Blok 1,2,3

Beoordeling 3.8
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 2963 woorden
  • 2 januari 2003
  • 90 keer beoordeeld
Cijfer 3.8
90 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
1.1.1/1.1.2/1.1.3/1.3.2/1.2/1.3/2.3 t/m 2.9/3.1 t/m 3.7/4.1/ 4.2/ 4.2.3/4.3/5.1/5.2/5.3 /6.2/6.6/ 7.2/8.2/9.2 t/m 9.7/9.10/10.3 t/m 10.9 en 11 1.1.1
Brainstormenà alles opschrijven in telegramstijl over dat onderwerp wat je te binnen schiet. 1.1.2
Vaste vragen à wie?wat?waar?welke?wanneer? enz. In naslagwerken vindt je algemene informatie over allerlei onderwerpen. 1.1.3
Encyclopedieen àonderwerpen alfabetisch geordend en systematisch
Woordenboek à woorden op alfabet

Overzichtswerken à voor een bepaald vakgebied
Jaarboeken,almanakken,adressenboek,bibliografieen à informatiebronnen die je kunnen doorverwijzen, zodat je informatie kan opzoeken. Knipsel of documentatiemappen à artikelen over actuele onderwerpen. Keuzelijsten àfolders over actuele onderwerpen
Leeszaalà kan je kranten en tijdschriften raadplegen (ook van enkele jaren geleden) Audiovisuele hulpmiddelenà videobanden/voorlichtingprogrammas/tv-documentaires en de geautomatiseerde bronnen (à internet) Als het op onderwerp is gerangschikt kan je gericht zoeken(trefwoord) Bronvermelding à Krant/tijdschrift = naam,’titel’. In: krant, datum
Boek = naam,’titel’. Plaats Datum (hoofdstuk) Lemma(verwijzing) = Lemma’Naam’. In: naam encyclopedie, Plaats Datum. Pagina
Documentaire = Tv-programma ‘ Naam’. Omroep,datum
1.2 Orienterend lezen Globaal lezen Intensief lezen Kritisch lezen
Doel eerste indruk hoofdzaken begrijpen beoordelen ondwp/hoofdgedachteen publiek bepalen Let op titel kernzinnen woordbetekenis informatie juist? tussenkopjes signaalwoorden verwijswoorden informatie volledig illustraties/inleiding verbanden argumenten eerlijk slot opbouw overtuigend? cursieve/vette tekst tekstdoel schrijver bron bij een boek: inhoudsopgave register flaptekst schrijver 1.3.2 schrijf- of spreekplan: 1) inleiding
2) verklaring 1
3) verklaring 2
4) gevolgen
5) slot(afweging,conclusie) informatie verwerken à documentatiemap,schrijfdossier,werkstuk
documentatiemap à alle informatie opbergen, stel je op ter voorbereiding op een spreek- of schrijfopdracht. Schrijfdossier à bevat alle schrijfproducten die je in een bepaalde periode hebt geschreven. 1) overzichtelijke inhoudsopgave à Schrijfdossier
Naam: Opleiding: Aanvangsdatum: Inleverdatum: Inhoudsopgave
Titel: Definitieve versie: Omschrijvingsopdracht: Lijst van bronnen: Schrijfplan bijgevoegd: Eerste versie bijgevoegd: Werkstuk à verwerk je het verzamelde materiaal tot een logisch opgebouwd geheel van hoofdstukken en paragragen

