Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Literatuurtheorie10-19

Beoordeling 5
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 3660 woorden
  • 17 januari 2003
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 5
27 keer beoordeeld

Nederlands: Literatuurtheorie 10 t/m 19 10: Oude vormen Ø Tot de oudste verhaalvormen behoren sprookjes, sagen, mythen en legenden. Overeenkomsten: Niet godsdienstig godsdienstig
Geheel fantasie sprookje mythe
Historische kern sage legende Ø Sprookje=eenvoudig, fantastisch verhaal, waarin alles mogelijk is: dieren, planten en levenloze voorwerpen kunnen toveren of betoverd worden. Kenmerken: o Plaats en tijd zijn niet belangrijk
o Veel sprookjes beginnen met “Er was eens…” of “Heel lang geleden” of “In een land hier ver vandaan…” o Zijn onpersoonlijk

o Als strekking dat het goede overwint in de strijd tegen de kwade
o Tegenstelling
o Getallensymboliek (bv 7 bij Sneeuwwitje en de zeven dwergen) Ø Sage=een volksverhaal met een historische kern, een kern van waarheid, waaromheen veel gefantaseerd is. Het woord sage komt van “zeggen”. Sagen zijn gebonden aan een bepaalde plaats of tijd. Verschillende sagen: o Heldensagen: over helden uit de oertijd of over historische personen: bv over Karel de Grote of “De vliegende Hollander” o Natuursagen: verklaren bepaalde lokale natuurverschijnselen. Bv “Het vrouwtje van Stavoren” Ø Mythen=verhalen over niet-christelijke goden en halfgoden. In mythen wordt alles waar de primitieve mens machteloos tegenover staat en alles wat onbegrijpelijk is, toegeschreven aan het werk van de goden. Ø Mythologie of godenleer=een verzameling samenhangende mythen. Ø Legende=een godsdienstig verhaal met een historische achtergrond, die onder invloed van het christendom in de Middeleeuwen ontstaan. God, Maria en heiligen spelen een hoofdrol. Legendeà komt van het Latijnse legenda=wat gelezen moet worden. Bv de legende van Sint Servaas door Hendrik van Veldeke (vóór 1150,na 1190). Ook het verhaal van Beatrijs is een legende. Ø Fabel=kort verhaal over dieren, soms dingen, die handelen en spreken als mensen. Dieren dienen als spiegel voor de mens met zijn ondeugden en gebreken. De taal is eenvoudig en direct. Bv de Griek Aesopus (6e eeuw v Chr.) met Esopet. Ø Parabel=gelijkenis: een gefantaseerd verhaal gebaseerd op voorvallen uit het dagelijks leven. Het is de bedoeling dat de toehoorder of lezer tussen de figuren en gebeurtenissen van het verhaal overeenkomsten met zijn eigen leven ontdekt, zodat de “les” overkomt. De hoofdfiguren zijn alleen mensen. Bekend zijn vooral de parabels uit de bijbel, zoals “De verloren zoon” en “De barmhartige Samaritaan”. Ø Overeenkomsten fabel en parabel: willen de toehoorder iets leren, ze hebben een didactisch karakter. Ø Raamvertelling=een verhaal, waarbinnen diverse andere verhalen verteld worden. Bv “Duizend-en-een-nacht” Ø Cultuursprookje=een verzonnen verhaal geschreven door een auteur die probeert de vorm en vooral de verteltrant van het volkssprookje te imiteren. 11: Korte vormen Ø ‘Kort verhaal’ is geen aanduiding van een literaire vorm. Ø Novelleàkomt van het Italiaanse ‘novella’, betekent ‘nieuwtje’. In 13e eeuw is een novella een kort verhaal over een ongewone gebeurtenis. Tegenwoordig geven we de naam novelle aan een korte roman. De aandacht is gericht op één voorval of conflictsituatie uit het leven van de hoofdpersoon. Het verhaal beschrijft de centrale gebeurtenis tamelijk volledig. Er is sprake van een aanloop en een hoogtepunt en meestal wordt ook de, soms verrassende, afloop verteld. Het aantal personages, hun karakterbeschrijving en de beschrijving van het milieu zijn in een novelle