spanje. De VS behielden de macht en versterkten de politiek-strategische positie van de VS in het Caraïbisch gebied.

 

De VS, Colombia en Panama

De invloed in Latijns-Amerika nam verder toe, toen de VS in 1903 recht verwierven voor de aanleg van het Panamakanaal. Na verzet van de Colombiaanse regering tegen het kanaal, werd Panama een onafhankelijke staat. Het kanaal werd van grote economische en militaire betekenis voor de VS.

 

 

De VS in Azië

‘Open Door Policy’ in China (1898)

Vanaf 1842 werden er voor China nadelige verdragen gesloten om handel te drijven met China.

Via de Open Door Policy (openstelling van alle verdragshavens en dezelfde handelsvoorrechten in China) wilde de VS hun invloed op de opkomende markt in China veiligstellen en uitbreiden. Het was een streven van de VS naar vrijheid van handel.

 

De Filipijnen worden een kolonie van de VS (1898)

In de Spaans-Amerikaanse oorlog veroverden de VS de Filipijnen.

 

Onder Theodore Roosevelt worden de VS een wereldmacht

Nadat president McKinley in 1901 omkwam bij een moordaanslag, werd Theodore

Roosevelt president. Onder zijn bewind groeiden de VS in de rol  van wereldmacht:

- Hij ging door met de kolonisatie van de Filipijnen

- Hij leverde een belangrijke bijdragen aan het ontstaan van Panama en het Panamakanaal

- Hij bemiddelde tijdens de Russisch-Japanse oorlog en ontving hiervoor de

Nobelprijs voor de Vrede in 1906.

- In 1906 leverde hij een grote bijdrage aan de oplossing van het conflict

tussen Frankrijk en Duitsland over Marokko.

- Hij stuurde troepen naar Cuba om een opstand neer te slaan.

- Hij zette steeds vaker vloot en troepen in om belangen van VS in Azië tegenover de Europese mogendheden te verdedigen.

 

De VS gaan deelnemen aan de Eerste Wereldoorlog (1917)

Aan het begin waren de VS nog neutraal. Ze kwam onder grote druk te staan als gevolg van:

- Het torpederen van een Brits passagiersschip door een Duitse onderzeeër.

Hierbij kwamen 128 VS burgers om.

- De Duitse afkondiging van de onbeperkte duikbotenoorlog.

- Het Zimmermann-telegram wordt als de belangrijkste oorzaak gezien. Hierin riep Duitsland Mexico op tot een bondgenootschap en een oorlogsverklaring aan de VS. De Britten onderschepten het telegram en maakten het bekend aan de

regering van de VS.

Op 6 april 1917 stemde het Congres met grote meerderheid in met de oorlogsverklaring.

 

Hoofdstuk 3: Periode 1918 – 1945: Industrialisatie, economische crisis en een wereldoorlog

1. Industrialisatie en veranderingen in de samenleving

De Red Scare (1919 – 1920)

De Red Scare is de angst voor de ‘rode’ communistische revolutie. De oorzaken van deze angst:

- De Russische Revolutie

Na de Russische revolutie van 1917 wilden de communisten een

‘wereldrevolutie’.

- Activiteiten van kleine communistische

en socialistische partijen

De grootste socialistische/communistische partij was de Socialist Party of America en deze

behaalde in 1912 6% van de stemmen.

- Stakingen op grote schaal

In 1919 vonden er veel arbeidersstakingen plaats.

 

De federale overheid arresteerden echte of vermeende communisten. Minister van Justitie, Palmer, schond hierbij burgerrechten, vooral door willekeurige arrestaties. Een senaatscommissie richtte zich op ‘bolsjewistische propaganda’ in de VS.

Na 1 mei 1920 nam de Red Scare geleidelijk af. Palmer had voorspeld dat op die dag een communistische revolutie in de VS zou uitbreken. Argwaan tegenover het communisme en socialisme bleef bestaan.

Nieuw economisch tijdperk onder leiding van de Republikeinen

Na WO I nam de invloed van de Progressive Movement af. De Republikeinse presidenten van de jaren ’20 (Warren Harding 1921 – 1923 en Calvin Coolidge 1923-1929) hadden blind vertrouwen in ondernemers en het vrije marktmechanisme. Ze vonden dat overheidsingrijpen niet nodig was.

 

Groeiende welvaart in de jaren ‘20

Concentratietendens gingen onverminderd door in o.a. de snel groeiende technische industrie. Kleine bedrijven werden weggeconcurreerd, overgenomen of gefuseerd. Door de rationalisatie (efficiëntere organisatie) daalden de prijzen van producten en stegen de lonen.

 

 

Ook de consumptie steeg. De oorzaken hiervan waren:

- stijging van de lonen

- stijging van het aanbod van nieuwe elektronische producten.

- steeds professionelere en effectievere reclame

- nieuwe mogelijkheid om geld te lenen bij banken

- nieuwe mogelijkheid om op afbetaling te kopen

 

Door optimisme over de economie gaan steeds meer mensen speculeren en geld lenen

Door het optimisme stegen de beurskoersen van de aandelen. De Amerikanen verwachtten dat het bleef stegen en leenden geld om aandelen/producten te kopen.