kies een onderwerp dat je aanspreekt,brainstormen,onderzoeksvraag,docent vragen of onderzoeksvraag goed is,deelvragen die in het werkstuk beantwoord moeten worden,een schrijfplan maken mbv deelvragen,zoekstrategie, waar moet je het zoeken, tijdsplanning, bronnen van goede kwaliteit(alfabetische literatuurlijst),samenvattingen,bijlage, gegevens die niet in de tekst komen(tabellen,schema’s),gebruik illustraties niet als bladvulling,na een citaat tussen haakjes de bron (niet te veel citaten)correcte zinsbouw,spelling en interpunctie
Omslag * titel * naam en opleiding
Titelpagina * naam van het vak * naam docent * plaats en datum
Voorwaarde * persoonlijke redenen * welke mensen wil je bedanken
Inhoudsopgave* onderverdeling hoofdstukken * indeling in paragrafen * titels bij de inhoud * kloppen de pagina-aanduidingen
Inleiding * onderwerp en onderzoeksvraag duidelijk * doelstelling * werkwijze beschrijving
Hoofdstukken * verbanden duidelijk * duidelijke alinea-indeling * begrippen consequent gebruikt? * goed verwijzen naar bronnen
Conclusie * onderzoeksvraag herhaald * logisch
Bijlagen * aanvullend materiaal
Literatuurlijst * volledig en alfabetisch
2.3 t/m 2.9
de lezer of luisteraar moet de volgende dingen aanspreken: 1) de inhoud
2) het taalgebruik
3) opbouw en presentatie
4) dosering van de informatie
5) de toon en de gebruiksomgeving - Niveau van de lezer - aantrekkelijkheid - betrouwbaarheid
Taalgebruik à woordkeus , zinsbouw , figuurlijk taalgebruik en ingewikkelde abstracte formuleringen. Woordkeus à makkelijke en weinig woorden per zin leest makkelijker dan veel en moeilijke woorden in een zin. ( je moet varieren van woordkeus en oppassen met vaktermen) Zinsopbouw à te lange zinnen leest moeilijk, veel bepalingen achter elkaar leest moeilijk. Figuurlijk taalgebruik àhoe meer , hoe moeilijker te lezen
Ingewikkelde en abstracte formuleringen à is te lastig om te lezen , veel achter elkaar is onduidelijk. Overzichtelijke opbouw à Inleiding-middenstuk-slot

Logische volgorde van bepalingen
Tussenkopjes
Aantrekkelijke presentatie à vooral bladen doen veel aan een aantrekkelijke presentatie
Bijzondere presentatie à bladen die willen opvallen(à kort,helder,duidelijk) Spreken à presentatie= inhoud , goede toelichting , voorbeelden , luisteraars aankijken. Je moet kunnen inschatten wat de voorkennis van de mensen is. De relatie met de lezer/toehoorder à naar een vriend is het informeel , zakenrelatie is het formeel. Tekstvorm à de soort bepaalt het taalgebruik en de toon
Publicatieplaats à als het wordt gepubliceerd is er een verschil tussen waar het is gepubliceerd. Tekstdoel en situatie à Taal en toon hangt af van situatie (informeren/activeren/amuseren of klacht indienen of lof uitspreken) 3.1
Informeren à informatie verschaffen, objectief en bevatten , controleerbare feiten , mening komt niet echt naar voren. Persuasieve teksten à feiten + mening. Subjectief, maar kan informatie bijzetten. Activerende teksten à mening v/d schrijver , lezer aanzetten tot actie , subjectief. Tekstdoel uitganspunt tekstsoort tekstvormen
Informeren Feiten informatief bericht (objectief) verslag uiteenzetting zakelijke brief
Overtuigen/ Mening persuasief betoog
beschouwen (subjectief) beschouwing zakelijke brief recensie
Activeren Mening activerend advertentie (subjectief) folder/brochure affiche?pamflat zakelijke brief recensie
Amuseren diverterend verhaal
Verrijken amuserend toneelstuk gedicht
Bericht à zakelijke wijze mededelingen over iets wat pas gebeurd is(àcontroleerbare feiten, nuchter en zakelijk, worden opgesomt , geen mening van de schrijver. Vaak is het begin een leadà vetgedrukte alinea) Verslag à gebeurtenis of een activiteit , beschrijving naar zien en horen,gebaseerd op feiten, geen mening van de schrijver. Uiteenzetting à informatie+ uitleg , objectief , verklaring van het ene verschijnsel met het andere
Betoog à mening schrijver , argumeten en conclusie , overtuigen , subjectief. Beschouwing à belicht ondwp van verschillende kanten (oorzaken, oplossingen , voor en nadelen) eigenmening , maar geen overtuiging. Beschouwing is subjectiever dan uiteenzetting , beschouwing is objectiever dan een betoog. Activerende teksten willen overtuigen en tot actie aanzetten , mening komt duidelijk naar voren. Informatieve brieven à informatie , toelichting of advies geven/vragen. Persuasieve brieven à schrijver probeert lezer te overtuigen