beperkt. Bv ‘Camera Obscura’ van Hildebrand (1814-1903), ‘Oeroeg’ van Hella Haasse (*1918), ‘Nathan Sid’ va Adriaan van Dis (*1946) en ‘Het Rookoffer’ van Tessa de Loo (*1947). Ø Vertellingàbevat of in proza of in poëzie een reeks handelingen of gebeurtenissen die op een eenvoudige manier worden verteld. Meestal is er geen centrale gebeurtenis. Bv in poëzie ‘Jaromir’ van Staring (1767-1840) en in proza ‘Korte Arabesken’ van Louis Couperus (1863-1923). Doel=uitsluitend de lezer enige tijd boeien. Ø Literaire schetsàer is nauwelijks sprake van een echt verhaal met een bepaald verloop. Vooral de beschrijving van een situatie is van belang. Bv ‘Falklandjes’ van Herman Heijermans (1864-1924). Ø Short storyàkenmerkend=tempo en spanning. In hoog tempo wordt de lezer meegevoerd naar het kritieke moment van een vaak schijnbaar alledaagse gebeurtenis. De spannende situatie krijgt een abrupte ontknoping, ofwel door een geheel onverwacht slot ofwel door een open einde: het plotseling afbreken van een verhaal, waardoor de lezer verward achterblijft. Een short story kan niet worden vertaald met een kort verhaal, omdat in onze literatuur deze soort epiek nog zo jong is, dat we er geen Nederlandse term voor hebben. ‘Kort verhaal’ is geen literaire term, maar wil alleen de lengte aanduiden. Ø Humoreske= een oude naam voor een grappige, humoristische vertelling of schets. Tegenwoordig gebruiken we daarvoor de naam cursiefjeà komt van het woord cursief=schuinsgedrukt. Een cursiefje werd aanvankelijk schuinsgedrukt gezet als vaste rubriek op een vaste plaats in een krant of tijdschrift. Cursiefjes, ook wel spitse korte-baan-werk van auteurs genoemd, gaan over al het alledaagse wat de menselijke geest kan bezighouden: mensen, dieren, dingen en toestanden. De toon is melancholisch en goedaardig spottend, zoals in ‘Kronkels’ van Simon Carmiggelt (1913-1987). De toon kan ook ironisch en licht satirisch zijn, zoals ‘Mijn Leven onder de Belgen’ van Gaston Durnez (*1928). Ø Columnàverschijnt regelmatig en op een vaste plats in een krant of tijdschrift. Betekent kolom: in dit geval een kolom tekst op een krantenpagina. Gaan over actuele gebeurtenissen en bekende personen en de schrijver, de columnist, geeft hierop zijn strikt persoonlijke commentaar. Goede column is inhoudelijk tijdgebonden, maar van een hoog literair gehalte. Bekende hedendaagse columnisten zijn Gerrit Komrij (*1944), Hugo Brandt Corstius (*1935) en Johan Anthierens (*1937). Ø Essayà kan een omvang hebben van enkele bladzijden of een heel boek. Onderwerp is niet noodzakelijk een actuele gebeurtenis; kan gaan over kunst en cultuur, of over een sociaal-maatschappelijk, historisch of populair-wetenschappelijk onderwerp. Essay=letterlijk poging, namelijk tot benadering en beschouwing van een onderwerp. Later wordt de term essay gebruikt voor proza van beschouwende, betogende aard. Bv ‘Hollandsche Spectator’ van Justus van Effen (1684-1735)àin Nederland de 1e die de essayvorm hanteert. Belangrijke heden-daagse essayisten: Rudy Kousbroek (*1929), Cornelis Verhoeven (*1928) en Kees Fens (*1929). Ø Overeenkomsten tussen een column en een essay: beiden niet zozeer verhalend, als wel beschouwend proza. 