Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Laagland (nagenoeg) compleet

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 6e klas vwo | 10748 woorden
  • 15 maart 2013
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
32 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Bronvermelding

1-7 & 12: http://www.scholieren.com/samenvatting/35572 (eigen

aanpassingen)

9-11: eigen werk

13-14: http://www.scholieren.com/samenvatting/31886

 

15-16: http://www.scholieren.com/samenvatting/37047, http://www.scholieren.com/samenvatting/15202

17: http://www.scholieren.com/samenvatting/28482

18: eigen werk

 

 

Hoofdstuk

1

Laagland en persoonlijke

smaakontwikkeling

§1 

 

Leesmotivaties = mensen

lezen om verschillende redenen. 

- informatie werven

- kennis op doen

- ontspannen

- inzicht krijgen

- genieten van mooie, kunstige vorm 

 

 

Literatuuropvatting = eisen waar een goed boek

aan moet voldoen (verschillend). 

- actie en spanning

- goed beschreven personages

- goed beeld van werkelijkheid

 

§2

 

 

Literatuurlessen = bedoeld voor het ontwikkelen

van je persoonlijke smaak.

 

§3

 

 

Verwachtingen: 

- genres = soorten boeken en verhalen

- gedichten en verhalen

- titels en ondertitels

- presentatie

 

Hoofdstuk

2

Literaire teksten: open plek

en spanning 

§1 

 

 

Open plekken = in verhalen krijg je niet alle relevante informatie in één keer in beeld.

 

Ontstaan door: 

- tegenstrijdige informatie = open plek om de lezer de betrouwbaarheid van de informatie te laten vaststellen

 

- relevantie informatie = wanneer deze niet of nauwelijks wordt mede gedeeld; lezer moet zelf de

informatie uit de tekst bijeen sprokkelen

- geen directe of duidelijke verwijzing = lezer

moet dit uitzoeken 

- wisseling van perspectief

- afbreken van gebeurtenissen op een spannend

moment

- overgaan op een andere verhaallijn

 

Doel: 

- tekststuringsmechanismen = sturen lezer in

leesactiviteit. 

- zorgen ervoor dat er een actieve lezer is, een lezer die de tekst doorgaat om informatie te zoeken, etc.

 

Titel = creëert vaak een open plek; lezer verwacht een verband tussen tekst en titel, maar weet niet zeker welk verband. 

Handelen van personages = open plekken; geen informatie over motieven van personages, dus lezer krijgt

geen inzicht; moet dit dan zelf invullen/achterhalen.

 

Witregels = open plekken; lezer moet reconstrueren hoe fragmenten op elkaar aansluiten. 

 

Hoofdstukken = lezer moet vaststellen hoe hoofdstukken op elkaar aansluiten. 


 

§2

 

Spanning = lezer wordt gedreven verder te lezen; wil weten hoe het verhaal verder gaat.

 

Manipuleren = auteurs kunnen informatie achterhouden, vertragen een handeling, etc.

Spanningsboog = tijd

tussen het ontstaan van vragen bij de lezer en het antwoord daarop.

 

Hoofdstuk

3

Fictie, non-fictie, proza, poëzie, toneel, literatuur en lectuur

 

§1

 

Non-fictie = verwijzen rechtstreeks naar de

werkelijk van heden en verleden. 

- lezers verwachten dat schrijvers de waarheid schrijven en zich aan de feiten houden 

 

Fictie = andere teksten. 

- schrijvers hoeven zich niet aan de feiten te

houden 

- geen rechtstreeks verslag van de werkelijkheid

- werkelijkheid kan als uitgangspunt worden gebruikt, maar schrijvers wijken hier vaak vanaf met hun eigen fantasie

 

§2

 

Proza (romans, novellen en verhalen) =

fictionele teksten. 

- schrijver gebruikt volle breedte van het papier, volgeschreven regels

 

- tekst is verdeeld in alinea’s en in grotere gedeelten als hoofdstukken 

Roman = meest omvangrijk; 100 pagina’s of meer. Meer personages kunnen uitvoerig beschreven worden en er zijn vele verhaallijnen mogelijk.

Novelle = korter; 80 tot honderd pagina’s. Minder personages en één verhaallijn. 

Verhaal = kortst; hooguit 30 pagina’s. Meestal één enkele gebeurtenis. 

Poezie (liedjes en

gedichten) = een deel van de bladzijde wordt gebruikt. 

- uiterlijke presentatie is belangrijk

- maar weinig woorden op een bladzijde

 

Toneel = bijzondere vorm

van fictie. 

 

§3

 

 

Fictionele teksten à artistieke gerichtheid. 

- kiezen voor een bepaald taalgebruik of een

bepaalde structuur

- twee groepen: lectuur en literatuur 

 

Lectuur = auteurs krijgen geen artistieke erkenning.

- ontspanningsliteratuur of massaliteratuur

- schiet tekort in veelduidigheid en diepgang in vergelijking met literatuur

- open plekken zijn aan het slot allemaal ingevuld

Literatuur = artistieke

erkenning

- maatschappijbevestigend

 

- vaak nog oningevulde open plekken aan het slot (open einde)

 

§4

 

 

Intertekstualiteit = wanneer je een verband kunt leggen tussen het boek dat je leest en verwijzingen in dat boek naar een andere

tekst. 

Hoofdstuk

4

Tijd en structuur 

§1

 

 

Kunstgreep (tijd, volgorde of perspectief) = wordt toegepast wanneer een schrijver een bepaald effect bij de lezer wil

bereiken (verwarring, nieuwsgierigheid of nadenken). 

 

§2

 

 

Fabel / story = wanneer de gebeurtenissen van literaire teksten worden verteld in logisch-chronologische volgorde.

 

 

Sujet / plot = feitelijke weergave van de

gebeurtenissen in de literaire tekst.

- ontstaat door het toepassen van kunstgrepen op

gebeurtenissen en personages van een fabel 

 

§3

 

 

Chronologisch = gebeurtenissen weergeven in tijdsvolgorde waarin ze plaatsvinden. 

 

 

Niet-chronologisch = gebeurtenissen worden

verteld in een andere volgorde dan waarin ze plaatsvinden. 

 

§4

 

 

Vooruitwijzingen = spanning wordt opgeroepen door vooruitwijzingen naar iets wat nog moet gebeuren. 

 

Terugverwijzingen = verwijzing

naar iets dat al is gebeurd. 

- terloops, kort en beperkt

 

 

De samenvatting gaat verder na deze boodschap.

Verder lezen
Gids Eindexamens

Alles wat je moet weten over de eindexamens

Flashback = wanneer een terugverwijzing een

langere passage is die speelt in het verleden. Tekst is dan niet-chronologisch. 

 

§5

 

 

Geen interessante zaken.

 

 

§6

 

 

Samenhang = samenhang

tussen verschillende gebeurtenissen en tekstelementen (in literaire teksten).

- ontstaat onder meer door herhaling van tekstelementen, elementen zijn identiek of vertonen overeenkomsten

 

- ontstaat ook door tegenstellingen: verschillende elementen van de tekst staan dan tegenstellend

tegenover elkaar

 

§7

 

 

Verhaallijnen = samenhangende

gebeurtenissenreeksen. 

- gebeurtenissen zijn verbonden met één of meer personages

 

- bij meedere

verhaallijnen bestaat er vrijwel altijd een verband tussen deze verhaallijnen 

 

Hoofdstuk

5

Personages

§1

 

 

Hoofdpersoon = belangrijkste personage. Werden helden genoemd in oude verhalen.

 

Bijfiguren = personages

in een boek, waarover je minder te weten komt dan over hoofdpersonen. 

 

§2

 

 

Functie = functie van personage kun je vinden door te kijken naar de rol van de personages zoals die uit de fabel naar voren komen.

 

 

Hoofdpersoon = belangrijkste personage, streeft een bepaald doel na. 

 

 

Tegenstanders = hindernissen, moeilijkheden, gevaren, barrières, omstandigheden, eigenschappen of elementen.

 

- maken het de hoofdpersoon moeilijker om zijn/haar doel te bereiken

 

Helpers = verhaalfiguren, omstandigheden, eigenschappen of elementen die de hoofdpersoon helpen en steunen bij het bereiken van het doel. 

 

 

Relaties tussen hoofdpersoon en doel en eventuele

tegenstanders en helpers geven inzicht in gebeurtenissen in een verhaal. 

 

§3

 

 

In literaire teksten kan het belangrijk zijn op

welke manier de relaties tussen verschillende personages worden beschreven. 

 

§4

 

Personages handelen via levensovertuigingen,

normen, waarden en opvattingen. 


 

Hoofdstuk

6

Perspectief

§1

 

Auteur = schrijver van de teksten.

 

Verteller = instantie of personage in de tekst die het verhaal vertelt en door wie de lezer de verhaalgebeurtenissen gepresenteerd worden. 

 

Perspectief (point of view) = standpunt van waaruit de verteller de gebeurtenissen aan de lezer

presenteert (wordt door de verteller bepaald). 

 

§2

 

1. Alwetende vertelsituatie 

- verteller weet van alle personages wat ze

zien, horen denken en voelen

- vertelt over de personages in hij- of zijvorm 

- staat boven het verhaal, overziet alles in

ruimte en tijd

- weet alles over de gebeurtenissen uit het

verleden en heden

- alwetende verteller is géén personage in de

tekst

- objectieve, waarheidsgetrouwe indruk 

- hoeft niet objectief en waarheidsgetrouw te zijn à verteller kan manipuleren

 

2. Ikvertelsituatie 

- verteller = ikfiguur die meespeelt als

personage in het verhaal

- gebeurtenissen, ruimte en andere personages

ziet de lezer alleen door de ogen van de ikverteller 

- lezer raakt goed op de hoogte van de ideeën,

gedachten en gevoelens van de ikfiguur 

- subjectief perspectief à lezer leert slechts alleen de

gevoelens, etc. van de ikfiguur kennen 

- kan waarheidsgetrouw zijn, maar ook onbetrouwbaar

à ikverteller kan liegen

 

3. Personale vertelsituatie 

- lezer neemt verhaalgebeurtenissen, personagebeschrijvingen en ruimtebeschrijvingen waar door de ogen van een

personage uit het verhaal 

- verhaal staat in hij- of zijvorm 

- verteller is niet aanwezig, je merkt als lezer

niet dat er een verteller is 

- subjectief à lezer komt alleen iets te weten over gevoelens, gedachten, etc. van het personage door wiens ogen het verhaal wordt waargenomen

 

- kan zeer onbetrouwbaar zijn à verhaal wordt door de ogen van één

verhaalspersonage gezien 

 

4. Meervoudige vertelsituatie

- meerdere vertellers: allen hun eigen visie en

mening

- wisselend perspectief 

 

§3

 

Vertelsituatie = kan de inleving in de personages bevorderen (vooral bij ikvertelsituatie of personale vertelsituatie).