Activerende brieven à schrijver probeert lezer te overtuigen en oproepen tot handelen. Zakelijke brieven : Circulaire brieven à gericht aan meer personen
Sollicitatie brieven à als je je aanbiedt voor een bepaalde functie
Ingezonden brieven à zakelijke brief opgenomen in een rubriek van een krant of tijdschrift
Zakelijke brief à inleiding (1 alinea) Middenstuk (meerdere alinea’s) Slot (meestal 1 alinea) Inleiding à belangstelling wekken , onderwerp introduceren, aankondigen hoe de tekst is opgebouwd, Aanleiding voor het schrijven , de lezer welwillend stemmen. Het goed schrijven van een inleiding à 1)1 of meer directe vragen ,2) uitspraak in de vorm van een stelling gevolgd door een vraag , 3)retorische vraag(geen antwoord), 4)verrassende,uitdagende openingszin(overdrijving,ironie,sarcasme),5)korte anekdote, 6)probleem meteen aan de orde stellen, 7)aanleiding van het schrijven noemen. Middenstuk à het onderwerp wordt echt behandeld , aantal onderwerpen, deelonderwerpen worden in aparte alinea’s besproken. Slot à de tekst afronden. Manier à korte samenvatting of conclusie
Zakelijke amerikaanse brief à Naam+adres afzender
Plaatsnaam en datum à plaatsnaam met hoofdletter
Naam en adres geadresseerde à plaatsnaam met hoofdletter
Betreft: Aanhef
Inleiding
Middenstuk
Slot
Slotformule
Handtekening
Naam van ondertekenaar
Bijlage (evt) 4.1
Alinea , in een geschreven tekst zijn de alinea;s typografisch zichtbaar à de tekst springt in en laatste regel van de vorige alinea wordt niet volgemaakt
Bij een gesproken tekst kan je dit horen door een korte pauze die genomen wordt. Alinea bestaat uit een hoofdmededeling of hoofdbewering(kernzin) en een uitwerking(verklaring/toelichting). De belangrijkste zin uit een alinea is de kernzin, meestal komt die op een opvallende plek (eerste zin van de alinea of door een inleidende zin voorafgegaan of als laatste zin , dan heeft het een samenvattende of conclusie functie) Maar soms staan er 2 kernzinnen in en soms staat de kernzin in het midden,heel soms is er geen enkele kernzin , dan zijn de belangrijke mededelingen verspreid over meer zinnen. 4.2
citeren à letterlijk over te nemen , bij een lange zin mag je de 2 eerste en de 2 laatste woorden noemt en de regel nrs er bij zet. Onderwerp bepalen doe je meestal met 1 of een paar woorden (znw en bepalingen) , alinea kijk je naar de kernzin , tekst kijk je naar de titel , inleiding en het slot

Hoofdgedachte à een zin die je zelf onder woorden moet brengen. Kijk naar de titel , inleiding, slot en de kernzinnen.(hoofdgedachte is eigenlijk een omschrijving) 5.1
verbanden tussen inleiding , middenstuk en slot: Herhaling à aan het begin van een nieuwe alinea worden woorden of woordgroepen uit de vorige alinea herhaald. Overgangszinnen à samenvattende zinnen aan het begin of eind van een alinea , verwijzende woorden. Signaalwoorden à kunnen zinnen verbinden en het verband aangeven tussen de verschillende delen van de tekst. Aankondigende zinnen à dit gebeurt vooral in lange zinnen , om aan te kondigen wat de lezer nog kan verwachten. 5.2
verband signaalwoorden
tegenstellend maar,daartegen,doch,echter,integendeel,daar staat tegenover, enerzijds
opsommend eerst , dan , bovendien , ook , niet alleen...maar ook , verder , nog , en ,daarnaast , zowel..als.., ten eerste..ten tweede enz
oorzakelijk doordat , daarom , daardoor , zodat , waardoor , ten gevolge van enz
redengevend omdat, want , daarom , immers
uitleggend dat wil zeggen , zo , met andere woorden , bijvoorbeeld, ter illustratie
concluderend dus , concluderend
samenvattend kortom, samenvattend,om kort te gaan
voorwaardelijk als , indien , op voorwaarde dat , mits , tenzij
vergelijkend net als , zoals , evenals
6.2
Betoog haalt de schrijver je over om de mening te delen. Het betoog bevat een stelling met in de rest van de tekst argumenten. 1 objectieve argumenten
2 subjectieve argumenten