 

Federale overheid toont te weinig begrip voor structurele economische problemen

In de jaren ’20 toonde de federale overheid onvoldoende begrip voor ernstige structurele economische problemen:

- De economie van de VS leed onder overproductie, de productgroei was groter dan de inkomensstijging van de consumenten.

- De spoorwegen, textielindustrie en mijnbouw kregen te maken met structurele werkloosheid. Door de rationalisatie was de arbeidsproductiviteit gestegen en waren er minder arbeiders nodig.

- De landbouw kampte met grote problemen. In WO I was er veel verbouwd omdat er in Europa veel vraag naar voedsel was. Na de oorlog verdween deze afzetmarkt. De gevolgen waren overproductie, dalende prijzen en minder inkomsten voor boeren. Boeren konden het geleende geld niet terugbetalen.

- Ondanks de welvaartsstijging bleef er een ongelijkmatige inkomensverdeling.

 

De ‘beurskrach’ van New York in 1929: ineenstorting van de aandelenhandel

In 1929 werden de economische problemen duidelijk zichtbaar. Banken werden voorzichtiger met het lenen van geld. De beurskoersen stopten met stijgen. Aandeelhouders verkochten hun aandelen en hierdoor daalden de koersen nog meer. Op 24 oktober 1929, Black Thursday, daalden de koersen op de beurs van Wall Street dramatisch. Iedereen verkocht hun aandelen en de koersen zakten steeds verder.

De beurskrach had grote gevolgen:

- Speculanten konden het geleende geld niet meer terugbetalen aan de banken.

- Veel banken konden daardoor niet meer aan hun verplichtingen voldoen en gingen failliet.

- Banken verstrekten geen leningen meer voor aankoop van consumptiegoederen, waardoor veel bedrijven moesten inkrimpen of sluiten.

- Miljoenen Amerikanen verloren hun baan.

 

Onder president Hoover verergert de crisis

De Republikein Herbert Hoover (1929 – 1933) kon de economische problemen geen hoofd bieden. Door de structurele zwakheden van de economie ging de recessie over in een depressie.

 

Roosevelt bestrijdtdepressie met zijn eerste New Deal

De Democraat Roosevelt (1933 – 1945) kwam met het New Deal beleid, waarin de overheid een actieve rol vervulde:

- Er werden wetten uitgevaardigd voor de

verschillende sectoren van de economie

De Agriculture Adjustment Act (AAA) gaf subsidies aan boeren die hun productie wilden beperken. In de National Industrial Recovery Act (NIRA) maakten de overheid en het bedrijfsleven afspraken om overproductie te voorkomen en de werkomstandigheden te verbeteren.

- Er werden organisaties opgericht om de

wetten uit te voeren

De National Recovery Administration (NRA) moest de doelstellingen van de NIRA verwezelijken.

 

Zakenlieden en Hooggerechtshof tegen New Deal

De New Deal stuitte op veel tegenstand:

- Zakenlieden zagen de New Deal niet zitten. Het was te communistisch en vonden

het te veel ingrijpen van de overheid.

- Het Hooggerechtshof verklaarde enkele wetten, waaronder de NIRA, ongrondwettig.

 

De kiezers steunden de New Deal, bleek bij de Congresverkiezingen in 934. Ze kregen tweederde meerderheid.

De tweede New Deal: streven naar maatschappelijke hervorming

De tweede New Dealw as minder gericht op hetstel van de economie en meer op maatschappelijke hervorming:

- Er werd een klein begin gemaakt met invoering van sociale zekerheid door de Social Security Act (SSA). De kosten werden via belastingen betaald.

- In 1935 kreeg vakbeweging National Labor Relations Act (NLRA) het recht als collectief namens leden te onderhandelen met werkgevers.

- Er werden talloze werklozenprojecten opgezet door de Works Progress Administration (WPA).

 

Het einde van de New Deal

Vanaf 1937 werd een verdere uitbouw van de New Deal geblokkeerd:

- Bezuinigingen in 1937 dedeb de eerste

successen van de New Deal teniet.

Om de begroting sluitend te houden, bezuinigde Roosevelt en het had een achteruitgang van de economie als gevolg (de ‘Roosevelt-recessie’).

- Een coalitie van zuidelijke Democraten en Republikeinen verzette zich tegen de uitbouw van de New Deal

Roosevelt had van de Democraten een stadpartij gemaakt (vooral voor het Noorden en de zwarten), dit viel slecht bij de zuidelijke Democraten en werden tegen de New Deal. In 1939 legde Roosevelt zich hierbij neer.

 

In de Tweede Wereldoorlog verdwijnt de depressie

Pas in WO II werd de depressie overwonnen:

- De productie van de VS verdubbelde in de oorlogsjaren.

- Hierdoor en door invoering van de dienstplicht verdween de werkloosheid bijna geheel.