 

Hoofdstuk

7

Interpretatie en thematiek

§1

 

 

Interpretatie = beargumenteerd aangeven waar een

tekst volgens jou over gaat. 

- betekenistoekenning door een lezer aan een

tekst 

- tijdgebonden à als je een boek lang niet gelezen

hebt en opnieuw leest, vallen elementen op die je eerder niet zag

- gebaseerd op argumenten, interpretatie moet je

onderbouwen door te verwijzen naar relevante gebeurtenissen 

 

§2

 

 

Thematiek = aangeven waar het over gaat (opstellen

van interpretatie). 

- eerste fase = verzamelen van tekstmateriaal, expliciete

(letterlijke) passages

- tweede fase = op basis van tekstmateriaal wordt een betekenis aan de tekst toegekend 

 

Thematiek (thematische laag) staat niet letterlijk in de tekst, wordt afgeleid van concrete tekstgegevens en relaties tussen die gegevens (verhaallaag). 

 

§3

 

 

Algemene thema’s / literaire motieven = veel voorkomende onderwerpen van boeken in fictionele werken (angst, vriendschap, overspel, dood, oorlog, etc.).

 

 

Verhaalmotieven = motieven die je in één

bepaalde literaire tekst aantreft.

- een steeds terugkerend, betekenisvol element

in een literaire tekst

- verwijzen naar de thematiek van een tekst

 

Leidmotief = herhaling van een concreet voorwerp in een tekst. 

 

§4 

 

 

Titel en ondertitels kunnen naar de thematiek

van een literair werk verwijzen. 

 

Motto = kort tekstje, vaak een citaat uit een literair werk, bijbel of een ander boek, dat voorin het boek staat. Verwijst vaak naar de thematiek van het boek.

Hoofdstuk 9

Literaire auteurs

§1

 

Autobiografisch = met

elementen uit het persoonlijke leven van de auteur.

- is fictie

- niet verwarren met een autobiografie, deze wordt wel tot de non-fictie gerekend

 

§2

Literatuuropvatting = visie van een schrijver op de literatuur (ook recensenten hebben zo een opvatting).

Engagement = verwerking van een politieke of maatschappijkritische visie in een boek.

§3

Mens- en wereldbeeld = visie van de auteur op de mens en zijn bestaan.

Als voorbeeld de visie van

W.F. Hermans:

- pessimistisch

- de mens is een zoekend wezen dat gevangen blijft in zijn subjectieve waarnemingen en niet opgewassen is tegen een werkelijkheid die choatisch, complex en misleidend is

 

Hoofdstuk 10

Literaire

kritiek

§1

 

Geen interessante zaken.

 

Hoofdstuk 11

Literatuur en maatschappij

§1

 

Geen interessante zaken.

§2

Geen interessante zaken.

§3

Auteurs hebben een opiniërende functie = bekritiseren van bepaalde toestanden

(maatschappijkritisch).

- in ME en 19e eeuw: Reinaart de Vos en Max Havelaar

- in mindere mate in het fin de siècle en de 20e eeuw, wel: het doorbreken van taboes (DdkvD!)

 

§4

Geen interessante zaken.

 


 

Hoofdstuk

12

Literatuur uit de middeleeuwen. 

 

West-Romijnse rijk valt

uit elkaar.

Karel de Grote (769 – 814 na Chr.) = feodaal

stelsel ingevoerd. 

Feodum = Een stuk grond in bruikleen geven in

ruil voor raad en daad

 

Westelijk deel = Frankrijk

Oostelijke deel = latere Duitse rijk (eine 19e

eeuw Duitsland) 

Karel V wordt heer van alle Nederlandse

Gewesten. 1500-1550.

 

Feodale stelsel. 

Vazal versus leenheer

• Consilium et Auxilium (raad en daad) 

• Trouw zijn door hommage te doen.

 

Standenmaatschappij (standentheorie): 

1e Geestelijkheid

2e Adel en ridders

3e Boeren en vissers

4e Burgerij

 

Eercultuur: 

Norm van het gedrag lag in het aanzien dat je

van een ander ontving

 

Historische taalkunde

- Hebben olla vogola nestas hagunnan hinase hi

nda thu. Du unbida e nu. 

- Alle vogels zijn met het bouwen van hun nesten

begonnen. Behalve jij en ik. Waar wachten we nog op? 

Dit gedichtje was een probeersel van een pen =

penne probatio 

 

Dit was de eerste zelfstandige literaire uiting

in het Oud Nederlands. De mensen die deze taal spreken, spreken Diets. 

 

Natureingang; bij een lied/tekst werd in het eerste

gedeelte begonnen met het aankondigen van het jaargetijde 

 

 

Wereld van de Middeleeuwen

- Langzaam bekeert men

zich tot het Christendom

- Cultuur wordt theocentrisch. (God = het

middelpunt)

- Kerk bezit de macht, de wetenschap, de kunst

en de literatuur

- Memento Mori is het levensmotto = remember you

will die 

- Kruistochten om het heilige land (Israel) van

de ‘’Mohammedanen’’ te bevrijden

- Geen boekdrukkunst (pas in 1455), wel eigen

kopiisten met eigen bijdragen. 

kopiist = monnik die meeschreef

- Voorleescultuur

- Auteur stond in dienst van de gemeenschap

(geen naamsondertekening)

- Auteur schreef in opdracht: mecenaat (bestuur =

kerk). 

- Kunst is moraliserend en didactisch

- Originaliteit was niet van belang: 

* Ik als individu is niet belangrijk

* Wat je doet is om in de hemel te komen

(Memento Mori) 

 

Kunst in de Middeleeuwen 

Symboliek staat centraal

Christelijk geloof staat centraal

Kunst is moraliserend en didactisch,

originaliteit deed er niet toe. 

 

 

Literatuur in de middeleeuwen

Ridderromans

Boeken van adel. Er kwamen vaak ridders in voor

Roman = verhaal in het romaans

(volkstaal Frans, in tegenstelling tot in het

Latijn). 

 

Op basis van omgang met vrouw onderscheid tussen

voorhoofse en hoofse ridderroman

 

4 groepen ridderromans: 

- Frankische / Karel 

- Britse / Arthurromans

- Oosters

- Klassieke

 

Frankische

/ Karelromans 

- Rondom de legendarische figuur van Karel de

Grote (en zijn leenmannen) 

- Volmaakte ridder is: dapper, edelmoedig, trouw

en godvruchtig

- Thema’s: strijd (tegen de Moren), brute kracht

en vroomheid

- Nauwelijks een rol voor vrouwen

- Chanson de Geste: liederen over heldendaden

- Roelanslied, en Karel en de elegast 

 

Britse

/ Arthurromans

- Gebaseerd op koning Arthur (Cornwall)

- Sprookjes motieven (vliegende voorwerpen,

reuzen, draken) 

- De ideale ridder: sterk, moedig, listig (slim)

en hoofs (volgens de regels) tegenover vrouwen

- De Queeste (de zoektocht naar het ideaal)

- Minder strijd, meer liefdesgeschiedenissen

- O.a. Walevijn, Lanceloet, het hert met de

witte voet.

 

Oosterse

ridderromans 

- Verhalen uit het Midden-Oosten (door de

kruistochten)

- Hoofdmotief: liefde (strijd heeft een bijrol) 

- Bekendste verhaal: Floris ende Blanchefloer 

 

Klassieke

ridderromans

- Verhalen over de Griekse en Romeinse oudheid

- Vanwege vergelijkbaarheid structuur en sfeer behorend tot de ridderromans = er kwamen geen ridders in voor

 

 

 

- Voorbeelden: Alexanders geesten (over

Alexander de Grote) en Istorie van Trojen (over Troye) 

 

Geestelijke

letterkunde

- Verhalen over goed en kwaad (kwaadaardige

duivel die verleidt, vergevende Maria en Jezus) 

- Voorbeeldfunctie (Memento Mori: in de hemel

komen) 

- Heiligen levens: Servaes – (Hendrik) van

Veldeken

- Maria – legenden: Beatrijs

 

Burgerlijke

letterkunde

- Groeiende macht bij burgerij door opkomst

steden (handel)

- Vanaf 1250, eigen burgerlijke literatuur 

- Annexatie (overname, navolging) hoofse cultuur

van de Adel en tegelijkertijd: 

- Adaptie (bewerking, aanpassing) aan de eigen

burgerlijke moraal (hard werken, handelsgeest, zelfstandigheid, vroomheid)

- Vormen: satire, dierenverhaal en abele spelen


 

 

Abele spelen

- Letterlijk: kunstig (van ‘able’ Engels) 

- Vanuit de kerk (Passie- en Passpellen,

verbeelding buibel bij Latijnse mis) naar:

- Het kerkplein (publiek, spektakel, wagenspel)

- Ernstig, hoofs, voornamelijk personages,

deftig

- Vaak gevolgd door sotternie (humoristisch) 

- O.a. Esmoreit, Lanceloet van Denemerken, de Gloriant

 

 

 

Begrippenlijst hoofdstuk 12

§12.1

 

Vorming nationale staten = De nationale politiek werd gedomineerd door de vorming van grote nationale staten, die soms met elkaar in conflict raakten.

 

Kruistochten = Krijgstocht tot bevrijding van het heilige land.

 

§12.2

 

Standentheorie = De drie maatschappelijke groep in de middeleeuwen

 

- de geestelijkheid (bidden)

- de adel en de ridders (strijden)

- de boeren en de vissers (werken)

 

Feodale stelsel (Leenstelsel) =Stelsel waarbij een vorst zijn trouwe onderdanen beloonde door ze stukken land (landerijen) in bruikleen te geven. Het in bruikleen gegeven stuk land werd een feodum genoemd.