1: feiten kan je het beste gebruiken om een mening of stelling te bewijzen , ze zijn controleerbaar en objectief.(argumenten op basis van feiten) 2: de argumenten zijn niet controleerbaar , het zijn argumenten op basis van geloof of argumenten op basis van intuitie of geloof
6.6
Logisch redeneren - algemene bewering - concreet voorbeeld(waarneming) - conclusie
7.2
Uittreksel: puntsgewijs , alle belangrijke dingen opschrijven. Samenvatting: een kortere nieuwe tekst , nauwkeurigheid belangrijk
Samenvatting à - belangrijkste gegevens en argumenten - hoofdgedachte is duidelijk weergegeven - prettig leesbaar - 20% van basistekst - geen belangrijke dingen missen
Voorwaardenà je begrijpt de tekst goed, je weet hoe die is opgebouwd , heel beknopt in eigen woorden weergeven. Je laat : details , anekdotes , voorbeelden , uitweidingen en herhalingen weg !! De structuur van de tekst : - per alinea vaststellen wat het onderwerp en de kernzin is - 2 alinea’s gezamenlijk onderwerp vast te stellen - functie van elk deel in de tekst
Informatieve tekst: - onderwerp,tekstsoort,hoofgedachte - alinea’s verdelen, structuurschema, kernzinnen, - verbindingswoorden,herschrijven
Persuasieve tekst - stelling,bewering en argumenten worden opgenomen. - informatie en structuur is ook weer belangrijk
Structuurschema: alinea 1- vraagstelling Alinea 2 en 3 – verduidelijking Alinea 4 herhaling van de vraag+antwoord Alinea 5 verwerping van het antwoord Alinea 6 herhaling vraag, 2e mogelijke antwoord + verwerping Alinea 7,8,9 constatering Alinea 10 tegenwerping, argumenten Alinea 11 reactie Alinea 12 Definitieve antwoord
8.2

discussie = een doelgericht gesprek
meningvormend = een discussie waarin je je eigen mening geeft , verheldert en eventueel bijsteld. Probleemoplossend/besluitvormend = een discussie die leidt tot een oplossing,concreet besluit,actieplan. Dilemma = situatie waarin de partijen van mening blijven verschillen
Fase 1 à probleem wordt geintroduceerd
Fase 2 à Standpunt laten horen
Fase 3 à De echte discussie (meningen onderbouwen met argumenten) Fase 4 à gemeenschappelijk standpunt te formuleren is à onderwerp moet interessant zijn en geen kant-en-klaar antwoord hebben
9.2
verkeerd woord/uitdrukking: als je het woord of uitdrukking niet helemaal goed kent , bestaat er de kans dat je het verkeerd gebruikt Bijv. er ging bij mij onmiddellijk een lichtje branden , het moet zijn er ging bij mij onmiddellijk een lampje branden. 9.3
foutieve tautologie: een begrip 2x uitdrukken zonder functie Bijv. Bovendien moeten ook nog de remblokken worden vervangen. Het moet zijn Bovendien moeten de remblokken nog worden vervangen. Foutief pleonasme: Een begrip dat al in een ander woord zit nog een benoemen, zonder functie. Bijv. sinterklaas heeft een witte schimmel , het moet zijn Sinterklaas heeft een schimmel. Woord te veel: Er kunnen te veel woorden in een zin staan, doordat het zelfde wordt herhaald. Als u telefonisch wilt reageren op een van de vacatures in de Banenkrant kan het zijn dat het arbeidsbureau telefonisch in gesprek is of dat u wat langer moet wachten, voordat u verbonden wordt. Dubbele ontkenning: dat is eigenlijk een bevestiging
De fractievoorzitter van het CDA vindt dat de gemeente moet voorkomen dat de mensen niet onder de armoedegrens zakken. 9.4