 

 

WO II had ook sociale gevolgen:

- Het aantal vrouwelijke arbeidskrachten stijgt sterk

Door een tekort aan arbeidskrachten wordt er een beroep gedaan op vrouwen.

- De macht van de vakbeweging neemt verder toe

Overwerk in fabrieken werd met 50% meer loon betaald. De vakbeweging zou stakingen voorkomen en de overheid zou de lonen op peil houden.

 

2. In strijd voor gelijke burgerrechten wordt door de zwarten weinig bereikt

De zwarte bevolking levert een bijdrage aan de Eerste Wereldoorlog

- Het aantal zwarte mannen en vrouwen

in de oorlogsindustrie nam sterk toe.

Veel blanken gingen als militair naar Europa. Veel zwarten kwamen vanuit

het Zuiden naar het Noorden om in de oorlogsindustrie te werken.

- Zwarte mannen dienden in het leger van de VS

In mei 1917 werd de dienstplicht ingevoerd. Bijna 400.000 zwarten dienden in de oorlog in het leger of de vloot van de VS. Ze dienden vooral bij het Franse leger.

 

In het leger heerste segregatie. De zwarte en blanke soldaten werden in eigen legeronderdelen ingedeeld. Wel won de NAACP een

rechtszaak waardoor er een officiersopleiding voor zwarten kwam.

Na WO I waren de zwarten strijdbaarder en hadden degenen die naar het Noorden getrokken waren meer kans op werk en een betere betaling.

 

De achterstelling van zwarten bleef, maar het verzet ertegen groeide

Veel zwarten trokken naar het Noorden waar ze hoopten een beter bestaan op te bouwen. De meesten kwamen terecht in armoedige ghetto’s.

 

Tijdens het interbellum deed de zwarte bevolking meer tegen segregatie en discriminatie. Belangrijke organisaties voor het verzet van zwarten in de jaren ’20 waren:

- de NAACP (National Association for the

Advancement of Colored People)

Voerde actie tegen het lynchen in het zuiden. Tijdens het interbellum nam

het lynchen sterk af.

- de UNIA (Universal Negro Improvement

and Conservation Association) en haar tijdschrift ‘Black World’

Was geen succes. Marcus Garvey leek erg succesvol, maar uiteindelijk werd een door hem opgerichte zwarte scheepvaartmaatschappij een volledig fiasco.

 

Tegenstanders van gelijke rechten probeerden echter de

zwarten onder de duim te houden:

- Zij reageerden gewelddadig en zetten de politie en de National Guard in.

- Zij kregen in het Zuiden steun van de rechterlijke macht. Zwarten werden in

hetrechtssysteem gediscrimineerd.

- De Klu Klux Klan leefde weer op.

 

Teleurstelling bij de zwarten over de New Deal

Ook de zwarten leden onder de beurskrach. De werkloosheidsuitkeringen van de New Deal waren veelal hoger dan het loon van de zwarte arbeiders. Hierop besloot de leiding van de uitkeringsinstantie de zwarten minder uit te keren dan de blanke werklozen.

 

Meer gelijkheid in het leger van de VS, maar segregatie blijft bestaan tot 1948

Tijdens WO II pasten legeronderdelen, onder druk van de federale regering, hun beleid aan en gaven de zwarten kans om hogerop in het leger te komen. Toch

bleef er segregatie bestaan, zwarten waren minder belangrijk dan de blanken.

Drie jaar na WO II in 1948 hief president Truman de segregatie in het leger op.

 

3. Isolationisme in buitenlands beleid wordt door WO II doorbroken

De VS worden geen lid van de Volkenbond

Een wapenstilstand maakte op 11 november 1918 een einde aan WO I. Het werd officieel in 1919 bij het Verdrag van Versailles. President Wilson speelde de hoofdrol in de onderhandelingen die moesten leiden tot dit verdrag. Vier van de

Veertien Punten van Wilson zijn:

- een actieve betrokkenheid van de ondertekenaars van het verdrag bij een internationaal rechtssysteem.

- het zelfbeschikkingsrecht van volkeren (het recht om een eigen nationale

staat op te richten en een eigen regering te kiezen)

- het afzien van oorlog als middel om territoriale conflicten te beslechten

- de oprichting van een Volkenbond, die onafhankelijkheid van alle staten mest garanderen en de vrede in de wereld moest handhaven.

 

Uit eigenbelang geen volledig isolationisme onder de Republikeinse presidenten

Volledige terugkeer van het isolationisme bleek onmogelijk in de jaren ’20. De politieke en economische belangen van de VS in de wereld waren te groot. Internationale afspraken werden door Wilsons Republikeinse opvolgers (Harding, Coolidge, Hoover) echter alleen nog uit strategisch oogpunt en uit eigenbelang aangegaan:

- Alleen wanneer economische en politieke belangen van de VS op het spel stonden, zouden ze moeten ingrijpen op internationaal vlak, zonder verdere verplichtingen.

