Ben jij 16 jaar of ouder? Doe dan mee aan dit leuke testje voor het CBR. In een paar minuten moet je steeds kiezen tussen 2 personen.

Meedoen

Hoofdstuk 4: Waterhuishouding en -overlast

Beoordeling 6.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 1903 woorden
  • 17 juni 2012
  • 9 keer beoordeeld
Cijfer 6.8
9 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie

Paragraaf 2 – hoe de rivier werkt

De grootste rivieren van Nederland, de Rijn en de Maas, bestaan naast het water uit de originele plek, ook uit water van allerlei zijrivieren. Dit samen noem je het stroomstelsel. Deze kun je vervolgens weer opdelen in drie delen:
- De bovenloop: hoog in de bergen, rivier stroomt snel
- De middenloop: in een dal, rivier stroomt steeds slomer
- De benedenloop: laagland (NL), stroomt sloom.

Het hoogteverschil tussen twee punten van de rivier (bv. begin en eind) heet het verval. Het hoogteverschil/verval van één kilometer heet het verhang.

Doordat het verhang heel klein is in de benedenloop, gaat een rivier slingeren/meanderen. Dit komt omdat in de buitenbocht een rivier sneller stroomt dan in de binnenbocht. De rivier stuwt het water in de buitenbocht naar buiten waardoor de rivier uitdijt. Doordat er een bocht ontstaat komt de binnenbocht plots in de buitenbocht, en daar ontstaan weer een nieuwe bocht (zie afbeelding).

Elke rivier heeft een gebied waarbinnen al het water/neerslag via zijrivieren naar de hoofdrivier stroomt: het stroomgebied. Een stroomgebied houdt op bij waterscheidingen, meestal bergen. De snelheid van de neerslag die uiteindelijk in de rivier terecht komt hangt af van:
- De vegetatie van een gebied.
- De aard van de bodem en het onderliggend gesteente.
Deze tijd heet de vertragingstijd.

Het regiem is de waterafvoer gedurende een jaar.
Het debiet is de totale hoeveelheid water die een rivier afvoert. Meestal in gemiddelde per seconde.
Wanneer er een erg hoog waterpeil is, spreek je van een piekafvoer.

Er zijn drie soorten rivieren:
- De gletsjerrivier: Smeltwater uit de bergen, hoog water in het voorjaar, wanneer het ijs smelt.
- De regenrivier: Regenwater. Piekafvoeren in de natte maanden/najaar.
- De gemengde rivier: Smeltwater én regenwater. Regelmatig regiem. VB: De Rijn.

Gevolgen van de klimaatverandering op de rivieren:
- Hoger debiet, doordat er in sommige delen meer neerslag valt.
- Extreme weersituaties waardoor er ineens erg veel neerslag kan vallen en de boel overstroomt.
- De zeespiegel zal al 60 centimeter stijgen wanneer de temperatuur met 2 graden toeneemt. De maas en de Rijn kunnen dan hun water lastiger in de zee kwijt.

Paragraaf 3 – maatregelen bij de rivier

In de duizenden jaren dat de Maas en de Rijn al in Nederland liggen, zijn de rivieren al regelmatig overstroomt. Ze hebben aardig wat spul achter gelaten bij de overstroomde gebieden.
Op de oeverwal, direct naast de rivier, is zand afgezet. Verderop in de kom ligt vooral klei. De rivieren hebben in de afgelopen 10.000 jaar de rivieren zo opgehoopt met sediment, een soort natuurlijke dijk.
Toen er mensen bij rivieren gingen wonen, gingen zij op de natuurlijk hogere delen liggen: de oeverwallen. Vanaf de elfde eeuw wilde men voor de lagere gedeelten, die toen nog regelmatig overstroomde, ook bescherming. Zij begonnen winterdijken aan te leggen.
Omdat af en toe deze dijken doorbraken en boerderijen/landerijen beter bescherming wilden, bouwden zij zelfgemaakte ophogingen: terpen. De winterdijken lagen niet direct aan de rivier, ze creëerde expres nog een gebied wat kon overstromen voordat de winterdijk zou overstromen: de uiterwaarden. Wanneer er geen water stond in de uiterwaarden, gebruikten boeren om het vee er te laten grazen. De uiterwaarden waren niet alleen een overloopgebied, maar kregen een functie. In de zomer stonden de uiterwaarden vrijwel altijd droog. Maar omdat in de zomer heel zelden toch een overstroming van de uiterwaarden plaats vond, bouwden ze zomerdijken, die in de zomer de uiterwaarden beschermden.