Woord te weinig of te veel: ten onrechte een woordweggelaten of op de verkeerde plaats gezet
De architect vindt dat het zwart geschilderde toegangshek aan het begin van de oprijlaan niet fraai staat en moet daarom verdwijnen. De architect vindt dat het zwart geschilderde toegangshek aan het begin van de oprijlaan niet fraai staat en het moet daarom verdwijnen. 9.5
Contaminatie: 2 woorden of uitdrukkingen met eenzelfde betekenis kunnen door elkaar worden gehaald. Hij behoort tot een van de beste voetballers à behoort tot de beste voetballers , of een van de beste voetballers. 9.6
Storende woordherhaling: de tekst is saai wanneer je steeds hetzelfde woord herhaalt. Volgens velen is huiswerk nuttig en noodzakelijk,Maar het is maar net hoe je het bekijkt. Het gemaakte huiswerk moet de volgende les worden nagekeken of overhoord ,maar dat is vaak verspilde tijd. 9.7
voornamelijke aanduiding: je hebt noemende en verwijzende woorden à je mag pas verwijzende woorden kiezen als je eerst noemende hebt gebruikt bijv. De chauffeur zette de dozen met kopieerpapier neer in de hal à volgens hem zijn ze daar neergezet. Znw à de of het woord, de woord mannelijk of vrouwelijk, Het is onzijdig. Het-woorden: verwijzen naar het woorden met persoonlijkvnw het en bezittelijkvnw zijn Namen van landen en steden zijn meestal het-woorden Verkleinwoorden zijn het-woorden. De-woorden : Mannelijke De-woorden : persoonlijke vnw hij en hem en bezittelijkvnw zijn Vrouwelijke De-woorden: persoonlijke vnw zij en ze en bezittelijkvnw haar Abstracte De-woorden: persoonlijkvnw ze en bezittelijk vnw haar Gemeenslachtige de-woorden:minister,verwijzende woord is naar geslacht te bepalen
De woorden mv:Bij zaken gebruiken we altijd ze Bij personen zij of ze bij ondwp en hen of ze als het een lijd vwp is Hun mag je alleen gebruiken bij een mw vwp, na een voorzetsel altijd hen Hun kan nooit onderwerp zijn !! Betrekkelijk vnw: - antecedent waarnaar wordt verwezen een het woord, dat. Is het een hele zin,wat - overtreffende trap gebruik je het woordje wat
Personen en zaken verwijzen : Naar personen verwijzen gebuik je aan wie , met wie Naar zaken verwijzen vnw bijw. Waaraan , waarmee
9.10
Modewoorden, vage woorden en platte woorden vermijden. Archaismen= verouderde woorden of uitdrukkingen (ook vermijden) 10.3
meervoud - soms dubbel meervoud - alleen in ev of mv - moeilijke gevallen: 1)Woorden op a,i,o,u,y in het mv met ’s om verkeerd lezen te voorkomen.(thema’s,taxi’s,video’s) Is verkeerd lezen uitgesloten dan de s aan het woord vast.(douches,vakanties,etuis) 2)De klemtoon valt niet op de laatste lettergreep, dan het mv met een n schrijven en een trema op de e.(poriën,bacteriën,koloniën) De klemtoon valt wel op de laatste lettergreep , dan ën toevoegen(kopieën- calorieën- industrieën) Eenlettergrepige woorden zijn beklemtoond dus ën toevoegen(knieën) Woorden op ee krijgen ook de meervoudsuitgang (reeën-ideeën) 3)verdubbeling medeklinker in het mv: (tikken,vallen,etiketten) bij woorden met een onbeklemtoonde slottelltergreep verdubbelen we niet, woorden met uitgan -ik,-es.-et(slimmeriken,haviken, lemmeten) 4)In het meervoud verandert de f meestal in een v , de s in een z(brieven,golven,slurven) uitzonderingen (biografen,filosofen,smurfen,lansen,mensen) forens-forensen/forenzen mag beide
10.4