12: Vroege romanvormen Ø Oorsprong term ‘roman’ ligt in de Middeleeuwenàbetekent ‘verhaal in het Romaans’, de volkstaal van het middeleeuwse Frankrijk. Later betekent roman: breed uitgewerkt verhaal. Vanaf ong. 1750 veel romans geschreven. Verschillende soorten romans: o Zedenromanàgeeft beeld van de levensgewoonten van ‘n bepaalde groep mensen in een bepaalde tijd. Bv ‘Historie van mejuffrouw Sara Burgerart’ van Betje Wolff en Aagje Deken. o Sentimentele romanàlegt niet de nadruk op de handeling, maar op de gevoelens van de personages. Bv ‘Julia’ van Rhijnvis Feith. o In een historische roman speelt het verhaal zich af in het verleden. Het uitgangspunt van de schrijver kan verschillend zijn: § Historische gebeurtenissen of historische personen worden, in meer of mindere mate, waarheidsgetrouw beschreven; § In een historische avonturenroman beleven de hoofdpersonen allerlei gebeurtenissen tegen het decor van het verleden; § Ideeën uit het verleden worden als een spiegel voorgehouden aan de eigentijdse medemens; § De historie is alleen decor; de psychologische ontwikkeling van de personages wordt benadrukt. o Detectiveroman/speurromanàspannende avonturen staan centraal, in de eigen tijd en in een herkenbare omgeving. Bv ‘De lotgevallen van Ferdinand Huyck’ van Jacob van Lennep (1802-1868). o Realistische romanàeen zo betrouwbaar en objectief mogelijk beeld geven van de werkelijkheid. o Sociale romanàbeschrijft een maatschappelijk probleem. De hoofdpersonen is zo’n roman worden de dupe van een bepaalde maatschappelijke situatie. Bv ‘Fabriekskinderen’ van J.J. Cremer. o Naturalistische romanàgaat verder dan het weergeven van de werkelijkheid: de levensloop van de hoofdpersonen wordt bepaald door en beschreven vanuit erfelijke factoren, het milieu en het noodlot. De naturalistische roman is meer wetenschappelijk; het wordt verteld vanuit de personages. Bv ‘Een nagelaten Bekentenis’ van Marcellus Emants. Ø Romanàfictie; bedenksel Ø Een overgangsvorm is de sleutelromanàvertelt over werkelijke personen en ware gebeurtenissen, maar dan verscholen achter andere namen. Bv ‘Een zachte Vernieling’ van Hugo Claus (*1929). Ø In een biografie beschrijft de auteur het leven van een bestaande of historische persoon zo waarheidgetrouw mogelijk. Bv ‘Schilderboeck’ va Carel van Mander (1548-1606). Ø Autobiografieàauteur beschrijft zijn eigen leven. Ø In memoires (letterlijk herinneringen) blikt een schrijver ook terug; niet in de eerste plaats op zijn eigen persoon, maar op tijdgenoten en toestanden die hij van nabij heeft leren kennen. Ø Journaal en dagboek zijn aan elkaar verwant. Ø Journaal=een soort officieel dagboek. Ø Dagboek=soort persoonlijk journaal. Ook hierin van dag tot dag gebeurtenissen bijgehouden. Dagboek geeft op een vaak intieme manier de persoonlijke visie op gevoelens en gebeurtenissen. Bv ‘Het Achterhuis’ van Anne Frank (1929-1945). Ø Voor de18e eeuw (àtijd van verlichtingàwetenschappers en schrijvers gaan allerlei leefregels vaststellen) bevatten romans voornamelijk liefdes- en avonturenverhalen, maar vanaf ongeveer 1750 komen ook andere elementen aan de orde. Ø Bij een briefwisselingroman (bv ‘Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart’) heb je wel een ontvanger, bij een briefroman (bv ‘De onverbiddelijke Tijd’ van Jan Wolkers) heb je geen ontvanger. Ø Engelse schrijver Charles Dickens (1812-1870). Ø Een sociale roman is meestal tegelijkertijd een realistische roman: de werkelijkheid wordt zo puur mogelijk weergegeven. 13: Moderne romanvormen Ø Veel moderne romans zijn in de realistische of naturalistische traditie te plaatsen: ze zijn rechtstreekse afstamme-lingen. Vooral na de 2e Wereldoorlog ontwikkelden zich nieuwe romanvormen. Schrijver experimenteert met mogelijkheden van verteltechnische aspecten, zoals perspectief, karaktertekening van de personages, spel met de tijd. In de literaire kritiek wordt er steeds meer aandacht besteed aan de structuur, de opbouw van romans. Ø Tendensromanàricht de aandacht van de lezer op sociale of politieke wantoestanden. De schrijver zelf is vaak zo nauw bij de problematiek betrokken dat zijn visie of kritiek niet