- In het beleid ten aanzien van Latijns-Amerika (achtertuin van de VS) voerde

het eigenbelang de boventoon.

- Op economisch terrein werd er voor protectionisme gekozen (bescherming van eigen industrie en handel door invoerrechten op buitenlandse producten).

 

Roosevelt wijzigt buitenlandse politiek deels: ‘Good Neighbour Policy’ in Latijns Amerika

Het Good Neighbour Policy (1933) was het striven naar meer eenheid tussen de Amerikaanse staten en een nauwere economische samenleving.

De opkomst van het agressieve Japans regime zette de Policy van de VS in Azië onder druk.

 

Tegen de zin van Roosevelt blijven de VS vasthouden aan isolationisme

Roosevelt zag het gevaar van Hitler en zijn natiepartij, maar de afkeer van betrokkenheid bij internationale conflicten in de VS nam alleen maar toe:

- In 1935 kwam de neutraliteitswet tot stand, die de uitvoer van wapens naar oorlogvoerende landen verbood. De wet bestond tot het uitbreken van WO II.

- Ook na het begin van WO II en de Duitse bezetting hield Roosevelt weerstand houden tegen interventie door de VS.

 

Door sterke politieke en economische banden met Groot-Brittannië hadden de VS belang bij een Britse overwinning op de Duitsers en de Italianen. Hierdoor raakten de VS toch (indirect) betrokken bij de strijd tegen deze fascistische landen:  

- In maart 1941 werd de Lend-Lease Act (VS leende oorlogsmateriaal aan Groot-Brittannië en later ook aan de Sovjet Unie) aangenomen.

- In augustus 1941 kwam een verklaring (Atlantisch Handvest) tussen Roosevelt en de Britse regeringsleider Winston Churchill tot stand. Ze wilden een beter toekomst voor de wereld.

 

De VS in oorlog met Japan, Duitsland en Italië

De aanval op Pearl Harbor (december 1941) was de aanleiding voor een oorlogsverklaring van de VS aan Japan. Hierna verklaarden Duitsland en Italië de oorlog aan de VS.

 

 

De VS behoorden hierna tot de geallieerden.

Roosevelt, Churchill en Stalin werden de Grote Drie genoemd.

 

De Grote Drie worden het niet eens op de conferentie van Jalta

- Wel of geen herstelbetalingen van

Duitsland eisen?

Stalin wilde 20 miljard dollar aan herstelbetalingen in de vorm van producten van Duitsland. De helft hiervan zou voor de SU zijn. Roosevelt en Churchill verzetten zich hiertegen omdat mede de herstelbetalingen van WO I tot de opkomst van Hitler hadden geleid.

- Wat voor regering moest Polen na de oorlog krijgen?

De SU had een communistische regering in Polen geïnstalleerd. Roosevelt en

Churchill wilden een democratische regering.

- Wat voor regering moest Duitsland na de

oorlog krijgen?

Er kwam geen overeenstemming, dus na de capitulatie werd Duitsland in drie bezettingszones verdeeld. Churchill was bang dat de VS zich na de oorlog uit Europa terug zou trekken en dat Groot-Brittannië alleen tegenover de Russen zou staan. Daarom kreeg Frankrijk ook een bezettingszone in Duitsland.

 

De conferentie van Jalta leidt tot de oprichting va de Verenigde Naties

Twee wensen van Roosevelt werden op de conferentie ingewilligd:

- Stalin beloofde dat de SU drie maanden na de capitulatie van Duitsland zou gaan deelnemen an de oorlog tegen Japan.

- Er werden afspraken gemaakt over de oprichting van de Verenigde Naties.

 

De VN moesten een centrale rol krijgen in het handhaven van een nieuwe internationale rechtsorde.

Hoofdstuk 4: Periode 1945 – 1965: Industrialisatie, sociale spanningen en Koude Oorlog

1. Industrialisatie en veranderingen in de samenleving

President Truman probeert de New Deal voor te zetten

Overgang naar vredeseconome en demobilisatie verlopen soepel

Na de oorlog belandde de economie van de VS niet in een depressie:

- Oorlogsindustrieën schakelden soepel over in duurzame consumptiegoederenproductie. De productie kon de vraag bijna niet bijhouden (door bv. Babyboom).

- Oorlogsveteranen werden als helden binnengehaald. Demobilisatie (ontslag uit leger en terugkeer in maatschappij) verliep zonder al te veel problemen.

 

Trumans ‘Fair Deal’ komt niet van de grond, maar hij bereikt wel belangrijke resultaten

De Democraat Truman zag in een onverwachte herverkiezing een mandaat om het beleid van de New Deal toch voort te zetten, maar dan onder de nieuwe naam: Fair Deal. De Democratische partij kreeg de meerderheid in het Congres, maar er kwam uiteindelijk weinig van terecht omdat de conservatieven Democraten vaak de Republikeinen steunden.

 

 

Toch wist Truman enige belangrijke resultaten te bereiken:

- De uitvoering van de GI Bill, deze bood ex-soldaten recht op verder scholing en leningen. De wet moest werkloosheid voorkomen.