 

Vazal = Degene die een stuk grond in leen kreeg

 

Leenheer = De vorst die stukken land uitleent

 

Trouw = De vazal die het stuk land in leen kreeg, moest de leenheer trouw en gehoorzaamheid beloven. In moeilijke tijden moest de vazal de leenheer helpen.

 

‘Hulde/Hommage doen’ = de vazal moest geknield met gevouwen handen de leenheer trouw beloven.

 

(Hoofse) Minnelyriek = Liefdesliederen, liederen waarin de hoofsheid en liefde centraal staan.

 

Wereldbeeld = Het feodale stelsel zorgde voor invloed op het wereldbeeld.

 

Natureingang = Gedurende de Middeleeuwen veelvuldig gehanteerde topos om een gedicht of roman (narratio) te beginnen met een stereotype beschrijving van de ontluikende (lente)natuur.

 

Conventioneel = Ouderwets

 

Eercultuur = In de Middeleeuwen was er een eercultuur; niet het individuele was belangrijk, maar het collectief: de groep of gemeenschap waartoe men behoorde. De norm voor het gedrag lag in het aanzien dat men van anderen ontving en niet in het individuele geweten. Eer was aanzien en waardering door de groep waartoe men behoorde. Als je je eer verloor werd je eerloos en werd je uit de groep verstoten. Dit was iets verschrikkelijks voor een middeleeuwer.

 

 

Gewetenscultuur = Het individuele geweten is graadmeter voor het eigen gedrag.

 

§12.3

 

Symbo(o)l(iek) = Een teken dat verwijst naar iets hogers. Het alledaagse kon een teken voor iets zijn.

 

Christelijk geloof = Monotheïstische godsdienst, waarbij de mensen geloven in God en dat Jezus de zoon van God is.

 

Opvatting over kunst originaliteit = Middeleeuwse auteurs hadden een maatschappelijke taak. Ze waren allereerst didactisch (belerend) en moraliserend. Ze wilden het publiek iets leren en streefden daarbij niet naar originaliteit, een criterium dat na de Middeleeuwen een belangrijke rol ging spelen bij de beoordeling van kunst. In de Middeleeuwen hoefde kunst niet vernieuwend te zijn, ze werkten in traditie en maakten voortdurend gebruik van elementen uit die traditie.

 

Didactisch = Kunst of methode van onderwijzen.

 

Traditie = Gewoonte of manier van doen die vaak al jaren leeft onder een volk.

 

Manuscripten = Handschrift.

 

Kopiist = Persoon die een handgeschreven boek overschreef.

 

Tekstverandering = Doordat kopiisten vermoeid waren of zich verlazen, werden er fouten gemaakt. Ook waren sommige kopiisten het niet eens met de tekst in het boek, ze verbeterde het naar eigen inzicht. Dit zorgde voor tekstverandering.

 

Voorleescultuur = Cultuur waarin de boeken werden voorgelezen aan publiek. De boeken waren vaak in rijm geschreven zodat het makkelijk onthouden kon worden.

 

Jongleur = Voordrachtskunstenaar.

 

Auteur = Middeleeuwse auteurs werkten in principe in opdracht. Zij kregen van vorsten, patriciërs of stadsbesturen de opdracht om een tekst te schrijven of te vertalen.

 

Mecenaat, mecenas = Het stelsel dat kunst

(literatuur) in opdracht gemaakt wordt. De opdrachthgever heette de mecenas.

 

§12.4.1

 

Vorst = Heer, landsheer.

 

Hoofsheid = Aan de hoven van de vorsten woonden hovelingen en ridders, waaronder jongeren die opgevoed moesten worden volgens de normen en het gedrag die voor het hofleven vereist waren. De aanbevolen gedragswijze werd hoofsheid genoemd.

 

De hoofsheid had tot voornaamste doel wrijvingen tussen individuen aan het hof te voorkomen en een ander niet nodeloos te

kwetsen of te prikkelen.

 

Bij hoofsheid hoorden regels. Er waren regels

voor alle gebieden van gedrag, zoals:

 

- correcte kleding - wijze van vechten

 

- tafelmanieren - omgang met anderen

 

- conversatie

 

Zelfbeheersing = Het middel om een ander aan het hof niet te kwetsen was zelfbeheersing (mate), zowel op het mentale als fysieke vlak.

 

 

 

Ideaal = Hoe iets zou moeten zijn, het beste dat kan.

 

Ridderroman + Functie = Berijmd verhaal van ridderavonturen. Het zorgde voor vermaak, boden de ridders en hovelingen identificatiemogelijkheden voor gewenst en ongewenst gedrag, leverden lessen en brachten de normen en waarden van de feodaliteit, de ridderschap en het hofleven onder de aandacht.

 

Karelepiek = Ridderromans waarin de avonturen over Karel de Grote of vazallen centraal staan.

 

Chanson de geste = verhalende gedichten over al dan niet verzonnen gebeurtenissen uit de tijd van Karel de Grote. Franse liederen over heldendaden van ridders.

 

Epische concentratie = Historische feiten over verschillende personen worden ten onrechte toegeschreven aan één beroemd

historisch persoon.

 

Arthurromans = Hoofse ridderromans die zich rond

het hof van Arthur afspelen.

 

Hechte structuur = In de Arthurromans heeft

alles met elkaar te maken, het heeft een hechte structuur.

 

Les = De Arthurromans moeten een diepere les

duidelijk maken.

 

Fictief = Alleen in de verbeelding bestaande.

 

Queeste = Ridderlijke zoektocht.

 

Hoofs ideaal = In de Arthurroman wordt de hoofsheid als ideaal voorgesteld en fungeert het hof van Arthur als hoofs ideaal.

 

§12.4.2

 

Rooms-katholiek kerk = Geloof dat zich beroept op het oude en het nieuwe testament van de Bijbel, op de katholieke traditite

en op het leergezag van Rome.

 

- De seculiere geestelijkheid verzorgde de

zielzorg voor de gelovige leken.

 

- De reguliere geestelijkheid verbleven in de

kloosters.

 

Kloosterorden = Geestelijke orde waarvan de

leden in kloosters samenwonen.

 

Geestelijke letterkunde + Functie = Teksten die gaan over het christendom, ze zijn geschreven om op te roepen tot

christelijk(er) leven en dienden om het ware geloof uit te dragen.

 

Lekenpubliek = Groep mensen die niet tot de geestelijke stand behoort.

 

Marialegenden = Een belangrijke groep legenden die geschreven zijn ter ere van Maria.



 

§12.4.3

 

Burgermoraal en –ideologie = De leer van de

plichten en deugden van de burgers.

 

Patriciaat = De bovenklasse van rijke burgers.

 

Annexatie = De bewonderde hoofse cultuur

navolgen.

 

Adaptatie = Aanpassen aan de eigen burgerlijke

levenswijze en moraal.

 

Abele spelen = De oudste wereldlijke

toneelstukken met een ernstig (niet-komisch) karakter.

 

Sotternie = Een kort wereldlijk toneelstukje met

een humoristische strekking.

 

Standenliteratuur = Deze teksten legitimeerden

het burgerbestaan en verheerlijkte het.

 

Boekdrukkunst = De kunst van het boeken drukken.

 

Rederijkers = Georganiseerde verenigingen waarin

men de literatuur beoefende.

 

Refrein = Een geliefde vorm voor een gedicht was voor de rederijkers het refrein, een gedicht van minimaal vier strofen, met een vaste slotregel per strofe, de stok.

 

 

Breukvlak = Overgang van de ene periode naar de andere.

 

 Hoofdstuk

13

Literatuur uit de 16e en 17e eeuw

 

Politieke achtergronden

Maarten Luther stond aan het hoofd van de hervorming of reformatie in de zestiende eeuw, afscheiding van de rooms-katholieke kerk. De burgerij vond dat de geestelijkheid te veel invloed had in de kerk en de maatschappij. Ook Johannes Calvijn had hier zo zijn ideeën over. Door de boekdrukkunst konden de ideeën van Luther en Calvijn snel verspreid worden, het nieuwe geloof kreeg veel aanhang, veel mensen werden calvinist.

 

Aan het einde van de Middeleeuwen was er in de Nederlanden geen sprake van een eenheid. Overal waren andere wetten en gewoonten en er was geen gemeenschappelijke taal. Karel V wilde dat in de Nederlandse gebieden één geloof was, het rooms-katholieke, mensen die de ideeën van Luther en Calvijn waren gaan volgen werden vervolgd. De inwoners van de Nederlanden verzette zich tegen deze centralisatie (eenheidsstreven) en de

geloofsvervolging.

 

In het jaar 1566 vond de beeldenstorm plaats, dit was het begin van de Nederlandse Opstand, de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Van 1609-1621 was er een periode van vrede, het Twaalfjarig Bestand. De Vrede van Münster zorgde voor een definitief einde aan de oorlog.

Het noorden was onafhankelijk geworden en het zuiden bleef onder Spaans bewind. 

 

Sociaaleconomische achtergronden

Toen in 1585 Antwerpen in Spaanse handen kwam vluchtte veel kooplieden en calvinisten naar het noorden, vooral naar Amsterdam, dat werd toonaangevend handelscentrum. In de noordelijke provinciën maakten de handel in deze periode een bloei door. In het noorden was het begin van de

zeventiende eeuw dan ook een periode van stabiele welvaart.

 

In de republiek kreeg de stedelijk cultuur kans om zich verder te ontwikkelen, gegoede burgerij bestuurde de staten en steden. Door de kunst en literatuur ontwikkelde zich een eigen stedelijke gedragscode, kunst en literatuur werd gemaakt door de burgers zelf, hierdoor werd duidelijk

wat het gewenste gedrag was.

 

Amsterdam was de belangrijkste stad in de republiek, hier ontwikkelde zich een groep jongeren uit de bovenlaag die profiteerden van de economische successen van de vorige generaties. Dit geld werd omgezet in luxeartikelen.

 

Culturele achtergronden

De schilderkunst uit de zestiende en zeventiende eeuw is beroemd geworden. In deze tijd werd van de Gouden Eeuw gesproken vanwege het opbloeiende artistieke leven en de

economische voorspoed (dit was natuurlijk niet voor iedereen zo).