altijd objectief is. Ø Geëngageerdàals een schrijver heel duidelijk opkomt voor verbetering van een sociaal probleem. Bv bij hete werk van Louis Paul Boon (1912-1979). Ø Psychologische romanàverklaart de handelingen van de hoofdpersonen vanuit hun karakter. De handeling staat enigszins op de achtergrond, de emoties worden benadrukt. Het is een uitloper van het naturalisme. Ø Bekentenisromanàeen voortvloeisel van het existentialisme, waarin men zich bezighoudt met het onderbewuste en het nadenken over de zin van het bestaan. De ikpersoon vertolkt de gedachten en gevoelens van de schrijver. Bv ‘Terug naar Oegstgeest’ van Jan Wolkers (*1925). Ø Familieromanàeen uitloper van het naturalisme. Het verhaal is meestal breed opgezet en vertelt de lotgevallen van een gezin of een familie. Je krijgt een beeld van de gewoonten in een bepaalde tijd of een bepaalde plaats. Bv ‘Het Verdriet van België’ van Hugo Claus (*1929). Ø Streekromanàook wel regionale romanàgeeft een beeld van de leefgewoonten van mensen in een bepaalde streek, onder invloed van de godsdienst of traditie. Het milieu speelt een belangrijke rol en vaak wordt dialect gebruikt. Thema is soms het generatieverschil, soms ook de strijd van de outsider tegen de gemeenschap. Bv ‘Houtekiet’ van Gerard Walschap (1898-1989). Ø Reportageromanàgaat uit van een actuele gebeurtenis en bouwt daar omheen een verzonnen verhaal zoals het zich in die situatie zou hebben kunnen afspelen. De reportageroman komt op in de jaren ‘30. Bv ‘De Herberg met het Hoefijzer’ van A. den Doolaard (1901-1994). Ø Nouveau romanàook wel experimentele roman. De schrijver gaat experimenteren met alles wat de roman tot ongeveer 1950 traditioneel heeft gekenmerkt. Bv ‘Het Boek Ik’ van Bert Schierbeek (1918-1996). Ø De familieroman en de streekroman benadrukken de invloed van het milieu en de omgeving op het gedrag van de hoofdpersonen. Ze hebben nog wel verwantschap met het naturalisme. Maar er is een accentverschuiving: waarom mensen zich op en bepaalde manier gedragen is minder interessant dan hoe mensen zich gedragen. Ø Monologue intérieuràwil de gedachteassociaties uit het onderbewuste uitbeelden. Ø Antiheld=en gewone mens, het slachtoffer van milieu en erfelijke eigenschappen, iemand die niet met zijn eigen leven weet om te gaan, de mens die achter leuzen en vlaggen aanloopt en zijn problemen wegstopt achter tv-programma’s, alcohol en seksualiteit. Ø De overeenkomst tussen de boeken ‘As I lay dying’ en ‘Omtrent Deedee’ is het meervoudig ik-perspectief. Ø Het thema in zowel ‘In het Labyrint’ als ‘Breekwater’ is dat de mens een vreemdeling is in zijn eigen leefwereld. 14: Vertelperspectief Ø Vertelperspectiefàgeeft aan hoe en door wie het verhaal wordt verteld. Ø Ik-perspectiefàin de ikvorm. De lezer maakt alle gebeurtenissen mee vanuit het standpunt van die ikfiguur. o Vertellend-ikàvaak verteld de ikfiguur een verhaal over zichzelf in de vt. Deze ik ‘weet ’t allemaal al’. Hij kent de personages en weet hoe het verhaal afloopt. Praat over zichzelf als ‘ik’ of ‘wij’; tijdens het verhaal kan hij commentaar leveren op zijn eigen doen en laten, omdat hij weet wat er gaat komen. o Belevend-ikàverhaal wordt verteld door een ik die een personage is binnen het verhaal. Hij vertelt wat hem overkomt, wat hij beleeft zonder dat hij weet wat de toekomst gaat brengen of hoe het verhaal afloopt. Ø Personaal perspectiefàwordt vanuit één persoon verteld. Lijkt op een belevend-ik. Een personaal verhaal staat in de hij- of zij-vorm. Je leert de figuur van de personale verteller goed kennen. Bv ‘Robinson’ van Doeschka Meijsing (*1947). Ø Auctoriaal perspectiefàook wel perspectief van de alwetende