verkleinwoord spelling
1)verdubbeling van de klinker bij –a,é,o en u , i wordt ie (cameraatje,cafeetje,videootje) 2)bij woorden op –Y en bij afkortingen en letters schrijven we een apostrof(hobby’tje,tv’tje) aspirientje,chocolaatje,dineetje,jongetje,harbonaadje,puddinkje,souveniertje,vakantietje,woninkje. 10.5
2 woorden een nieuw woord = samenstelling
1)schrijf -en bij samenstellingen waarvan het eerste deel een mv op -(e)n heeft.(bessensap,boekenbon,kattenbak) 2)schrijf –en bij woorden die niet op een e eindigen en die ook een meervoud hebben op –en (ambtenarencentrale,directeurenoverleg) 3)eerste deel v/d samenstelling heeft geen mv, is geen –(e)n(tarwemeel,rijstepap) 4)eerste deel heeft alleen een mv op s (aspergesoep,garagehouder) 5)Eerste deel heeft wel een dubbel meervoud maar eindigt op een e, (gemeentehuis,groentezaak) Uitzonderingen: - eerste deel is ene persoon of zaak waar er maar 1 van is(koninginnedag,zonnestraal) - eerste deel is een bijv nw – rodekool,blindedarm - eerste deel is een dierennaam,2e deel een plantkundige aanduiding(kattekruid,paardebloem) - eerste deel is een ww vorm (spinnewiel ,wiegelied) - niet meer goed herkenbaar als samenstelling ( ruggespraak,papegaai,bolleboos,bullebak) 10.6
samenstellingen met –s -s in samenstelling waar je deze hoort (dorpsplein,bakkerswinkel) 2de woord begint met een sisklank dan kan je het niet horen , zet er een ander woord voor in de plaats. (dorpsstaat,bakkerszaak,personeelschef) 10.7
bijvnw staat meestal direct voor een znw. Stoffelijke bijvnw –(en)à papieren zakdoekjes,katoenen T-shirts
Moderne woorden (geen uitgang) à aluminium ladders
Bijvnw die zijn afgeleid van een voltooid dw –e à verwachte opbrengst , verbrede fietspaden - soms medeklinker verdubbeld à uitgeputte drenkeling - sommige zijn afgeleid van een vtdw met –en , gezouten pinda’s
Na TE schrijven we het hele ww.à de te verwachten opbrengst
10.8
woordenaaneenschrijven
1)znw schrijven we zo veel mogelijk aaneen à ziektekostenverzekering
ook voor driedelige samenstellingenà langetermijnplanning
2)veel bijv.nw schrijven we aaneen à kogelvrij,alcoholhoudend

3)werkwoorden schrijven we aaneen à achteruitgaan,gelijklopen,gevangenzitten
4)voornaamwoordelijke bijwoorden(er,daar,hier,waar) aaneen à erop,daarmee,hierover,waaromheen
5)getallen tot honderd in letters en de samenstellingen –honderd,-duizend aaneen à achtendertig, negenhonderd,achttienduizend
10.9
1) bij 2 gelijke klinkers plaatsen we een liggend streepje à na-apen,mede-eigenaar
2) bij andere letters die tot verkeerd lezen kunnen leiden ook à mede-inzittende,gummi-jas
3) tussen gelijkwaardige delen à minister-president, chinees-indisch
volledige naam van vrouwen à mevrouw Looijenga-van Dalen
4) als het eerste deel uit 2 woorden met een hoofdletter bestaat à Tweede-Kamerfractie
5) samenstellingen met cijfers,letters en leestekens , Sint of St. Met streepjeà 16-jarige
6) samengestelde aadrijkskundige namen een streepje à Rotterdam-Zuid
7) met een eigennaam à Miele-wasdroger
8) met prive,pro,ex,niet,non,quasi,loco,semi,vice,oud à prive-kliniek
9) 2 liggende streepjes à doe-het-zelfzaak , glas-in-loodraam

11.1
Leestekens à ze verduidelijken het verband tussen de delen van een zin en ze voorkomen verkeerd lezen. 11.2
Punt aan het einde van een zin , niet als de zin eindigt met een vraagtken , uitroepteken of afkorting
Na een vraag een vraagteken.Na een uitroep,wens,waarschuwing een uitroepteken! 11.3
Komma’s tussen delen van opsomming
Achter of voor een aangesproken persoon en tussenwerpsels
Voor en achter een bijstelling
Voor een aantal voegwoorden die 2 aparte mededelingen met elkaar verbinden , staat een komma
Tussen 2 werkwoorden uit verschillende gezegde
Na een beperkende of uitbreidende bijvoegelijke bijzin
Voor en na tussengeschoven woorden staat een komma
We gebruiken een komma om verkeerd lezen te voorkomen
11.4
Een puntkomma zet je tussen 2 zinnen of mededelingen die nauw met elkaar samenhangen. In langere opsommingen is een puntkomma duidelijker dan een komma. 11.5
Dubbele punt zet je bij de directe rede : Hij zei : “ dat...” Voor een uitwerking,opsomming of verklaring. 11.6

Aanhalingstekens gebruiken we bij de directe rede. Er zijn diverse aanhalingstekens “ en ‘ De komma komt na een vraagteken of uitroepteken
Bij gedachten en wensen zetten we geen aanhalingstekens. Aanhalingstekens bij gebruikte woorden van een ander. Titels van boeken , film’s , programma’s staan tussen aanhalingstekens
Bij ironie, bijzonder gebruik of een zelfnoemfunctie zetten we aanhalingstekens.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.