 

De rederijkers

De rederijkers waren dichters die bij elkaar kwamen in verenigingen, rederijkerskamers. De bloeitijd van de rederijkers was in de tweede helft van de vijftiende eeuw en in de zestiende eeuw, maar ook in de zeventiende eeuw bleef de invloed groot. Zij werden bij veel stedelijk activiteiten ingeschakeld, hierdoor konden ze een belangrijke opiniërende rol spelen in de stad. Nieuwe opvattingen over geloof,

Renaissance en humanisme werden in de rederijkerskamers besproken.

 

De Renaissance

De Renaissance, wedergeboorte, was een poging om de klassieke oudheid te laten herleven. De Renaissance ontstond in de viertiende en vijftiende eeuw in noord Italië. Daar ontstonden in deze tijd de Republikeinse stadsstaten, dit waren zelfstandig geworden steden. Deze stadsstaten gingen zich vergelijken met de stadsstaten

uit de oudheid en zo groeide de belangstelling voor de klassieke oudheid.

 

De Renaissance heeft te maken met de kunst. De architecten en beeldhouwers konden gemakkelijker de klassieke voorbeelden volgen dan de schilders, er waren in Italië nog veel gebouwen uit deze tijd overgebleven en er was ook nog een klassiek handboek overgebleven uit deze tijd over architectuur. De schilders moesten gebruik maken van mythologische en klassieke onderwerpen.

De aandacht van de klassieke genres uit de literatuur bloeide weer op: 

Komedie, Tragedie, Epigram of puntdicht.

Ook nieuwe genres ontstonden: Emblematiek, Sonnet

 

De literatuur uit deze tijd, Renaissanceliteratuur, werd gemaakt voor literair geschoold publiek. In deze literatuur werd verwezen naar klassieke bronnen

 

Het humanisme

Naast de heroriëntatie op de klassieke kunst loopt de heroriëntatie op het klassieke denken. In de tijd van het humanisme komen menselijke waardigheid en zelfontplooiing centraal te staan. De humanisten richtten zich op de mensenwetenschappen: o.a. grammatica, retorica, ethiek, poëzie en geschiedenis.

Humanisten wilden dat de mensen rekening hielden met de menselijk waardigheid en verdraagzaamheid van elkaar.

Door het humanisme herleefde het stoïcisme (afkomstig uit de oudheid), dit betekende dat men onverstoorbaar moest zijn wat er ook gebeurden. 

 

Ook de natuurwetenschappen ontwikkelden zich, zo werd er ontdekt dat de zon het middelpunt van het heelal was en dat de planeten eromheen draaien.

 

Het succes van de Renaissance en het humanisme kwam voor een groot deel ook door de boekdrukkunst, de ideeën werden snel verspreid. Maar ook reizende mensen zorgde voor de verspreiding.

 

Functie van schilderkunst en literatuur

De kunstenaren maakten niet meer in opdracht van de adel en de kerk hun kunstwerken, maar in opdracht van de stedelijke burgerij. De schrijvers kregen van niemand meer opdrachten, maar verloren hun maatschappelijke taak niet omdat ze nog steeds wijze lessen wilden geven en kritiek wilden leveren op allerlei zaken. De aanleiding om een boek te schrijven lag bij hen zelf.

 

Funeraire poëzie: poëzie die geschreven is naar aanleiding van een sterfgeval.

 

Utile en dulce: nuttige en aangename wat de dichtkunst moest brengen.

Lering en vermaak: literatuur en schilderijen

zorgde voor een wijze les en mooie vormen.

Schijnrealisme: elementen uit de werkelijkheid worden gebruikt om naar iets anders (een morele les) te verwijzen.

 

Literatuur in de volkstaal:

Standaardtaal: algemene taal die ontstond doordat Holland het belangrijkste

gewest was van de noordelijke Nederlanden, de andere gewesten pasten zich aan.

Statenvertaling: vertaling van de bijbel in volkstaal.

 

Literatuur uit de zestiende en zeventiende eeuw

Strijdliteratuur: teksten die verwijzen naar iets uit de actualiteit, de auteur willen het publiek van

een bepaald standpunt overtuigen of tot handelen aansporen.

Oorlofstrofe: strofe waarin afscheid wordt genomen van het publiek.

 

Humanistisch-renaissancistische

literatuur

1. Emblematiek: Motto

(opschrift), Pictura (afbeelding), Subscriptio (uitleg)

Het zorgt voor een illustratie van een algemene

waarheid. De woorden zorgen voor een diepere betekenis van de afbeelding.

Analogiedenken: God had voor alles een gewilde

plaats en betekenis. De emblematiek maakte hier veel gebruik van.

2. Lyriek, liederen

Vanaf de zeventiende eeuw nam de liefde een steeds belangrijkere plaats in in de literatuur, liefdesemblematiek (soort emblematiek), sonnetten, liederen en verzen gingen hierover.

Er werd in deze tijd gesproken over platonische liefde en lichamelijke liefde. De gedichten gingen over de lichamelijke liefde, hierin werd het ideaalbeeld geschept van de ideale vrouw.

In de nieuwe liedboeken in de zeventiende eeuw speelden liefde een grote rol.

Petrarkisme: liederen en sonnetten waarin de klacht van een minnaar centraal staat. Het petrarkisme zorgde ervoor dat dichters bepaalde beelden en conventies hadden waar ze uit konden putten. Het

ging hierbij op de eerste plaats om een literair spel voor een literaire elite.

Paronomasia: het gebruik van klankverwante, maar in oorsprong en betekenis sterk verschillende woorden.

 

3. Sonnet

Sonnet: gedicht dat bestaat uit veertien regels. Deze regels vallen uiteen in de eerste acht regels (octaaf) en de laatste zes (sextet), deze twee verschillende stukken verschillen in rijmschema en inhoud. De overgang wordt wending, val, chute of volta genoemd. Het was een belangrijke dichtvorm in de Renaissance.

 

 

Veel sonnetten gaan over de liefdesklacht van

een wanhopig minnaar.

 

Het was belangrijk dat een dichter de literaire

conventies uit zijn tijd kende.

 

4. Toneel

Toneel kwam voornamelijk uit Amsterdam, het had

hier een belangrijke rol, stedelijke functie.

Toneel had een belangrijke opiniërende functie, de meningen die via toneel verspreid werden moesten passen binnen de visie van

het stadsbestuur.

Er was veel toneelproductie in Amsterdam,

ernstig toneel en komisch toneel, kluchten en blijspelen.

Komisch en ernstig toneel had als functie het

publiek een spiegel voorhouden, een ethisch-didactisch doel.

Ernstig toneel = tragedie = treurspel

De hoofdpersonen zijn onder andere vorsten, in

het verhaal komt de ondergang van de hoofdpersoon naar voren.

Retorisch-didactische tragedie werd gemaakt door

de leden van de rederijkerskamers.

De personages zijn in alle zeventiende-eeuwse

toneelstukken typen.

Aristotelische tragedie: er wordt teruggegrepen op de vast handelingsgerichte structuur met de eenheid van tijd, plaats en

handeling van de Griek Aristoteles.

Translatio: 

Imitatio: parallen aanbrengen uit een ander

stuk.

Aemulatio: (klassieke) voorgangers overtreffen.

 

Komedie of blijspel werd gespeeld door mensen uit de lagere klassen, het taalgebruik was makkelijk en er was altijd een goed einde.

Kluchten waren korter dan blijspelen, ze toonden grappig situaties waarin de personages zich lieten leiden door primaire levensdriften als eten, zuipen en vrijen.

In de zeventiende eeuw waren de meeste literaire teksten en liederen rijmende teksten. Maar er werden ook teksten in proza

geschreven.

In de Renaissance werd de biografie populair, kunstenaarsbiografie werd ook in proza geschreven.

Populaire proza was lectuur die bij marskramers en straatventers te koop was, het was gedrukt voor een groot en weinig geletterd publiek.

 

 

 

Hoofdstuk

14

Literatuur uit de 18e eeuw

 

 

De politieke achtergronden

Middelstand van groot economisch en sociaal belang maar geen politieke macht

In 2e helft 18e eeuw raakte republiek verdeeld:

- Oranjegezinden (adel, leger, volk) steunden

stadhouders van oranje

- Patriotten waren tegen Oranje als stadhouder

o Aristocratische patriotten voor

regentenheerschappij

o Democratische patriotten voor meer macht van

burgerij, kregen meer macht

In 1789 Franse Revolutie: burgerij tegen vorst en adel, Lodewijk XVI gedood. In 1795 einde vd republiek der 7 verenigde Nederlanden; Bataafse Republiek uitgeroepen (1795-1806). Napoleon Bonaparte aan de macht.

 

Sociaaleconomische

achtergronden

In 18e eeuw was de republiek een standenmaatschappij, waarbij regenten rijkdom lieten zien. Burgerij zette zich af tegen stadhouders/regenten én de onderlagen vd maatschappij. Economisch slecht in einde 18e eeuw, handel stagneerde

 

Culturele achtergronden

Rond 1700 interesse voor theoretische geschriften over kunst, warbij Horatius’ opvattingen belangrijk bleven.

Frans-Classicisme: Corneille en Racine

voorbeelden voor NL toneel.

Later ontwikkelde zich ook niet op klassieken gebaseerde literatuur, beïnvloed door het rationalisme, empirisme en ideeën vd verlichting.

 

Rationalisme en empirisme:

Rationalisme: René Descartes benadrukte rede,

ratio, het denkend bewustzijn.

Empirisme: kennis wordt afgeleid uit

zintuiglijke ervaringen en waarnemingen (John Locke grondlegger)

 

Verlichting:

emp. en rat. Bijgedragen aan verlichting: filosofen wilde kennis verschaffen, voorlichting geven en mondig maken (van de burgers (Immanuel Kant))

Denkers en schrijvers wilden tolerantie, redelijkheid, gelijkheid, vrijheid en vooral geen absolutistische macht.

Kritiek dmv filosofie. Literaire vormen om ideeën te uiten, bijv. roman, imaginair reisverhaal of essay.

Wie mens en maatschappij wil verbeteren heeft veel belangstelling voor de opvoeding: veel besproken onderwerp in verlichting. John Locke, Betje Wolff en Aagje Deken schreven hierover. Schrijfsters wilden

laten zien dat je verantwoordelijkheid voor mensen moet dragen, vriendschap. ook Hiëronymus van Alphen en Jean Jacques Rousseau schreven hierover. Rousseau wilde de maatschappij vernieuwen. Mens

moest terug naar oorsprong. Hij hechtte veel waarde aan het gevoel

Tegen eind 18e eeuw kreeg sentimentalisme veel waarde: subtiele gevoelens en verfijnde emotionele vatbaarheid.