- Op voorstel van Truman werd er een eind gemaakt aan de segregatie in het leger.

- Het minimumloon werd verhoogd, de sociale wetgeving werd verbeterd en er kwam geld vrij voor verbetering van de behuizing van de armsten in de VS.

 

 

De welvaart groeide onder president Truman:

- Arbeidsproductiviteit steef enorm door nieuwe productietechnieken.

- De babyboom gaf de economie een grote impuls.

Vooral blanke arbeiders en de middenklasse profiteerden in de jaren ’50 van de nieuwe welvaart.

 

President Eisenhower wil minder overheidsingrijpen

Uitgangspunten van de Republikeinse, oud-generaal uit WO II, Dwight D. Eisenhower waren:

- Burgers moeten minder afhankelijk zijn van de publieke sector, ze moeten meer zelf kunnen doen.

- Een stijgende welvaart zal bestaande problemen oplossen.

- Het bedrijfsleven kan als enige voor die vooruitgang zorgen en moet daarom zo min mogelijk gehinderd worden.

Regering-Eisenhower maakte daarom de volgende maatregelen:

- Er kwam een eind aan de loon- en prijscontrole door de overheid. Ondernemers, werkgevers en werknemers konden voortaan de lonen en prijzen zelf vaststellen.

- Er werd gekort op subsidies voor boeren.

 

Het ‘militair-industriële complex’ krijgt invloed

In de jaren ’50 groeide de invloed en omvang van het militair-industriële complex, een bundeling van belangen van de politieke en militaire leiding en de wapenindustrie. ‘Het potentiële gevaar van een rampzalige toename van misplaatste macht bestaat e zal blijven bestaan.’

 

Galbraith oefent kritiek uit op de consumptiemaatschappij

De Democratisch gezinde econoom J.K. Galbraith publiceerde in 1958 het boek The Affluent Society (De economie van de overvloed).

Galbraith noemde in zijn boek twee belangrijke punten van kritiek:

- te weinig oog voor nadelen van de

consumptiemaatschappij

De VS waren ‘rijk’ in de private sector, maar ‘arm’ in de publieke sector.

De sociale voorzieningen waren bijvoorbeeld verwaarloosd.

- gebrek aan overheidsbeleid

Overheid was ernstig tekort geschoten op het gebied van onderwijs, gezondheidszorg en openbaar vervoer. Ook was er nog veel inkomensongelijkheid.

 

Hij wilde een verbetering van de bestaanskwaliteit. Die

verbetering zou moeten komen door:

- verbetering van het onderwijs

Verbetering van het onderwijs zou leiden tot verbetering op tal van andere gebieden. Onderwijs zou centraal door de federale overheid moeten worden geregeld i.p.v. door de talrijke lokale overheden en particuliere instanties.

- hogere belastingen om de verbeteringen te financieren

De belastingen in de private sector moesten worden verhoogd om de verbeteringen in de publieke sector, vooral het onderwijs, te kunnen financieren.

 

Kennedy’s ‘New Frontier’ stuit op tegenstand van het Congres

Na Eisenhowers kwamen er twee Democratische presidenten: Kennedy en Johnson. Zij lieten zich inspireren dor Galbraith. Kennedy wilde de slapende natie van Amerika opnieuw in beweging brengen door een New Frontier. In november 1963 werd hij vermoord.

De resultaten die Kennedy bereikten waren:

- In 1969 slaagde het onder Kennedy begonnen maanproject erin de eerste mensen op de maan te laten landen en terug te laten keren.

- Het Peace Corps kwam er.

- De ernstige crisis tussen de VS en de SU werd vreedzaam opgelost.

- De welvaart in de VS nam toe.

- De werkloosheid daalde.

- De federale regering verleende subsidies aan de staten om de uitkeringen aan werklozen te kunnen uitbreiden.

- Het minimumloon steeg (van 1 dollar per uur naar 1,25 dollar).

- Gezinnen met een laag inkomen kregen de mogelijkheid met een staatslening een eigen huis te kopen.

- In 1964 werden de Civil Right Acts onder president Johnson in een uitgebreidere vorm aangenomen.

 

Johnsons ‘Great Society’ deels mislukt door de oorlog in Vietnam

Kennedy’s vicepresident Johnson volgde hem op. Johnson was zeer begaan met de armen mensen in de getto’s. In januari 1964 riep hij al op tot een War on Poverty (Oorlog tegen armoede).

Hij werd met een overweldigende meerderheid herkozen als president. Zijn voorstellen werden aanvankelijk enthousiast aanvaard:

- De gezondheidszorg werd uitgebreid: de verzekering van bejaarden tegen ziekte- en verzorging kosten werd geregeld en een wet voor uitkeringsgerechtigden.

- Er werden voedselbonnen aan armen verstrekt.

- Via wetgeving werd geld ter beschikking gesteld voor de herscholing van werklozen.

- Er kwam een Model Cities Act (1966) waarin

sloppenwijken werden aangepakt.

