Ontwikkelingssamenwerking

Beoordeling 6.9
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 5390 woorden
  • 1 april 2011
  • 73 keer beoordeeld
Cijfer 6.9
73 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Ontwikkelingssamenwerking

Hoofdstuk 1: Wat is ontwikkelingssamenwerking?

1.1: Waarom ontwikkelingssamenwerking?

Er is een enorme kloof tussen arm en rijk, dat is de grootste uitdaging waar de wereld mee kampt. De drie rijkste landen ter wereld hebben meer geld dan de 48 armste landen ter wereld samen. 20 procent van de wereldbevolking leeft van minder dan 1 dollar per dag.

De Nederlandse overheid besteed 0,8 procent van het bruto nationaal inkomen aan ontwikkelingssamenwerking en ontwikkelingshulp. Ook zetten veel popsterren en acteurs zich in, samen met vele burgers en particuliere organisaties.

Solidariteit en betrokkenheid bij het lot van mensen die het niet zo goed hebben zijn vaak belangrijke motivatiebronnen voor mensen om aan ontwikkelingssamenwerking te doen, maar er zijn ook andere redenen, bijvoorbeeld dat sommige problemen zich niets aantrekken van de landsgrenzen, zoals het mondiale klimaat. Een andere reden is dat de westerse landen te maken hebben met immigratie en integratie. Om de immigratiestroom beheersbaar te houden is het belangrijk hulp te bieden in lanen die dat nodig hebben. Als laatste hebben westerse landen een economisch belang om de armoede te bestrijden, arme landen kunnen geen goederen kopen, dus kunnen de bedrijven niets verdienen.


Onderontwikkeling gaat de hele wereld aan.


1.2: De Millennium Ontwikkelingsdoelen
Tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in september 2000 tekenden de leider 189 landen de Millennium Verklaring.

De deadline voor de acht doelen is 2015

1. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, tenminste voor de helft terugbrengen.

2. Alle kinderen in alle landen naar de basisschool.

3. Mannen en vrouwen de zelfde rechten.

4. Het aantal kinderen dat voor de vijfde verjaardag overlijdt, met twee derde terugbrengen.

5. Het aantal vrouwen dat sterft door zwangerschap, met drie kwart terugbrengen.

6. De verspreiding van aids, malaria en andere dodelijke ziektes stoppen.

7. Een duurzaam leefmilieu voor meer mensen: halvering van het aantal mensen zonder drinkwater.

8. Eerlijker handel, oplossing, schuldenvraagstuk en betere hulp.

Extreme armoede betekend dat iemand minder dan 1 dollar per dag te besteden heeft.


Duurzame ontwikkeling is een doel waar alle landen naar moeten streven.




Hoofdstuk 2: Ontwikkelingslanden en hun kenmerken


2.1: Onderontwikkeld, ontwikkeld en in ontwikkeling
Er worden verschillende termen gebruikt om de welvaartsverschillen te beschrijven, zoals arm en rijk, ontwikkeld en onderontwikkeld. Ook worden de termen de Derde wereld en het Zuiden gebruikt.

Niet alle landen zijn in dezelfde mate ontwikkeld of onderontwikkeld. We hebben daarvoor verschillende dimensies van ontwikkeling.

• De economische dimensie, zoals de mate waarin een land door productie van goederen en diensten in de behoeften van de (groeiende) bevolking kan voorzien;

• De sociale dimensie, zoals de toegang tot het onderwijs en gezondheidszorg, of anders gezegd: de waarborgen van de sociale mensenrechten;

• De politieke dimensie, zoals de mate waarin de bevolking invloed heeft op belangrijkste beslissingen in het land;

• De culturele dimensie, zoals de mate waarin mensen in het land hun culturele identiteit vorm geven;

• De ecologische dimensie, zoals de manier waarop er rekening wordt gehouden met het milieu.


2.2: Overeenkomsten tussen ontwikkelingslanden

Bij de vaststelling van de armoedegrens wordt er naar het inkomen gekeken wat nodig is voor de basisbehoeften (voedsel, kleding, onderdak). Op basis daarvan wordt de armoedegrens berekend. De basisbehoeften verschillen per land, dus daarom zijn internationale vergelijkingen moeilijk. Internationaal worden er twee armoedegrenzen aangehouden, de grens van 1 dollar per dag en de grens van 2 dollar per dag.