verteller. Er treedt een alwetende verteller op: hij vertelt alles van buitenaf, overziet de verwikkelingen en de lotgevallen van de personages, hun gedachten en gevoelens. Te vergelijken met een vertellend-ik. Maar de verteller in een verhaal met een auctoriaal perspectief treedt nooit zelf op in het verhaal. Bv ‘Cirkel in het Gras’ van Oek de Jong (*1952). Ø Bij perspectiefwisseling kun je het beste zeggen dat een verhaal of roman hoofdzakelijk – (bv personaal) is geschreven. Ø Bij onbetrouwbaar perspectief is het voor de lezer moeilijk vast te stellen wat er echt gebeurt en wat een personage denkt dat er gebeurt. Bv ‘De donkere Kamer van Damocles’ van Willem Frederik Hermans (1921-1995). Ø Het komt voor dat in een verhaal of roman met een ik-perspectief of met een personaal perspectief de verhaalgebeurtenissen wisselend vanuit verschillende personages verteld worden. Dat heet een meervoudig perspectief. Zo’n perspectief laat zien hoe verschillende mensen over zichzelf, over elkaar en over gebeurtenissen denken en praten. Bv ‘Omtrent Deedee’ van Hugo Claus (*1929). Ø Door het vertelperspectief wordt de blik van de lezer gestuurd in een bepaalde richting.
15: Personages Ø Personage=figuur die een rol speelt en een verhaal. Ø Uiterlijke kenmerkenàheeft oa betrekking op het postuur, de kleur van het haar en de ogen, de kleding, de manier van lopen en bewegen. Ook door beschrijving van het taalgebruik, het gebruik van een bepaald woord of accent, en van typische gewoonten en gedragingen tegenover anderen kan een schrijver zijn personage schetsen. De lezer kan uit deze gegevens conclusies trekken over bijvoorbeeld milieu, intelligentie en opvoeding van een personage. Bv ‘De Schandalen’ van Simon Vestdijk (1898-1971). Ø Innerlijke kenmerkenàde gedachten, indrukken en gevoelens, drijfveren en verborgen bedoelingen van een personage kunnen verteld worden. Bv ‘Mijn Tante Coleta’ van R.J. Peskens (1909-1987). Ø Monologue intérieur=de innerlijke alleenspraak, de weergave van de gedachtestroom van het personage. Engelse term hiervoor is stream of consciousness. Bv ‘Wierook en Tranen’ van Ward Ruyslinck (*1929). Ø Flat character=type=het ‘image’ van het personage is kort en volledig; het blijft in de loop van het verhaal herkenbaar door bv die duidelijke functie of door die paar speciale eigenschappen. Sneeuwwitje heeft ook een ~. Ø Round character=karakteràwordt in de loop van de roman geleidelijk opgebouwd, uitgediept, ontwikkeld. Door de reactie van zo’n personage op nieuwe situaties, doordat we zijn innerlijk, zijn gedachten en motivaties leren kennen, krijgen we steeds nieuwe gegevens over hem en leren we het personage, net als een mens in de werkelijkheid, steeds beter kennen. Hij kan tijdens het verhaal ten goede of ten kwade veranderen, kan zich ontplooien of zichzelf te gronde richten. Ø In een moderne roman hebben de hoofdfiguren een round character, de bijfiguren hebben een flat character. Ø In romans en verhalen met een sterke actie, een beweeglijke, spannende inhoud is een flat character als hoofdfiguur zeker op zijn plaats. Ø Rond 1880 worden romanfiguren echte mensen. Ø Door de beschrijving van het innerlijk leven weet de lezer niet alleen wat de personages doen, maar ook waarom ze het doen. 16: Tijd Ø Verteltijd=de tijd die nodig is om een roman of verhaal te lezen; wordt uitgedrukt in het aantal bladzijden. Ø Vertelde tijd=het tijdsbestek waarbinnen de gebeurtenissen in het boek zich afspelen, de beschreven periode. Ø Tijdverdichting=tijdversnelling=wanneer de verteltijd korter is dan de vertelde tijd. Voorkomt dat het boek saai wordt. Ø Tijdvertraging=wanneer de verteltijd langer is dan de vertelde