De afgelopen honderd jaar zijn de meeste ingrepen gedaan:
- Het aanleggen van kribben.
o Rivier in zijn stroombed te houden (in het midden)
o Bevaarbaarheid verbeteren (midden diep genoeg blijft voor scheepvaart)
- Verhoogde zomerdijken.
o Hierdoor konden de uiterwaarden bebouwd worden. Nu kan echter niet meer de rivier veilig overstromen.
- Nu de rivier niet meer kan overstromen en het sediment dus niet kan afzeggen, verhoogt de rivier zichzelf op. We zijn nu dus continu bezig om de dijken en uiterwaarden ook op te hogen.
- In het stroomgebied is de verstedelijking toegenomen. In steden wordt regenwater via riolen naar de rivieren vervoerd, door deze verstening wordt de vertragingstijd korter en krijgen rivieren in korte tijd een verhoogde piekafvoer.

Paragraaf 4 – grootschalige maatregelen

Weer een aantal maatregelen:
- Dijkverzwaring: ophogen/versterken van dijken.
- Kanaliseren van delen van rivieren.
- Noodoverloopgebieden/retentiegebieden: gebieden die mogen overstromen.
- Extra ‘rivieren’ graven, zoals het Pannerdensch kanaal, die rivieren met elkaar verbinden.
- Stuwen: houdt het water tijdelijk op. Doelen:
o Rivieren beter bevaarbaar te houden.
o Verdroging tegen te gaan.
o Overstromingen tegen te gaan.
o Landbouwgrond vruchtbaar maken.

Door de komst van steeds meer rivierwater is er begin jarig 90 nog een aantal nieuwe maatregelen getroffen:
- Verlaging van de uiterwaarden.
- Aanleg van nevengeulen: Kleine beekjes naast de rivier die water van de rivier afvoeren.
- Verwijderen van opstakels in het water, zoals brugpoten die het water opstuwen.
- Uiterwaardverbreding door de winterwijk landinwaarts te verplaatsen.
- Retentie: water tijdelijk ergens opvangen in soort van uiterwaarden.
- Bypasses of groene rivieren: bedijkte afgetakte rivier.
- Vermindering van de toestroom van water.
- Kribverlaging: Kribben iets verlagen waardoor ze het water minder opstuwen.
- Zomerbedverdieping: Door de rivier te verbreden kan er meer water afgevoerd worden.
- Dijkverhoging.

Paragraaf 5 – internationale maatregelen

De grote rivieren, zoals de Rijn en de Maas, stromen door meerdere landen. Intergouvernementele samenwerking zijn de afspraken die de oeverstaten met elkaar maken.

Om te voorkomen dat grote bouwprojecten er voor zorgen dat het water er niet goed weg zou kunnen stromen, moet zo’n project getoetst worden aan de Watertoets. Hierin wordt bijvoorbeeld getoetst of het water wel goed weg kan stromen.

Momenteel gebruikt Het Rijk de driestapsstrategie. Hierin staat drie dingen centraal:
- Vasthouden (in de bovenloop moet het water de grond intrekken).
- Bergen (er moeten gebieden komen die mogen overstromen en dus water kunnen vasthouden).
- Afvoeren (obstakels moeten verwijderd worden zodat het water weg kan).

De Rijnoeverstaten organiseren eens in de vijf jaar de Rijnconferentie, waar ze o.a. het Actieplan Hoogwater hebben opgesteld. Belangrijkste punten:
- Water beter te bergen en vast te houden.
- Water beter af te voeren.
- Instellen en verbeteren van waarschuwingsysteem.

Extra begrippen
De Deltawet, werd ingesteld naar aanleiding van de overstromingsramp in Zeeland in 1953.

Ruimte voor de rivier, nieuw pakket maatregelen om overstroming tegen te gaan, naar aanleiding van de extreem hoge waterstanden van 1993 en 1995.

Overslaggronden: Heel natte gronden.

De ideale grondsoort voor fysische vruchtbaarheid is een mengsel van klei en zand.

Een boom/plant kan zich beter vestigen in een grond van zand, dan een grond van klei.

Meanderafsnijding ontstaat doordat de druk tegen de bocht zo groot wordt, dat hij buiten zijn oevers rechtdoor treedt en dan als het ware aan de andere kant van de meander uitkomt.

Paragraaf 7 – Grensmaas en Duursche Waarden

De grensmaas is het gedeelte van de maas die de grens vormt tussen Nederlands en Belgisch Limburg. Hier loopt de rivier, als enige plek in Nederland, door een dal. Door tal van aanpassing leek dit stuk maas op een kanaal, maar nu wordt er alles aan gedaan om er weer een natuurlijke rivier van te maken. Het was dus de bedoeling om meer natuur te vormen bij de grensmaas, maar uiteindelijk kon dit project ook gebruikt worden om de doorstroming te verbeteren en eventuele overstromingen te voorkomen.