In 2e helft 18e eeuw werd de klassieke oudheid als norm voor kunst en literatuur losgelaten: meer aandacht voor beleving vd lezer. Op emotionele gewaarwording gerichte benadering ipv Intellectualistische benadering. Natuur als in verband met emoties (bv zon = blij)

 

Literatuur in de 18e eeuw

Frans-Classicisme 

Classicisten vertrouwden op literaire regels van Horatius en de franse Boileau. In NL is invloed F-C te

zien in het tragische en komische toneel.

Pieter Langendijk schreeef classicistische blijspelen, die altijd wijze lessen bevatten, bijv. het wederzyds huwelijksbedrog (1714) 

 

Ook nieuwe, niet in F-C ontwikkelde literaire genres dragen ideeën uit over bijv. opvoeding en emancipatie vd burgerij. 

 

Spectatoriale tijdschriften

Richard Steele en Joseph Addison introduceerden het spectatoriale tijdschrift, een moraliserend weekblad

van 8 pag. tekst. Bekendst: De Hollandse Spectator van Justus van Effen. 

belangrijke problemen werden op luchtige, eenvoudige wijze voor burgerij aan orde gesteld, bijv. opvoeding, omgang, geloof, tolerantie en praktische levensvragen. Moraal geestig verpakt. Lezersbrieven om lezer te betrekken, antwoord van ‘mijnheer Spectator’ (fictief persoon)

Idealen van Verlichting als volmaakbaarheid van

mens en maatschappij gepresenteerd.

S-T geen politiek blad, geen revolutionaire oproepen/ideeën uitgewerkt. Rond 1780 minder populair.

 

Kinderliteratuur

Hiëronymus van Alphen schreef gedichten met oa studie-ijver, vlijt, ouder-kindrelatie, oprechtigheid en gehoorzaamheid. Perspectief vaak bij kind. Gedichten pasten in belangstelling voor pedagogie in verlichting. Men moest rekening houden met ontwikkelingsfasen van het kind, leerstof aantr verpakt, inhoud aansluiten bij kinderlijke leefwereld en het moest uitgaan van herkenbare situaties.

 

 

 

Imaginaire

reisverhalen

in IRV lag de nadruk op handelingen. Ze werden geschreven door verlichtingsfilosofen- en schrijvers om ideeën aantrekkelijk uit1 te zetten. Beroemd: Gullivers’s Travels (J. Swift, 1726) en Robinson Crusoe (D. Dafoe, 1719)

Het ging niet om werkelijke reizen, maar om maatschappijkritiek te leveren. Door een denkbeeldig land te verzinnen kon schrijver kritiek leveren op sitauties in dat land en soms een utopische (betere) wereld schetsen. Vaak over: opvoeding, religie en staatsbestuur. Ook Hendrik Smeeks en J.A. Schasz schreven IRV. Populariteit aan eind 18e eeuw minder.

 

 

Opvoedkundige zedenroman

nadruk op psychologie, innerlijk en karakter van personages. Bijv. mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Betje Wolff en Aagje Deken. Zedenromans hadden vormende waarde: maakte goed en slecht gedrag duidelijk. Als vb golden romans van Samual Richardson: aandacht voor morele beoordeling. Hij koos voor de briefroman als vorm voor z’n romans, vanwege de vele mogelijkheden om personages te typeren door een eigen wijze van uitdrukken. Ook vergrootten ze het werkelijkheidskarakter.

 

In bijv. De Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart, komt het verlichtingsideaal van tolerantie op godsdienstig terrein duidelijk naar voren.

Een ZR speelde in een herkenbare omgeving en de personages werden als vertrouwd ervaren. Lezers maakten stap voor stap de ontwikkeling van een personage mee, waardoor auteurs hun bedoelde effect op de lezers bereikten: de lezer kwam via de ontwikkeling vd personages tot de inzichten die de auteurs wilden overbrengen. De auteurs richtten zich tot bepaalde publieksgroepen.

 


 

Sentimentalisme

In de sentimentele roman Julia (1783) van Rhijnvis Feith tref je de cultivering van het eigen gevoel aan. Julia en Eduard tonen gevoelsverfijningen, het zijn personages met subtiele gevoelens. De nadruk ligt niet op de belevenissen en de karakterontwikkeling, maar op de beleving en de gewaarwordingen. Feith wilde de lezers emotioneel raken, gemoedsbeweging oproepen, een actief medeleven veroorzaken en zocht dus naar emotionele effectwerking. Hij hechtte daarom weinig belang aan karakterontwikkeling en handelingen.

Er waren ook bezwaren tegen de cultivering van de gevoelsverfijning: het zou tot grote psychische kwetsbaarheid, egocentriciteit en onmaatschappelijk gedrag leiden. Dit gedrag was voor verlichtte mensen uit de 18e eeuw onacceptabel.

 

 

 

 

Hoofdstuk 15

Literatuur

uit de 19e eeuw tot 1880

 

De politieke achtergronden

 

1815: definitieve nederlaag van Napoleon bij waterloo. Nederland werd

een koninkrijk met koning Willem 1 als vorst.

- Hij stimuleerde de koloniale handel door

oprichting Nederlandsche Handelsmaatschappij (1824)

- eerste spoorlijn Amsterdam-Haarlem 1839.

- Belgie werd onafhankelijk

 

Willem 2:

- Grondwet werd gewijzigd. Thorbecke stelde de nieuwe grondwet op, ministers moesten voortaan verantwoording afleggen aan

het parlement en het parlement kreeg meer macht en moest wetten goedkeuren.

- Nederland werd een parlementaire democratie.

- tot 1870 lag NL de macht bij welgestelde

burgerij.

- socialistische arbeidsbeweging kwam op.

- VS → burgeroorlog

- Duitse eenwording door Bismarck

 

De sociaal-economische achtergronden

 

19e eeuw → industrialisatie kwam op gang.

- tweedeling arm/rijk

- steden groeiden uit tot metropolen

- mensen gingen op in massa, veel vervreemding,

weinig contact. = problematiek.

- Charles Baudelaire (1821-1867) eerste moderne dichter

 

In 1830 werd door Van den Bosch in de Aziatische koloniën hetcultuurstelsel ingevoerd. → Nederlandse regering droeg de

inlandse vorsten op een vijfde deel van hun grond te reserveren voor EU markt.

 

Bevolking werd uitgebuit:

- meer werken dan toegestaan (meer beloofde

‘winst’ voor gezaghouder)

Nederlandsche Handelsmaatschappij profiteerde

van dit stelsel.

 

In Nederland was de gegoede burgerij machtig en invloedrijk.

- De burgerlijke ideologie stelde gezin,

vaderland en vorstenhuis centraal.

- deugdzaamheid en gezag werden geëerd.

dominees spelen belangrijke rol in sociaal en

cultureel opzicht.

- zelfgenoegzame burger (le bourgeois satisfait)

meende te leven in een veilige, rationele en geordende tijd. (la belle époque)

- burger was optimistisch.

- geloof in wereld, zijn normen en waarden

achtte hij de normen en waarden.

 

Burgerlijke ideologie kwam onder druk te staan (eind 19e eeuw→ fin de siècle)

- wetenschappers als Darwin

- filosofen als Marx

- wereldbeeld zelfgenoegzame burger werd ondermijnd.

- normen en waarden niet langer zelfsprekend.

- vernieuwingen werden ingeleid door: wetenschappers (Freud) en filosofen (Nietzsche)

 


 

De culturele achtergronden

 

Nationalisme (voorliefde voor eigen vaderland) belangrijk. Volk werd beschouwd als organische eenheid met een gemeenschappelijke afstamming, cultuur en taal. Volkssprookjes werden verzameld. 

Nationalisme kwam ook in literatuur en literatuuronderwijs naar voren. 

1863: onderwijswet van Thorbecke. Nederlandse taal- en letterkunde officieel en verplicht vak op HBS. Er werd gebruik gemaakt van bloemlezingen.

 

 

Voorbeeld: Neerland’s letterkunde in de negentiende eeuw. Poëzie; (928 pagina’s gedichten uit de negentiende eeuw samengesteld door J.P de Keyser.)

 

Nationale trots was gekrenkt, men streefde naar een nieuwe eigen identiteit, voorzien van een nieuw vaderlands gevoel. ?

Verheerlijking glorieus verleden hielp hierbij. 

 

Wetenschap: Belangrijke vernieuwingen vonden plaats.

Charles Darwin’s (1809-1882) The Origin of Species (1859) veroorzaakte een revolutie. ?

survival of the fittest, struggle for life.

 

Opvatting van Karl Marx (1818-1883) waren ook bedreigend voor de gegoede burgerij. Hij kritiseerde de

vervreemding. O.a in zijn hoofdwerk Het Kapitaal uit 1867.

 

Romantiek en realisme

 

Romantiek: nadruk ligt op de weergave van het

gevoel en de verbeelding. 

Realisme: nadrukt lift op een zo

waarheidsgetrouwe weergave van de werkelijkheid. 

 

De romantiek

(algemene karakteristiek)

Romantische invloeden zijn te herkennen in

de literatuur, schilderkunst en muziek van vele landen. 

Belangrijke internationale romantische dichtersen schrijvers:

Engeland: Samuel Coleridge, William Wordsworth, Lord George Gordon Byron, John Keats, Percy Bysshe Shelley, Walter Scott

 

 

Duitsland: Heinrich von Klesit, Novalis,

Friedrich Heine, E.T.A. Hoffmann

Frankrijk: Victor Hugo

 

Schilderkunst: Caspar David Friedrich, Théodore

Géricault, Eugène Delacroix, John Constable, J.M.W Turner

Muziek: Schubert, Mendelssohn, Schumann,

Berlioz. 

 

Breuk met het classicisme:

Door verval klassicistische systeem was de opkomst van het sentimentalisme mogelijk. I.p.v. het rationele werd het gevoel

geidealiseerd. Zo direct mogelijk, zonder allerlei regels.

Willem Bilderdijk (1756-1831) – De nachtegaal en

de koekoek (gaat over botsing klassicisme en romantiek)

 

Gevoel:

Natuur was een zeer geliefde bron voor

gevoelens. Beeldende kunst kon dit verduidelijken. 