In veel ontwikkelingslanden is de economische structuur heel eenzijdig, deze landen hebben vaak een heel eenzijdig exportproduct.


In bijna alle ontwikkelingslanden wordt het inkomen slecht verdeeld over de bevolking. Dat kan uitgedrukt worden in de Gini-coëfficiënt van een land. Een Gini-coëfficiënt staat op nul bij volledige gelijkheid waarbij iedereen hetzelfde inkomen heeft.

In ontwikkelingslanden leven niet alleen meer mensen in armoede, er zijn ook veel meer mensen ongeletterd en veel meer mensen ziek. Veel kinderen gaan vaak niet naar school, en als ze wel naar school gaan zitten ze vaak in overvolle klassen en zijn er te weinig onderwijzers. Ook de gezondheid van mensen is niet goed. In ontwikkelingslanden is het geboorte- en het sterftecijfer veel hoger dan in de rijke landen.

In ontwikkelingslanden zijn vaak ook veel bestuurlijke problemen. De regeringen zijn vaak niet echt effectief, de overheden in ontwikkelingslanden worden dan ook vaak omschreven als de zachte staat, een scherpe regelgeving, maar zwakke handhaving. Ook heerst er vaak veel corruptie in ontwikkelingslanden. Er is vaak ook geen democratische controle, dus kunnen kleptocraten vaak veel overheidsgeld in hun eigen zak steken. Vaak zijn er ook etnische tegenstellingen, omdat er verschillende volkeren in één land leven, of één volk in verschillende landen leeft.

Omdat het Westen zich eeuwen lang heeft bemoeid met de ontwikkelingslanden, heeft dat invloed gehad op de cultuur in die landen. Dan was er sprake van cultureel imperialisme, waarbij de westerse normen en waarden, als democratie en mensenrechten, worden overgedragen op de plaatselijke bevolking.

Wat heel kenmerkend is voor ontwikkelingslanden, is dat ze geen wetgeving hebben op het gebied van milieu. Ook ontbreekt vaak het geld om het milieu te beschermen, armoede lijdt dus indirect tot milieuproblemen.


2.3: Hoe meet je ontwikkeling?
Er zijn verschillende methodes om ontwikkeling te meten.

De makkelijkste methode is om te kijken naar de totale inkomsten van het land, ook wel het Bruto Nationaal Product (bnp), en dat te delen voor het aantal inwoners, daarmee bereken je het bnp per hoofd van de bevolking (het bnp per capita). Een nadeel van deze manier zijn dat het niets zegt over de verdeling van de rijkdom. Een ander nadeel van deze manier heeft te maken met de koopkracht, met 1 dollar kan je in India vijf keer zoveel kopen als in de Verenigde Staten.

Een andere manier om ontwikkeling te meten is om te kijken naar de levensverwachting, hoe oud worden mensen gemiddeld in een land? De levensverwachting weerspiegelt de gezondheid en de kwaliteit en de kwantiteit van de voeding in een land.


Ook een manier om landen in te delen naar mate van ontwikkeling is om te kijken naar het onderwijs wat de bevolking heeft genoten.

De Verenigde Naties hebben nog een manier ontwikkeld hoe je ontwikkeling kan meten in een land, de Human Development Index, hier worden de drie indicatoren gecombineerd, levensverwachting, de graad van scholing en het bnp per capita in koopkrachtpariteiten. Deze drie worden is apart van elkaar berekend en daarna word het gemiddelde van de drie genomen. Het HDI is een getal dat tussen de 0 en de 1 ligt, hoe dichten bij de 1, hoe meer ontwikkelt een land is.



Hoofdstuk 3: Wat te doen aan onderontwikkeling?

3.1: Helpen of samenwerken?
Donorlanden zijn landen die ontwikkelingshulp geven.

Ontwikkelingssamenwerking omvat het geheel van activiteiten waarbij welvarende landen, particuliere organisaties, individuen, bedrijven én ontwikkelingslanden proberen ontwikkelingslanden tot grotere welvaart te brengen.

Onder ontwikkelingshulp verstaan we het geven van geld, goederen of diensten aan ontwikkelingslanden om de welvaart en het welzijn in die landen te bevorderen.

Daarnaast heb je ook nog particuliere ontwikkelingshulp, dit is geld dat mensen geven om activiteiten in een ontwikkelingsland uit te voeren.