In de Duursche Waarden tussen Olst en Wijhe in Overijssel is juist het tegenovergestelde het geval. Het plan was om daar een reservaat aan te leggen waar, bij hoog water, water kon worden opgeslagen. Later bleek ook dat het ecosysteem in het gebied verbetert door deze maatregelen.

Paragraaf 8 – Het kustgebied

Onze kust kent een hoge dynamiek, er gebeurt/verandert veel aan de kust. Dit komt omdat wij een zachte kust hebben.
Een zachte kust bestaat veelal uit zand, de wind neemt op plek A zand mee, en legt het weer op plek B neer.
Een harde kust wordt gekenmerkt door bv. rotsen of zeedijken.

Het zand van de zachte kust komt uit de zee, en is daar terecht gekomen door de
- Zeestroming. Onze kust kent een getijdenwerking: bij vloed stroomt het water van zuid naar noord, en bij eb andersom. De vloedstroom is echter sterker dan de ebstroom, waardoor er meer zand in het noorden aankomt.
- Golfwerking. Ontstaan door wind en getijdenwerking.
Hierdoor ontstaan strandwallen, parallel aan de kust lopende zandbanken. Als deze droog komen te liggen, waait de wind het zand tegen de duinen aan.

Onze kust kent een hoge dynamiek, er is
- Opbouw, zand waait de duinen op.
- Afbraak, hoge vloed op wind slaan stukken van de kust af.

We kunnen onze kust echter opdelen in drie zones.
- De waddenzeekust. Hier is geen strand, maar vooral zeedijken. De Waddenzee beschermt Friesland en Groningen, deze zee stroomt vol met vloed, en staat bijna droog met eb.
- De (Noord- en Zuid) Hollandse kust. Een brede strandwal die van noord naar zuid loopt. Soms een erg brede duinenkust.
- De Zeeuwse kust. Voorheen een estuarium (een trechtervormige mond van de rivier in zee). Eerst was het niet duidelijk wat nou land, en wat nou water was. Sinds de Deltawerken is Zeeland stukken veiliger.

Grote maatregelen bij de kust.
- De afsluiting van de Zuiderzee in 1930 d.m.v. de afsluitdijk. Later werd hier ook Flevoland uitgebaggerd.
- De Hondsbosschezeewering, een grote zeedijk in Noord-Holland waar geen duinen waren.
- De Deltawerken. In 1953 was de Watersnoodramp. Daarna kwam het Deltaplan. De duinen werden verhoogd, zeedijken ook, zeearmen werden afgesloten, de oosterschelde kreeg een stormvloedkering.

Paragraaf 9 – Bescherming tegen de zee

Er zijn nog twee grote problemen in Nederland die ons natte voeten kan bezorgen.
- Bodemdaling. De gedeelte van de plaat waar Nederland op ligt zak. Verder onder het NAP!
- Zeespiegelstijging. Door het versterkte broeikaseffect en de periode na de IJstijd…
De combinatie van deze twee problemen noem je de relatieve zeespiegelstijging. Dit heeft niet alleen nadelen, ‘Holland’ is hierdoor geschapen (door middel van sediment).

In 1990 verscheen de Nota Kustverdediging. Hierin staat het dynamische kustbeheer centraal. Hierbij draait het om de economie en de ecologie (natuur).
- (zand)suppletie. Op sommige plekken verzwakken de duinen. Het Rijk spuit dan zand uit de zee in de duinen.
- Dynamisch kustbeheer. Sommigen zijn van mening dat de zee meer ruimte moet krijgen, daarom creëert Rijkswaterstaat slufters, gaten in duinen waar het water naar binnen kan stromen om daar het dynamiek te verhogen.
- Harde kustverdediging.
Zeedijken zijn dijken die langs de zee liggen (logisch), en die dus eigenlijk te taak van de duinen vervangen. Deze manier van protectie noem je harde kustverdediging.
- Tegenaan bolwerkvorming. In het verleden werden er erg veel hotels, woningbouw, etc. tegen de kust aangebouwd. Sinds de Nota Kustverdediging uit 1990 worden erg veel van toekomstige bouwplannen (bolwerking) aan de kust tegengehouden.

Extra

‘Samenvatting’ van de provincie Zeeland.
Allemaal eilanden die aan elkaar verbonden zijn. Bestaat enkel uit water en kerncentrales.

Extreem negatief migratiesaldo (jongeren trekken naar de stad) en een erg kleine bevolkingsdichtheid. Er is de hoogste bejaardendichtheid van Nederland en daarom ook een van de hoogste sterftepercentages van het land. Hoog aantal Zeeuwen overlijden door onnatuurlijke doodsoorzaken.

Vroeger overstroomde het elke week, tegenwoordig zijn er allerlei Deltawerken gebouwd en daar komen veel Japanners. Er is dus veel toerisme. Zeeland bestaat uit zeeklei-, zand- en steengronden (leuk).

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.