B.C. Koekkoek was een populaire romantische

landschapsschilder.

1855: Landschap met eikebomen en ruïne Natuur is tot ideaalbeeld gemaakt.

 

Romantische dichters en schrijvers proberen de gevoelens en emoties zo spontaan en natuurlijk mogelijk weer te geven. Lord George Gordon Byron (1788-1824) in Nederland bewonderd vanwege zijn veergave van gevoelens en stemmingen. 

Nicolaas Beets (1814-1903) groot bewonderaar van

Byron in Nederland. 

 

Gevoelens kunnen gevoelens van geluk zijn, maar ook van melancholie en smart. Ook liefde roept gevoelens op, en ruïnes, de maan, de nacht, de dood en het kerkhof.

 

Verbeelding: 

Ook verbeelding stond centraal voor de romantische kunstenaar. Beeld van de wereld was niet langer objectief, maar

subjectief, het hing af van de individuele visie van de kunstenaar. 

De droom is een aspect dat duidelijk samenhangt

met de verbeelding, was dus ook een romantische voorkeur. 

-> John Keats (1795-1821) – La Belle Dame

sans Merci (1820) (zie boek blz 239-240 voor verhaal)

 

Romantische personages: Dolenden, zwervers vol verlangen. Dat verlangen wordt voor gesymboliseerd in de betoverend mooie, maar onbereikbare geliefde.

 

Engagement:

Romantische kunstenaar kwam vaak in conflict met de omgeving. Hij zette zich af tegen de zelfgenoegzame burger wiens conventionele gedrag gehekeld werd. Soms toonde de romanticus een voorkeur voor sociaal engagement. Engeland: Shelley, Byron. Nederland: Multatuli

 

Weltschmerz:

Voor de romanticus was er een kloof tussen ideaal en de werkelijkheid. ? Leidde tot gevoel van onvrede met eigen tijd, een lijden aan het bestaan. De natuur, het verleden, de religie en in sommige gevallen de humor kon het lijden verlichten.

 

Piet Paaltjens (pseudoniem van Francois HaverSchmidt: 1835-1894) gebruikte humor als wapen tegen het lijden aan het

bestaan. 1867: Snikken en glimlachjes.

Spot en ironie, onverwachtse combinaties, absurde situaties, woordspelingen, stijlbreuken, pathetische uitroepen.

 

Personages:

Dolenden met een groot onvervulbaar verlangen, idealisten, en wereldverbeteraars zoals Max Havelaar in de roman van Multatuli, of lijders aan Weltschmerz.

 

Romantisch levensgevoel: 

Niet alleen personages in literatuur, maar ook echte mensen die leden aan het bestaan. Er was in de 19e eeuw dus ook sprake van een romantisch levensgevoel.

 

De romantiek

in Nederland en Vlaanderen

In eerste decennia van de 19e eeuw in Nederland: sociale cultuur: gemeenschappelijke activiteiten waren gewoner dan

individuele. -> intensief gezelschapsleven. 

Literatuur: eind jaren ’30: literaire genootschappen 

Belangrijke onderwerpen voor

genootschapsdichters: Vaderlandsliefde, huiselijkheid. 

Hendrik Tollens (1780 – 1856) vooraanstaand dichter. 1819: De Overwintering van de Hollanders op Nova Zembla (bekroond door de ‘Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen’)

 

Historische Roman:

1827: David Jacob van Lennep (1774-1853) – Verhandeling over het belang van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding (In navolging van Sir Walter Scott (1771-1832) pleitte hij voor een Hollandse historische roman)

Vaste motieven historische avonturenroman: De reis, de liefde, de ontsluiering van een geheim, gevaarlijke situaties en een

geheimzinnige onbekende redder

Aarnout Drost (1818-1834) meende dat een kleurrijk decor en een spannend verhaal een middel waren en geen doel. Een historische roman diende volgens hem ook uitdrukking te geven aan een visie op

mens en maatschappij. Daarom onderscheidt men ook historische ideeënromans. 

 

Bekende Nederlandse historische romans:

Aarnout Drost: Hermingard van de Eikenterpen. 

Jacob van Lennep: De Roos van Dekema

J.F. Oltmans: Het slot Loevestein, De

schaapherder

T. Bosboom- Toussaint: Het Huis Lauernesse,

Mejonkvrouwe de Mauléon, de Lycester-cyclus.

 

Vlaanderen: Hendrik Concience (1812 –1883):

1838: De leeuw van Vlaanderen. (zie boek blz 243-244 voor verhaal)

 

1837: tijdschrift De Gids voor het eerst verschenen in Amsterdam, met als drijvende kracht E.J. Potgieter (1808-1875) Hij hield zijn tijdgenoten de zeventiende eeuw als voorbeeld van bloei en daadkracht voor. (in o.a. Jan, Jannetje en het jongste kind en in Het Rijksmuseum te Amsterdam.)

 

Dominee-dichters:

In Leiden richtten studenten zich op buitenlandse voorbeelden als lord Byron en Victor Hugo, en vertaalden ook werk van de deze dichters. Maar die bewondering duurde niet lang omdat er ook aan een maatschappelijke loopbaan moest worden gedacht. Nicolaas Beets (1814-1903) werd de belangrijkste van de 19e-eeuwse dominee-dichters, die de poëzie van de jaren ’30 tot de jaren ’80 domineerden. 

 

Dominee-dichters waren afkomstig uit de burgerij. Na studie theologie werden ze dominee maar bleven dichten. De gedichten, die ook wel werden aangeduid met luimige poëzie werden geschreven om voorgelezen of voorgedragen te worden, dus het mocht inhoudelijk niet te moeilijk zijn, het publiek moet het meteen snappen. 

Het is humoristische poëzie. Met milde spot worden gebreken en eigenaardigheden van de maatschappij beschreven. Er werd weinig aandacht geschonken aan politieke en godsdienstige twistpunten. Het mist echter de Weltschmerz. 

Bekende dichters van deze poëzie:

Jacob van Oosterwijk Bruijn (1794-1874)

P.T. Helvetius van den Bergh (1799-1873)

Jacob van Lennep (1802-1868)

J.J.A. Goeverneur (1809-1889)

W.J. van Zeggelen (1811- 1879)

 

Realisme

1839: Nicolaas Beets publiceert onder het pseudoniem Hildebrand een bundel verhalen en novellen over alledaagse gebeurtenissen onder de naam Camera Obscura.

(..heel geblaat over fototoestellen..)

Een van de eerste fotografen: Louis Jacques Mande Daguerre. 

 

Door opkomst foto’s gingen ook schilders en schrijvers zich interesseren voor het waarheidsgetrouw weergeven van de werkelijkheid. Als een kunstenaar deze werkelijkheid probeert weer te geven, noemen we het realisme.

 

Idealistisch realisme:

Charles Dickens (1812-1870) was één van de eerste realistische schrijvers. Hij beschreef deze werkelijkheid niet volkomen

objectief, hij neemt niet alleen waar, hij beschrijft met humor en ironie. 

Meestal happy end, en het verschil tussen goed

en kwaad is duidelijk te herkennen.

Werken van Dickens: 

Pickwick Papers (1836-1937)

Oliver Twist (1837-1828)

David Copperfield (1849-1850)

 

Nederland: Camera Obscura vroeg voorbeeld van realisme in de literatuur. 

Hildebrand maakt ook gebruik van milde spot. Bekendste verhalen in uit Camera Obscura zijn: “De familie Stastok”, “De familie Kegge” en “Een onaangenaam mens in het Haarlemmerhout”.

 

Vorm van realisme die Dickens en Hildebrand beoefenen: idealistisch realisme: de werkelijkheid werd niet beschreven om die zo objectief mogelijk te beschrijven, maar om de zedelijke verbetering van het publiek te bewerkstelligen. 

Past bij de mentaliteit en het wereldbeeld van de gegoede burgerij in de 19e eeuw, en sluit aan bij mentaliteit van la belle époque.

 

Objectief realisme:

1859: Er verscheen in Frankrijk een roman waarin gepoogd werd een volkomen objectieve weergave van de werkelijkheid te geven. ?

Gustave Flaubert (1821-1880) – Madame Bovary

Flaubert probeerde zo neutraal, objectief en

exact mogelijk te zijn. (Voor verhaal zie blz 250-251)

 

Hoofdstuk 16

Literatuur uit het fin de siècle (1880-1900)

 

De

politieke achtergronden

 

Nederland was in het midden van de negentiende

eeuw een parlementaire democratie geworden.

 

1887: keerpunt in de geschiedenis van de parlementaire democratie, omdat in het parlement het zwaartepunt verlegd werd van de

welgestelde, gegoede burgerij naar de minder welgestelde burgerij.

 

Maatschappelijke invloed van gegoede burgerij

nam af (want arbeiders kregen ook parlementaire vertegenwoordigers).

 

 

De sociaal-economische achtergronden

 

laatste jaren van de 19e eeuw :

- werkloosheid nam toe

- crisisjaren: veel kinderarbeid

- toenemende onkerkelijkheid

 

De

culturele achtergronden

 

Schrijver, kunstenaar, publiek:

Madame Bovary veel opschudding veroorzaakt. 

Publiek reageerde ook geschokt op schilders die

nieuwe wegen zochten:

Eduoard Manet (1832-1883) – Le Déjeuner sur

l’Herbe (1863) en Olympia (1865)

(zie plaatje in boek) 

Publiek verontwaardigd door manier waarop model was afgebeeld, niet geïdealiseerd. Ook keek het model recht, onbeschaamd naar

het publiek, dat was te realistisch voor het publiek.

 

Kunstenaars en schrijvers gaan zich als

anti-burgers opstellen.

 

Impressionisme:

Richting die in de 19e eeuw in de schilderkunst tot ontwikkeling komt. Eduoard Manet een van de gangmakers. Bekendste Franse

impressionisten: Claude Monet (1840-1926) en Edgar Degas (1834-1917)

Nederland: G.H. Bretner (1857-1923), bekend schilderij: De Singelbrug bij de Paleisstraat te Amsterdam (zie boek blz 254

voor plaatje)

 

Impressionisme ook in literatuur en muziek.

Componist: Claude Debussy (1863-1918)

Ook ontwikkelingen in de wetenschap en de

filosofie ondermijnden het wereldbeeld van de gegoede burgerij.