tijd. Er wordt bv uitgebreid beschreven wat er in één enkele seconde allemaal bij een personage door zijn hoofd gaat. Ø Tijdsprong=wanneer de schrijver een periode zonder nadere verklaring overslaat. Ø Chronologisch=beginnen bij het begin en de gebeurtenissen in hun juiste volgorde afhandelen. Ø Niet-chronologisch=een roman of verhaal begint midden in de gebeurtenissen en wat er allemaal aan voorafging lezen we vervolgens in een of meer uitvoerige flashbacks. Bv ‘Rituelen’ van Cees Nooteboom (*1933). Ø Flashback=retroversie=een terugblik op gebeurtenissen die in het roman- of verhaalverleden hebben plaatsgevonden. Ø Verhaalritme=de afwisseling in de verhouding tussen de verteltijd en de vertelde tijd. Ø Een dialoog zorgt ervoor dat een verhaal levendig wordt. Ø Tijdvertraging roept vaak spanning op. Ø De niet-chronologische manier van vertellen maakt de structuur van het verhaal of het boek voor de lezer ingewikkelder. Een niet-chronologische vertelwijze kan bedoeld zijn om tegenstelling duidelijker te laten uitkomen; afwisselend speelt een hoofdstuk zich bijvoorbeeld af in verschillende fasen van een mensenleven of in verschillende tijdperken of landen. Deze vertelwijze kan ook spanningverhoging tot doel hebben. Ø Het gebruik van flashbacks maakt een verhaal levendiger. Er kan een verklaring in worden gegeven voor bepaalde tot dan toe onbegrepen gedachten, gedragingen of karaktertrekken van personages. Door iedere keer een beetje voorgeschiedenis te geven, houdt de schrijver spanning in het verhaal. Ø Vooruitwijzingen=flash-forwardsàkunnen zorgen voor spanningsopbouw. 17: Ruimte Ø Ruimte=de achtergrond waartegen de handeling van het verhaal zich afspeelt. Ø Topografische ruimteàgeeft aan op welke plaats het verhaal zich afspeelt. Ø Klimatologische ruimteàgeeft aan onder welke weersomstandigheden de handeling plaatsvindt. Ø Historische ruimteàgeeft aan in welke tijd de handeling plaatsvindt. De schrijver loopt het risico anachronismen te gebruiken. Dat zijn fouten tegen de tijdsomstandigheden. Ø Fantasieruimteàgeeft een beeld van een verzonnen wereld zonder de beperkingen van de echte werkelijkheid. Ø Telematische ruimteàeen speciaal soort fantasieruimte die men aantreft in sciencefictionverhalen, die gaan over een toekomst die gebaseerd is op technologische vooruitgang. Telematica komt van informatica en telecommunicatie. Ø De functies van ruimtebeschrijvingen: o Vertellen de lezer waar een verhaal zich afspeelt, op welke plaats, in welk seizoen en in welke tijd. o Geeft een sfeer aan. o Bij een ruimtebeschrijving die thematisch is, wordt de functie van de ruimte in het verhaal essentieel: de ruimte wordt thema. Ø De toneelruimte is een variant van de topografische ruimte en de historische ruimte. Op het toneel wordt de suggestie gewekt van een bestaande ruimte op een bepaalde plaats in een bepaalde tijd. Daartoe dient het decor. Maar dat decor legt ook beperkingen op. Ø De aankleding van de speelruimte moet het milieu typeren. Ø In lyriek geeft de ruimte aan vanuit welk gevoel de schrijver zijn tekst heeft geschreven. Ø In een verhaal of een roman (epiek) leert de lezer de ruimte geleidelijk aan kennen. Ø In middeleeuwse ridderromans zijn de ruimtebeschrijvingen kort en bondig. In moderne romans zijn de ruimte-beschrijvingen vaak vooral functioneel. 