- In een Voting Rights Act (1964) werden

de rechten van de zwarten om te kunnen stemmen verbeterd.

- Er kwamen maatregelen die het milieu moesten beschermen.

 

Door de inmenging van de VS in de Vietnamoorlog werd de schatkist van de VS zwaar aangesproken. De oorlog kostte zoveel dat Johnson zwaar moest bezuinigen om zijn hervormingsprogramma.

Protestbewegingen veroorzaken grote onrust in de samenleving

- Kritiek op de armoedige woon- en leefomstandigheden in de getto’s in de steden

Johnson zag de noodzaak van verbeteringen in de getto’s, maar hem ontbraken de financiële middelen. In ’66 en ’67 ontstonden er ernstige rellen in de getto’s.

- Kritiek op de consumptiemaatschappij

Hippies gingen actievoeren tegen de consumptiemaatschappij van hun ouders.

- Kritiek op onvoldoende democratie

De studentenbeweging Students for a Democratic Society (SDS) voerde actie voor meer zeggenschap voor studenten in het onderwijs en het bestuur van universiteiten. Ze namen het ook op voor de armen.

- Kritiek op de oorlog in Vietnam

Vooral door studenten en zwarten werden grote acties gehouden.

- Kritiek op een te regulerende rol van de overheid

Republikeinen en conservatieve Democraten keerden zich tegen het beleid van regeringen als die van Johnson. Door zijn beleid nam de regulerende rol van de overheid sterk toe, het gevolg daarvan was dat ook het verzet ertegen groeide.

 

2. De ontwikkeling van de burgerrechten

(1945 – 1965)

President Truman zet de burgerrechten op de politieke agenda

Presidenten hadden na de reconstructie geen oog voor gelijke rechten voor zwarten, uit angst blanke kiezers te verliezen. Na WO II zette Truman burgerrechten op de politieke agenda. Hij slaagde erin:

- maatregelen te nemen die discriminatie binnen het federale regeringsapparaat

verboden.

- segregatie binnen het leger af te schaffen.

Het beleid paste binnen de sociale veranderingen in de samenleving in de jaren ’50.

- Er ontstond een nieuwe middenklasse onder de zwarte burgers.

- De acceptatie van een gemengde samenleving groeide onder de blanken.

 

De ‘Civil Rights Movement’ boekt successen in de zuidelijke staten

De NAACP zette haar burgerrechten beleid van voor de oorlog voort. Steeds meer organisaties gingen zich inzetten voor gelijke rechten voor zwarten. Zo richtte Martin Luther King de geweldloze Southern Christian leadership Conference (SCLC) op. 

 

De rechtszaak Brown vs. Board of Education of Topeka

Door de NAACP gewonnen rechtszaak over het verzetten van witte scholen tegen toelating van zwarte kinderen.

 

De busboycot in Montgomery (1959)

In 1955 weigerde Rosa Parks (lid van de NAACP) op te staan in de bus voor een blanke. Hiervoor kreeg ze een boete. Onder leiding van Martin Luther King ontstond er een busboycot. Na een jaar werd segregatie in het openbaar vervoer afgeschaft.

 

Little Rock: niet baanbrekend, wel een historisch begrip (1957)

9 zwarte leerlingen probeerden toelating te krijgen tot de gesegregeerde Little Rock Central High School. Na overleg en uit angst voor een bloedbad werden de leerlingen onder begeleiding van een luchtlandingsdivisie toegelaten.

 

Blanke reactie in de zuidelijke staten

De KKK werd weer actief en ze maakten het de zwarten moeilijk. Maar nu werden de KKK-leden door justitie vervolgd. De VS presenteerde zich aan de wereld als een model-democratie, dus in feite zou er geen discriminatie mogen zijn.

 

Kennedy en Johnson brengen met de Civil Rights Act en de Voting Rights

Act het einde aan de wettelijke ongelijkheid

In augustus 1963 liepen zwarten en blanken samen in een Mars naar Washington waar Martin Luther King zijn befaamde rede ‘I have a dream’ uitsprak.

In 1964 werd de Civil Rights Act getekend en in 1965 de Voting Rights Act. De wetten betekenden het einde van de wettelijke ongelijkheid van de zwarte

bevolking. Belangrijkste bepalingen waren:

- Verbod op discriminatie bij het aannemen/ontslaan van werknemers.

- Verbod op alle vormen van segregatie.

- Verbod op onzinnige eisen bij het registreren van een kiezer.

 

Radicalisering in de Civil Rights Movement: Black Power Movement, Nation of Islam en Black Panthers

In het midden van de jaren ’60 vond er radicalisering plaats. Zwarten waren ontevreden. Zij wilden namelijk ook gelijkheid op sociaal en economisch gebied.

 

Black Power Movement

Dit waren allerlei zwarte groepen en individuen. Gemeenschappelijke

kenmerken:

- tegen samenwerking met de racistische en verdorven blanken.

- trots op hun zwart zijn.

 - onafhankelijk worden van blanken door

eigen bedrijven op te zetten.