3.2: Motieven achter ontwikkelingssamenwerking
Individuen geven vaak ontwikkelingshulp vanuit religieuze motieven, vanuit medelijden of vanuit schuldgevoel. Regeringen geven vaak om andere redenen, zoals, politieke en strategische motieven, economische en commerciële motieven, ethisch-humanitaire motieven of motieven die te maken hebben met cultuur, milieu en migratie.

De moderne ontwikkelingssamenwerking begon in 1949, de Amerikaanse president beloofde toen hulp aan de landen waar de democratie in gevaar was. De laatste jaren staat terrorismebestrijding voorop en ontvangen landen zoals Pakistan, Afghanistan en Irak veel Amerikaanse hulp. Niet alleen de Verenigde Staten hebben politiek-strategische motieven, Japan bijvoorbeeld, wil graag rust in de regio en heeft altijd veel hulp gegeven aan Thailand en Indonesië.

Voor Nederland gelden de politiek-strategische motieven minder sterk, toch heeft de hulp voor Suriname politieke aspecten.


Veel hulp wordt gegeven in de vorm van goederen of diensten waar westerse landen hun eigen bedrijfsleven voorrang geven. Het geven van deze hulp is vaak bedoeld om het eigen bedrijfsleven te ondersteunen. Dit soort hulp – geboren uit commerciële motieven – noem je gebonden hulp. Een ontwikkelingsland moet het geld dat het krijgt in het donorland besteden.

Veel mensen geven hulp vanuit religieuze overwegingen. Mensen kunnen ook om hun politieke overtuiging geld geven. Dan gaat het om solidariteit met mensen die slechter af zijn. Het eerste motief vind je veel bij christelijke partijen en het tweede bij linkse, socialistische of sociaaldemocratische partijen. Omdat in Nederland veel socialistische partijen in de regering zitten geven wij ook veel aan ontwikkelingshulp.

Het ethisch-humanitaire motief wordt de laatste tijd steeds meer onderbouwd vanuit de mensenrechten.

De verschillende motieven zijn niet verschillend, maar overlappend. Hoe zwaar de motieven wegen in het hulpprogramma van een specifiek donorland, is aan verschillende zaken af te lezen. Het belangrijkste is de landenkeuze. Als een regering ervoor kiest om alleen maar arme landen te helpen, dan weegt het humanitaire motief het meest mee.

Als we op deze manier het gewicht van de verschillende motieven proberen in te schatten, kunnen we de donorlanden in een driehoek plaatsen. In de bovenhoek zitten de landen waar het politiek-strategisch motief het zwaarst telt, in de rechterhoek landen waar het economisch-commerciële motief het zwaarst telt en in de linkerhoek de landen waar het ethisch-humanitaire motief het zwaarst telt.

Drie wat minder belangrijke motieven zijn de zorgen om het milieu en illegale migratie en culturele motieven.

In ontwikkelingslanden ontbreekt het geld en/of kennis om iets aan milieuproblemen te doen. Veel milieuproblemen zijn echter grensoverschrijdend, bijvoorbeeld het broeikaseffect en de ontbossing. Daarmee kan het voor de westerse landen van belang zijn om ontwikkelingslanden te helpen bij het oplossen van deze problemen.

Illegale migratie vormt een probleem in de westerse landen, maar dat wordt veroorzaakt in de ontwikkelingslanden.

Als laatste zijn er culturele motieven, zoals bij een donorland als Frankrijk, zij willen graag hun cultuur, zoals taal, literatuur en film, verbreiden.



Hoofdstuk 4: Nederlandse ontwikkelingssamenwerking

4.1: Kenmerken van het Nederlands ontwikkelingsgebied

Nederland staat op de zesde plaats qua hulpvolume en met een hulpomvang van 0,8 van het bnp is het een van de vijf landen die boven het internationale streefcijfer van 0,7 procent van het bnp zit.

Humanitaire overwegingen staat centraal in het Nederlands ontwikkelingsbeleid, duurzame armoede bestrijding vormt sinds 1990 al het hoofddoel van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Nederland probeert de allerarmsten zo te helpen dat er ook op lange termijn perspectief op een betere toekomst is. Naast duurzame armoede bestrijding zijn er ook andere doelen van ontwikkelingsbeleid, zoals, politieke stabiliteit, verbeteren van de mensenrechtensituatie, exportbevordering. Nederland vindt duurzame armoedebestrijding het belangrijkst, omdat er nog steeds bijna miljard mensen moeten rondkomen van minder dan een dollar per dag.