 

Freud en de psychoanalyse:

Ook deze twee bladzijdes vond ik te belangrijk

om samen te vatten.

 

Literatuur in het fin de siècle

 

De Beweging van Tachtig

Tegen het eind van de 19e eeuw publiceerden de dichters en schrijvers van de Beweging van Tachtig (ook wel Tachtigers) hun

laat-romantische teksten.

Willem Kloos (1859-1938)

Lodewijk van Deyssel (1864-1953)

Frederik van Eeden (1860-1932)

Herman Gorter (1864-1927)

Bovenstaanden hadden vanaf 1885 een tijdschrift,

De Niewe Gids

De tachtigers wilden een vernieuwing van de Nederlandse literatuur. Ze kregen veel invloed en met de Beweging van Tachtig begon de moderne Nederlandse literatuur. 

 

In de Nieuwe Gids uitten ze hun onvrede over de wereld waarin ze leefden en over de dominee-dichters en andere literaire voorgangers.

Frederik van Eden bespotte de poëzie van voorgangers in Grasprietjes (1885) onder het pseudoniem Cornelis Paradijs.

 

Tachtigers waren bewoners grote stad en waren onkerkelijk of werden ongelovig. Waren gedwongen tot individuele stijl.

 

Ze wilden kortstondige impressies en stemmingen weergeven. Hiermee zijn ze verwant met het impressionisme. 

Tachtigers waren bohémiens, geen gerespecteerde burgers, ze benadrukten de schoonheid, niet de boodschap. -> Op dit punt sloten ze aan bij de internationale tendens van het estheticisme, het principe van l’art pour l’art. Duidelijk onderscheid tussen schoonheid en kunst enerzijds en nut of moraal anderzijds. 

De poëzie van de Tachtigers was leespoëzie, geen voordrachtspoëzie.

In de visie van de Tachtigers was de dichter een bijzondere figuur. ?Poëzie werd de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie.

 

Belangrijkste teksten van De Tachtigers:

Sonetten van Kloos, poëzie van Gorter en de

sprookjesachtige De kleine Johannes van Frederik van Eeden. 

Belangrijkste Dichter van de Beweging van

Tachtig: Herman Gorter (1864-1927)

1889: publicatie Gorters lange epische gedicht

Mei. Werd beschouwd als hoogtepunt poëzie van de Tachtigers.

1890: publicatie Gorters bundel Verzen, sensitieve verzen waarin subjectieve waarnemingen en momentopnames van emoties centraal staan. 

(Zie boek blz 261-262 voor verhaaltjes over Mei en Verzen..)

Gorter gaat zich later intensief met socialisme bezighouden. Een klein heldendicht, en Pan.

 

Het naturalisme

1867: Emile Zola (1840-1902) publiceert roman Thérèse Raquin. Beschrijft hoe Thérèse en haar minnaar Laurent de slappe, ziekelijke echtgenoot van Thérèse vermoorden. 1868: 2e druk van het boek verschijnt. (zie boek blz 263 voor fragment)

 

Zola brengt opvatting naar voren die horen bij het naturalisme. 

Zola presenteert zich eerst als volgeling van Flaubert en het objectief realisme, pretendeert wetenschappelijk te zijn geweest. Naturalistisch auteur is in de eerste plaats een observator die objectief beschrijft. ? moet onbevooroordeeld zijn. Moet als uitgangspunt de zintuiglijk waarneembare werkelijkheid nemen. Schrijver kan geen gebruik maken van alwetende verteller, naturalisten kiezen daarom vaak voor de neutrale

vertellen die zich onthoudt van commentaar.

Zola typeerde zijn naturalistische romans als experimentele romans: hij meende experimenten uit te voeren met zijn

verschillende karakters uit te voeren en daar een beschrijven van te geven.

In fragment (again, zie boek blz 263) is de

invloed van het positivisme duidelijk aanwezig.

Auguste Comte (1798-1857) propageerde in 19e eeuw een positivistisch genoemde visie op de wetenschap. Hij betoogde dat alleen feiten die zintuiglijk waarneembaar zijn of experimenteel vast te leggen

zijn, kenbaar zijn. ? positieve feiten. 

Wetenschapper zoekt naar wetmatigheden, naar

causale verbanden, determinerende factoren. 

Deze gelden ook voor de mens. De mens wordt beschouwd als onderhevig aan wetmatigheden ? opvatting heet determinisme. Het

ontkent dat mensen een vrije wil hebben.

Belangrijkste determinerende factoren: erfelijke

factoren, woon- en leefomstandigheden, en de tijd waarin men leefde.

Een naturalistisch auteur wil de objectieve observator van de waarneembare verschijnselen zijn en daarbij de causale verbanden blootleggen.

 

In naturalistische romans hebben de personages

geen vrije wil.

Middelpunt van naturalistische roman vaak een nerveus karakter, die gevoelens, wensen, dromen en illusies hebben die niet te vervullen zijn. ? Ontknoping van de roman is vaak een ontnuchtering, een desillusie. 

 

Sommige naturalistische schrijvers nemen een maatschappijkritische houding aan om de schijnmoraal van de gegoede burgerij te ontmaskeren.

Voorbeel: Marcellus Emantss (1848) – Drie novellen (1879), Juffrouw Lina (1888), Een nagelaten betekenis (1894),

Inwijding (1901)

Andere naturalistische romans:

Lodewijk van Deyssel – Een liefde(1887)

Frederik van Eden – Van de koele meren des doods

(1900)

 

Ook Louis Couperus (1863-1923) schreef romans

waarin het naturalisme een grote rol speelde.

In zijn werk staat de thematiek van het noodlot centraal: het lot van de mens wordt bepaald door buiten hem staande

omstandigheden (determinisme) 

1888: Eline Vere, hierdoor kreeg hij grote

bekendheid.

In Van oude mensen, de dingen die voorbij gaan

(1906) staat de gegoede Haagse burgerij centraal.

1980: Noodlot.

1900: De stille kracht

Couperus schreef ook nog boeiende historische

romans die in de klassieke oudheid spelen. 

De berg van licht (1905-1906) beschrijft een episode uit het oude Rome en Iskander (1920) geeft Couperus’ versie van het levensverhaal van Alexander de Grote.

 

5.4.3 Naturalisme in het toneel

1889: oprichting De Toneelvereniging in Nederland. Leden zijn ontevreden over de toneelactiviteiten van het officiële

Koninklijk Nederlandsch Tooneel.

Toneelvereniging wil modern naturalistisch toneel zien.

1889: opvoering van Een poppenhuis, stuk van Noorse Hendrik Ibsen (1828-1906) Hij legde met dit stuk en o.a. Spoken het fundament voor het naturalistische toneel

Stelt maatschappelijke problemen aan de orde, behandelt taboe onderwerpen, ontmaskert schijnmoraal van burgerij. Eigen tijd

wordt met decor en eigentijdse kostuums zo realistisch mogelijk gemaakt

 

Nederland: Herman Heijermans (1864-1924) treed in de voetsporen van Ibsen. Hij was zeer productief, hij schreef veel sociale drama’s en realistische stukken met een maatschappijkritische toon. Hij verwijst naar problemen en situaties uit het dagelijks leven. Bekendste stukken:

Op hoop van zegen (over de sociale misstanden in de visserij, 1900), Schakels (1903) De opgaande

 

 

 

Hoofdstuk 17

Literatuur uit de 20e

eeuw: 1900-1940

De politieke achtergronden

 

 

1914-1918 Eerste

wereldoorlog

1917 Russische revolutie

Oktober 1929 Economische Crisis (Wall Street)

+- 1930 Fascisme

1933 Hitler rijkskanselier in Duitsland –

Nationaalsocialisme was officieel aan de macht gekomen.

1937 – NSB onder leiding van A. Mussert kreeg 4

Tweede-Kamerzetels.

In Spanje woedde een burgeroorlog waarna Franco aan de macht kwam. De Tweede Wereldoorlog stond op uitbreken.

 

 

In mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen.

 

De sociaal-economische achtergronden

 

 

Emile Durkheim noemde het verschijnsel waarbij gezamenlijke normen en waarden verdwijnen of onduidelijk worden anomie. In het begin van de twintigste eeuw werd het in het fin de siècle al geknakte burgerlijke wereldbeeld nog meer ondermijnd. Vrouwen gingen een belangrijke plaats in de maatschappij opeisen. De eerste feminiseringgolf was een feit. In Nederland kregen vrouwen in 1919 actief kiesrecht.

Deze veranderingen leidden enerzijds tot optimisme over en bewondering voor de nieuwe tijd. Anderzijds leidden de veranderingen tot angstgevoelens en pessimisme. Zo vreesde men dat de wervelende reclames in de metropool tot zedenverwildering zouden leiden. Pas na de Tweede Wereldoorlog zou de verzuiling(=Liberalen, socialisten, katholieken en protestanten vormden aparte bevolkingsgroepen met eigen kranten, radio-omroepen et cetera) in Nederland verdwijnen. (restanten ervan zijn tot de dag van vandaag in onze samenleving merkbaar)

 

De culturele achtergronden

 

 

In de eerste helft van de 20ste eeuw was er een snelle opeenvolging en een gelijktijdige ontwikkeling van verschillende literaire richtingen. Tal van kunstenaars en schrijvers meenden dat er nieuwe vormen nodig waren om een nieuw bewustzijn weer te geven. Oude vormen en uitdrukkingswijzen voldeden niet meer.

 

Een nieuwe groep ‘De Stijl’ kwam naar voren. Mondriaan en van Doesberg waren hier de bekendste van. Met hun abstracte composities gaven de kunstenaars van ‘De Stijl’ de onveranderlijke eigenschappen van de werkelijkheid weer. Zij wilden in de kunst de niet direct waarneembare, abstracte structuren van de werkelijkheid uitdrukken. In de 19de eeuw was de uitvinding van de fotografie erg belangrijk. In 1895 maakten de gebroeders Lumiere hun eerste film, daarna ging het snel met de ontwikkeling van een geheel nieuw medium: Film. De invloed van de film was groot, de Russische filmregisseur S. Eisenstein benadrukte het belang van de montage, het monteren van verschillende beelden achter elkaar in en door de regisseur bepaalde volgorde. Volgens Eisenstein was film geen reproductie van de werkelijkheid, maar een reconstructie van de werkelijkheid.