The Nation of Islam

Ook wel de Black Muslims genoemd. Zelfde kenmerken als Black Power

Movement, plus:

- het streven naar aparte zwarte staat binnen de VS, zonder blanken.

- afkeer van Christendom als godsdienst van de blanken.

 

De Black Panters

Kenmerken van de Black Power Movement, plus:

- ze hadden revolutionaire ideeën: ze wilden het gehele kapitalistische systeem

omver werpen.

- ze keurden het gebruik van geweld goed.

 

Rellen in de zwarte wijken van de grote steden

In de zomer van ’65 en de zomers daarna braken er veel rellen uit in de

grote steden. Dieper liggende oorzaken waren volgens de meeste onderzoekers:

- het (gedeeltelijk) falen van de Great Society.

- het uitblijven van gelijke kansenn in de samenleving, ook na het aannemen van de Civil Rights Act.

- het diepgewortelde gevoel van discriminatie , buitengesloten zijn en onmacht.

 

 

3. De VS

als supermacht in de Koude Oorlog (1945 – 1965)

President Truman voert Truman-doctrine en Marshallhulp in

De conferentie van Potsdam

Op 8 mei 1945 capituleerde het Duitse Rijk. De Grote Drie hielden in juli 1945 een conferentie in Potsdam. Roosevelt was vervangen door Truman en Churchill door Attlee.

In 1949 leidde het niet eens worden tot een deling van Duitsland in twee staten:

- de West-Duitse Bondsrepubliek, bestaande uit de bezettingszones van de VS, Engeland en Frankrijk,

- de communistische Oost-Duitse DDR, bestaande uit de Russische bezettingszone.

 

Koude Oorlog gaat de naoorlogse verhoudingen bepalen

De VS zag de SU als gevaar voor de vrije kapitalistische en democratische wereld. De SU zag het streven van de VS naar vrijhandel als westers imperialisme.

In de Koude Oorlog:

- kwamen veel conflicten en oorlogen voor, maar er was geen rechtstreekse oorlog tussen de VS en SU.

- werd Europa verdeeld in een Amerikaanse en een Russische invloedssfeer.

 

De VS vonden dat ze als nieuwe wereldleider nu een centrale rol moesten spelen in de internationale rechtsorde. Voor een actievere rol werd er een basis gelegd in WO II:

- Vooral o.l.v. de VS werden in Azië de Japanners uit de door hen bezette gebieden verdreven. In Noord-Afrika en Zuid-West-Europa de Duisters en Italianen.

- de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki maakten een einde aan de oorlog met Japan en waren eveneens een waarschuwing voor de SU.

 

Harde opstelling tegen de Sovjet-Unie: de Truman-doctrine

De doelstelling van het buitenlandse beleid van de VS werd containment (in bedwang houden) van het communisme. In de Trumanleer werd bepaald dat de VS elke democratie die bedreigd werd, zou helpen. De leer was ontstaan doordat de VS de beschermende rol van Groot-Brittannië in het communistisch bedreigde Griekenland en Turkije overnam.

 

De VS was bang dat het communisme de naoorlogse armoede in Europa zou misbruiken  om Europa over te nemen. Daarom volgde in 1947 de Marshallhulp (financieel programma van de minister van buitenlandse zaken van de VS, Marshall, bedoeld voor de wederopbouw en het economisch herstel van Europa). De door de SU bezette landen wezen de Marshallhulp (gedwongen) af.

De VS namen ook andere maatregelen om verbreiding van het communisme te voorkomen:

- Ze sloten allianties (bondgenootschappen), die moesten zorgen voor collectieve veiligheid: gezamenlijke verdediging tegen buitenlandse aanvallen.

In 1949 werd de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) opgericht (VS, Canada, bijna alle West-Europese landen en Turkije).

In 1954 werd in Zuid-Oost-Azië de Zuidoost-Aziatische

Verdragsorganisatie (ZOAVO) opgericht.

In 1955 werd in het Midden-Oosten de Centrale Verdragsorganisatie (CENVO).

- De VS zetten in de hele wereld militaire bases op. De belangrijkste kamen in Duitsland, Italië, Turkije, de Filippijnen en Japan.

Als tegenhanger van de NAVO sloten de SU en de communistische Oost-Europese staten in 1955 het Pact van Warschau.

 

Vrees in de VS voor verbreiding van het communisme neemt eind jaren ’40 toe

Gebeurtenissen die de angst voor het communisme versterkten:

- In juni 1948 ontstond er een crisis rond Berlijn, nadat de SU een blokkade van West-Berlijn had aangekondigd.  Alle

wegen van West-Duitsland naar West-Berlijn werden afgesloten.

- Vanaf 1949 had de SU ook beschikking over de atoombom. Ze misten alleen nog middelen om de VS te bereiken.

- In 1949 werd ook China communistisch. Er kwam veel kritiek op Truman’s leer, omdat die niet had voorkomen dat China communistisch werd.