18: Spanning Ø Spanning is een subjectief begrip, maar heeft altijd te maken met onbeantwoorde, open vragen van de zijde van de lezer. Open vragen kunnen worden opgeroepen door verteltechnische middelen, zoals het gebruik van tijd, perspectief, karaktertekening van personages, ruimtebeschrijving, en door inhoudelijke aspecten van het verhaal, zoals bepaalde motieven, incidenten in het verhaal en het onderwerp van het totale boek. Ø Hieronder (tot de inhoudelijke aspecten) volgen de verteltechnische middelen: Ø De schrijver kan manipuleren met tijd. Hij kan tempowisselingen aanbrengen of flash-forwards of flashbacks. Als een schrijver zijn lezer zo ver weet te krijgen dat die zicht identificeert met de hoofdpersoon en samen met die hoofdpersoon naar de climax opklimt, dan is zijn informatie op de juiste wijze gedoseerd. Ø Het gebruik van een bepaald verhaalperspectief kan spanningverhogend werken. Ø De tekening van de personages, hun relatie, hun voorgeschiedenissen en hun milieu roepen bij de lezer een bepaalde verwachting op. Ø De ruimtebeschrijving kan heel onheilspellend zijn of juist verwachtingen opwekken en daardoor spanning veroorzaken. Ø Hieronder (tot detectiveroman ) volgen de inhoudelijke aspecten: Ø De hoofdpersoon kan in allerlei verwikkelingen terecht komen. Bv een liefdesrelatie. Ø Er zijn romans die door hun inhoud al spannend zijn. Ø Detectiveromanàook wel speurdersromanàontrafelt een amateur- of beroepsdetective een misdaad. De constructie van het verhaal berust op misleiding, zowel van de verhaalfiguren als van de lezers. o Whodunitdetectiveroman: de nadruk ligt op de vraag wie de misdaad heeft gepleegd. o Hard-boiled-detectiveroman: de nadruk ligt op de persoon van de detective. Ø Politieromanàde rol van de detective wordt overgenomen door een rechercheur of een politieagent die toevallig met en misdaad wordt geconfronteerd. Ø Verschil tussen detectiveroman en misdaadroman: in de misdaadroman wordt vooral de psychologie van de personages beschreven of een situatie de gewelddadigheid oproept. Zelden treedt een detective op. In een detectiveroman wordt een misdaad ontrafelt door een amateur- of beroepsdetective. Ø Spionageromanàde spanning wordt bereikt door een opgelegde handeling door een opdrachtgever, zoals het hoofd van een geheime dienst. Ø Oorlogsromanàis vrijwel altijd een terugblik; ~ kan worden gebruikt als afschrikwekkend voorbeeld voor een nieuwe generatie of vormt de neerslag van verschrikkelijke ervaringen. Ø Science fictionàletterlijk een fictieve wetenschapsroman, geeft een toekomstig maatschappijbeeld zoals dat zou kunnen worden op basis van technologische ontwikkelingen. Ø Fantasyàpuur verzonnen verhalen. Ø Horrorstory=griezelverhaal 19: Thema en motief Ø Thema=een zo beknopt mogelijke omschrijving van waar het verhaal over gaat. Ø Motief=regelmatig terugkerend verhaalelement: een bepaalde situatie of gebeurtenis, een reeks gebeurtenissen, uitspraken, gevoelens. Ø Structuurmotieven=verhaalelementen die binnen hetzelfde verhaal dienst doen om structuur aan te brengen. Ø Leidmotief=een structuurmotief dat opvalt, omdat het regelmatig, heel nadrukkelijk voorkomt, zelfs letterlijk wordt herhaald. Ø Literair-historisch motief=een verhaalelement dat we herkennen, omdat het ook in andere verhalen voorkomt. Ø Motto=een uitdrukking of citaat waarin kort de bedoeling van het verhaal wordt aangegeven. Ø Schrijvers kunnen gebruik maken van het verkleiningsmotief. Zoals bv in een bepaald verhaal: Johannes en Erik worden eerst zo klein als Kleinduimpje uit het sprookje, voordat het verhaal echt gaat beginnen. Ø Orpheusmotief=een bekend literair-historisch motief. Orpheus is een figuur uit de Griekse mythologie. Deze zanger is in staat door zijn eigen muziek mensen, dieren en stenen te betoveren. Ø Vatersuchermotief=een ander literair-historisch motief is dat van de zoon op zoek naar zijn vader, zijn afkomst. Ø Messiasmotief=een bijbelse motief: het wachten op een Verlosser.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.