 

 

Ook de collage was nieuw. Hierbij werd heterogeen materiaal verzameld en tot een geïntegreerd geheel gemaakt. De kloof tussen kunstenaar en burger, die in de 2de helft van de 19de eeuw was ontstaan bleef, en werd misschien wel groter. Dit gold ook voor de vernieuwende literatuur. Men wilde niet langer in de eerste plaats een beschrijving van de werkelijkheid of de directe weergave van een gevoel produceren. Schrijvers en dichters beschouwden hun teksten steeds meer als autonome taalbouwsels. ‘Poezie is geen ontroerend spreken, maar een van de aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een natuurlijk organisme, een bloem.’ Aldus D.A.M. Binnendijk.

 

Er was meer dan alleen vernieuwing, er werd ook doorgewerkt in de tradities van romantiek en realisme. Daarnaast waren er tal van vernieuwingen in de kunst en literatuur, deze vernieuwingen worden met een overkoepelende term historische avant-garde of modernisme genoemd. Richtingen die hierbij horen, zijn het dadaïsme, surrealisme, en expressionisme. Ook de nieuwe zakelijkheid manifesteerde zich. Centraal bij deze richtingen staat steeds het zoeken naar nieuwe vormen en vormgevingsprincipes om een nieuw bewustzijn en wereldbeeld uit te drukken.

 

In de jaren ’30 veranderde er veel. Politiek engagement en maatschappelijke betrokkenheid kwamen in de plaats van de gerichtheid op vernieuwende vormen.

 

De Nederlandse en Vlaamse literatuur: 1900-1940

 

 

Voortzetting van de romantiek

 

Neoromantiek – voorkeur voor historische romans.

Romantische traditie – Onvrede met de eigen tijd en werkelijkheid waar men in leeft.

Het modernisme werd gevormd door verschillende stromingen, deze stromingen ontstonden soms tegelijkertijd en beïnvloedden elkaar. 

 

De historische avant-garde/modernisme

 

Dadaïsme:

Dadaïsten maakten bewust antikunst om maatschappijkritiek te leveren en het publiek tot denken aan te zetten en te activeren. Dada was ‘een internationale antiburgerlijke beweging.’

 

Surrealisme:

Surrealisten wilden iets scheppen dat reëler was dan de realiteit zelf. Surrealisten hadden een grote interesse in dromen, het onbewuste en associaties. Het rationele werd gewantrouwd. Het surrealisme heeft veel invloed gehad in de schilderkunst. In de literatuur poogden de schijvers en dichters droominhouden en gewaarwordingen rechtstreeks, zonder zich te storen aan regels van logica of grammatica, op papier te zetten. (ecriture automatique) Op de Nederlandse literatuur van 1900-1940 had het surrealisme geen grote invloed.

 

 

Expressionisme:

De expressionistische literatuur manifesteerde zich in 1920. Expressionistische dichters meenden dat een gedicht geen afbeelding van de werkelijkheid moest zijn, maar een autonoom product. Een gedicht mocht niet terug te voeren zijn tot een te parafraseren gedachte. De expressionisten prefereerden het zelfstandige naamwoord boven het impressionistisch geachte bijvoeglijk naamwoord. Ze hanteerden bij voorkeur korte zinnen en kernachtige regels. Soms was er sprake van ‘wortsatz’: een woord is in zijn eentje een hele zin. In poëzie hadden de expressionisten een voorkeur voor geconcentreerde beeldspraak en associaties. De beelden moesten voor zichzelf spreken. Het heelal werd voorgesteld als een oneindige ruimte waarin de mens verkeerde.

 

Nieuwe zakelijkheid:

De nieuwe zakelijkheid komt in de jaren ’30 op. De literatuur van de nieuwe zakelijkheid richtte zich op fenomenen uit de moderne tijd, zoals het leven in de grote stad (de metropool), massaal bijgewoonde (sport)manifestaties, nieuwe media als film en radio en technische vindingen (auto’s en vliegtuigen). De auteurs probeerden alles zo feitelijk en objectief mogelijk weer te geven. Ze prefereerden een journalistieke weergave. De invloed van de film is te merken in de korte scenisch opgezette hoofdstukken en het ontbreken van psychologiserende motiveringen van de personages in de nieuwe zakelijkheid.

De nieuwe zakelijkheid komt in de jaren ’30 op. De literatuur van de nieuwe zakelijkheid richtte zich op fenomenen uit de moderne tijd, zoals het leven in de grote stad (de metropool), massaal bijgewoonde (sport)manifestaties, nieuwe media als film en radio en technische vindingen (auto’s en vliegtuigen). De auteurs probeerden alles zo feitelijk en objectief mogelijk weer te geven. Ze prefereerden een journalistieke weergave. De invloed van de film is te merken in de korte scenisch opgezette hoofdstukken en het ontbreken van psychologiserende motiveringen van de personages in de nieuwe zakelijkheid.

Modernisme in het proza

Het modernisme in het proza beleefde het hoogtepunt in de periode van 1920 tot 1940. Modernistische auteurs schreven proza waarin met het realisme en naturalisme gebroken werd. De realistische en naturalistische romans die pasten in een rationalistisch en positivistisch ingestelde wereld, voldeden niet langer om uitdrukking te geven aan nieuwe ervaringen en een veranderd wereldbeeld. Modernistische schrijvers benadrukten het innerlijk van hun personages, ze besteedden veel aandacht aan de psychologische beschrijving van hun personages. Bij deze beschrijving werden

de techniek van de bewustzijnsstroom en de innerlijke monoloog gebruikt.

 

Modernistische teksten zijn soms duidelijk fragmentarisch, er zijn open einden en de chronologie is niet altijd duidelijk. Dit ontbreken van een samenhang van de verhaalhandeling weerspiegelt de moderne ervaring in een wereld te leven waarin duidelijke samenhang steeds onduidelijker en vager is geworden. In tegenstelling tot de realisten en naturalisten, die pretendeerden de werkelijkheid weer te geven, beschreven de modernisten een subjectieve weergave van (een deel van) de werkelijkheid. In dit soort teksten draait het vaak om een bewustwordingsproces van de personages.

 

 

 

Modernistisch proza werd geschreven voor een intellectueel, ontwikkeld publiek. Het publiek van deze verhalen en romans moest veel concentratie opbrengen. De teksten vragen om een secure en precieze lezing. Het publiek van modernistische teksten moest voldoende literaire ontwikkeling hebben om de verwijzingen naar, en het spel met, andere teksten te

kunnen volgen.

 

Literatuur uit de jaren ‘30

‘De oorspronkelijkheid van een schrijver is belangrijker dan een fraaie, volmaakte vorm.’ Zij pleitten voor de persoonlijkheid van de schrijver. De vorm moest ondergeschikt zijn aan

wat een schrijver te vertellen had.

 

In de jaren ’30 kwam het fascisme en nationaalsocialisme op. In de daardoor ontstane sfeer van dreiging en onzekerheid kwam het accent in kunst en literatuur meer te liggen op engagement en maatschappelijke betrokkenheid. Schrijvers probeerden het fascisme te bestrijden door romans te schrijven.

 

 

 

Hoofdstuk 18

Literatuur uit de twintigste eeuw: 1940-heden

 

De politieke achtergronden

Na

de Tweede Wereldoorlog:

- wederopbouw

- verzuiling bleef

- dekolonisatie

 

Generatie van jongeren liet van zich horen.

De sociaal-economische achtergronden

Er ontstond een consumptiemaatschappij.

Naast de jongeren kwamen ook de feministen duidelijk naar voren.

De culturele achtergronden

Tijd van angst.

Existentialisme = de mens leeft in een absurde wereld zonder doel.

Literatuur uit de periode 1940-heden

Belangrijk element in de literatuur is het doorbreken van taboes (Hermans).

Literatuur in de jaren ‘50

Vijftigers

(poëzie) = groep dichters, in verzet tegen Forum.

- in contact met Cobra

- probeerden het naoorlogse levensgevoel uit te drukken

- expressionisme, dadaïsme en surrealisme

- maatschappijkritisch

- stuitten op onbegrip

 

Autonomie = zelfstandig, van toepassing op sommige gedichten (Kouwenaar ging dit steeds meer benadrukken).

Naoorlogs

proza

- ontluisterende wereld

- antihelden

- overeenkomsten met existentialisme

- stuitte op moreel verzet

- besprak taboes

 

Literatuur in de jaren ‘60

Seksualiteit komt uitgebreid aan bod (Wolkers).

Er wordt meer autobiografisch geschreven. Ook worden werken van veel schrijvers realistischer (defictionalisering).

Experimentele

roman = resultaat van het zoeken naar vernieuwende vormen.

- geen uitvoerige karakters

- montage speelt een belangrijke rol

- stelt de traditionele roman als vorm ter discussie

 

 

 

Literatuur in de jaren ‘70

Geen als schokkend ervaren literaire werken.

Tijdschrijft

Revisoir = tijdschrift met literaire werken.

- verbeeldend: maatschappelijk engagement ontbreekt

- gelaagdheid: hechte structuur en lagen

- wijst het traditionele realisme af

 

Werken in Revisoir en van Mulisch zijn een reactie op de vervlakking van de maatschappij.

Sommige schrijvers zoeken aansluiting bij het realisme. Maatschappelijk engagement komt bij enkele schrijvers wel aan de orde.

Postmodernisme = zowel een voortzetting van de experimenten door schrijvers uit de modernistische periode (met kunstgrepen als fragmentarisch schrijven, paradox, verschillende vertellers, etc.) als een reactie ertegen.

Literatuur van de jaren ’80 tot heden

Er is verzet tegen het realisme. Ook komt de verbeelding weer terug. Een aantal boeken geeft geen realistische beschrijving van de maatschappelijke werkelijkheid, maar vooral een beschrijving van mentale avonturen waarin het o.a. draait om de vraag in hoeverre het geheugen en de herinnering betrouwbaar zijn (Hersenschimmen).

De aanslag

- proloog gevolgd door 5 delen, opbouw klassiek drama

- toegankelijke laag vol gebeurtenissen met daaronder een diepere filosofische laag, over schuld en verantwoordelijkheid

 

In veel boeken draait het niet om de maatschappelijke gerichtheid, maar om een mentale of levensbeschouwelijke problematiek.

 

 

 

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.