 

Truman past containment toe in Azië: oorlog in Korea

In 1950 werd de containmentpolitiek toegepast in Korea. Het Noorden behoorde tot de Russische invloedssfeer, het Zuiden tot de Amerikaanse. In dit jaar viel het communistische Noorden (gesteund door China) het Zuiden binnen. Een VN-leger kwam het Zuiden te hulp. Het land bleef gescheiden.

 

Jacht op communisten in de VS onder leiding van McCarthy

De actie van het McCarthyisme (Jacht op mensen die ervan werden verdacht communist te zijn) geleid door de Republikeinse senator Joseph McCarthy sloeg aan bij een breed publiek. De VS moest gezuiverd worden van ‘communistische verraders en spionnen’. Doordat veel van zijn slachtoffers onschuldig waren (en omdat hij Republikeinen als slachtoffer ging kiezen) werd er een motie van afkeuring aangenomen door het Senaat.

 

President Eisenhower voegt de dominotheorie toe aan het buitenlands beleid

Dominotheorie: als één land in Zuidoost-Azië communistisch zou worden, dan zouden andere landen als dominostenen omvallen. Er was een kwestie gaande rond Vietnam met Frankrijk. In juli 1954 werd Vietnam voorlopig verdeeld in het communistische Noorden en het westersgezinde Zuiden. De Vietminh, later Vietcong, zette de strijd voort in Zuid-Vietnam. In ’56 trokken de Fransen zich terug en zetten de VS de strijd tegen de Vietminh voort.

 

De VS denken aan ‘massive retaliation’ (massale vergelding)

In de jaren ’50 werd er door de VS gedreigd met massale vergelding door middel van kernwapens bij communistische agressie. Aangezien de SU ook over deze wapens beschikte, verloor de dreiging haar kracht. De VS wilden ook niet hun eigen ondergang riskeren.

 

President Kennedy brengt nieuw elan in de VS

In de tweede helft van de jaren ’50 kwam er een nieuwe strijd: de strijd om de ruimte. De Russen trapten af in 1957 met de ‘Spoetnik’ satelliet. De VS zette een ambitieus ruimtevaartprogramma op om de mens op de maan te brengen (dit lukte in 1969). Dat de Russen raketten hadden, betekende dat hun atoombommen de VS konden bereiken.

 

Kennedy wordt met nieuwe problemen geconfronteerd: de Berlijnse muur en de Cubacrisis

De bouw van de Berlijnse Muur (1961)

De DDR besloot in augustus ’61, met toestemming van de SU, de Berlijnse Muur te bouwen en de verdere uittocht van Oost-Duisters naar het Westen. De muur bleef staan tot eind 1989.

 

De Cubacrisis (1962)

Na de Cubaanse revolutie van 1959 wendde de communistische Cubaanse leider Fidel Castro zich voor steun tot Chroesjsjov, de leider van de SU. Deze liet in ’62 raketten op Cuba installeren. Kennedy koos voor een blokkade van Cuba, om de aanvoer van meer raketten te voorkomen. Een kernoorlog leek dichtbij, maar op het laatste moment keerden de Russische schepen om.

De VS en de SU zetten na de Cubacrisis ook stappen om de nucleaire dreiging te verminderen:

- Ze legden een ‘hot line’ (telexverbinding tussen Washington en Moskou) aan, om in geval van nood snel te kunnen communiceren.

- Er kwam een verbod voor kernbomproeven in de atmosfeer en onder water (oktober ’63).

 

President Johnson gaat oorlogvoeren in Vietnam

Kennedy en Johnson zetten Eisenhowers

beleid van steun aan Zuid-Vietnam voort

In Zuid-Vietnam was de Vietcong (communistische onafhankelijkheidsbeweging) actief. Kennedy en Johnson wilden het domino-effect voorkomen en zich inzetten voor democratie in Zuid-Vietnam. Johnson moest een keuze maken tussen een communistische overwinning of er een echte ‘Amerikaanse’ oorlog van maken. Hij koos voor het laatste. In ’65 kwamen de eerste mariniers in Zuid-Vietnam aan.

 

Een overwinning van de VS in Zuid-Vietnam werd vooral bemoeilijkt door drie omstandigheden:

- het ondemocratische karakter van

het Zuid-Vietnamese bewind

Na een militaire staatgreep in november ’63 kwam de macht van Zuid-Vietnam in handen van het leger.

- het leger van de VS bleek onvoldoende

opgewassen tegen de guerrilla van de tegenstander

opgewassen tegen de guerrilla van de tegenstander

- het massale verzet in en buiten de VS tegen het regeringsbeleid

De Vietnamoorlog was de eerste die op TV kwam, hierdoor voelden veel mensen zich betrokken en ontstonden er grote demonstraties tegen het optreden van de VS. (Er waren amper beelden van het Noord-Vietnamese optreden in de strijd).

Nixon trok de troepen terug en sloot in januari ’73 een wapenstilstand met Noord-Vietnam. In ’75 veroverde het Noorden het Zuiden en werd het ingelijfd als een communistische staat Vietnam.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.