Verder staat Nederland ook achter de Millenniumdoelen. De drie Millenniumdoelen waar Nederland het meeste geld aan besteed zijn:

• Millenniumdoel 2, onderwijs voor elk kind;

• Millenniumdoel 6, bestrijding van hiv/aids, malaria en andere dodelijke ziektes;

• Millenniumdoel 7, bescherming van het milieu, iedereen schoon drinkwater.

Er zijn verschillende soorten ontwikkelingshulp, bijvoorbeeld bij rampen of in noodsituaties, maar ook om hulp die een structurele bijdrage aan de (weder)opbouw van een land wil leveren.

Soort hulp Doel van hulp Hulpvormen

Structurele hulp Bewerkstelligen van economische en sociale verandering. Projecthulp.

Programmahulp (zoals betalingsbalanssteun, sectorhulp, budgetsupport).

Humanitaire hulp Leningen van directe nood Noodhulp.

Vluchtelingenhulp.

Structurele hulp is gericht op het op gang zetten van een langdurige positieve ontwikkeling in het land. Daarbij is ownership heel belangrijk. Daarmee bedoelen ze dat het ontvangende land, dus niet de donorlanden, de touwtjes in handen heeft en dus alles bepaalt.

Binnen structurele hulp heb je projecthulp en programmahulp, bij projecthulp gaat het om een afgebakende interventie, zoals het aanbouwen van een ziekenhuis of een weg. Programmahulp is hulp voor een economisch herstelprogramma, daarbij gaat het bijvoorbeeld om het betalen van essentiële importen. De tweede vorm van programmahulp is sectorhulp, dan helpen de donorlanden in een bepaalde sector, zoals onderwijs of gezondheidszorg.


Humanitaire hulp, ook wel noodhulp is bij rampen en andere noodsituaties.

Er zijn drie verschillende kanalen voor de manier waarop het geld naar de ontwikkelingslanden gaat, het bilaterale kanaal, het multilaterale kanaal en de particuliere organisaties.

Kanaal Organisaties Waar komt het geld vandaan?

Multilateraal Meer dan 200 internationale organisaties met als belangrijkste: VN-organisaties (UNDP, FAO, WHO, Wereldbank), Europese Unie. Het meeste geld komt van ontwikkelingsbegrotingen van de rijke landen; een klein deel van de kapitaalmarkt; soms van particulieren (bijvoorbeeld Unicef).

Bilateraal Regeringen van ruim 25 rijke landen, maar ook van sommige ontwikkelingslanden (Brazilië, China). Van belastingbetalers, via de ontwikkelingsbegroting.

Particulier Tienduizenden particuliere organisaties, van hele kleine tot hele grote. Alleen al in Nederland zo’n stuk of tien hele grote en ten minste 6.000 kleine. Van de burgers via collectes en loterijen. Veel organisaties krijgen ook van regering (medefinanciering) of van de Europese Unie.

Multilaterale hulp is ontwikkelingshulp die door internationale organisaties wordt verstrekt, zij krijgen het geld van meerdere donorlanden en verdelen dat weer over verschillende ontwikkelingslanden.

Onder bilaterale hulp verstaan we hulp van overheid naar overheid. Een donorland, zoals Nederland, kiest dan zelf aan welke landen het geld geeft. Op dit moment heeft het ministerie een lijst waarop 36 partnerlanden staan waarmee we langdurig samenwerken.

Lijst van 36 partnerlanden
Benin
Eritrea
Kaapverdië
Mozambique
Tanzania
Zuid-Afrika
Macedonië
Georgië
Afghanistan
Bangladesh
Pakistan
Bolivia
Burkina Faso
Ethiopië
Kenia

Uganda
Albanië
Rwanda
Moldavië
Palestijnse autoriteit
Mongolië
Indonesië
Guatemala
Colombia
Egypte
Ghana
Mali
Senegal
Zambia
Bosnië en Herzegovina
Armenië
Jemen
Sri Lanka
Vietnam
Nicaragua
Suriname

Er zijn verschillende criteria om in aanmerking te komen voor bilaterale hulp. Allereerst moet een partnerland behoren tot de armste ontwikkelingslanden. De mate van armoede wordt hierbij bepaald door het bnp per hoofd. Ten tweede moet het land enige mate van ‘goed bestuur’ hebben. Zo moet de politici in het partnerland ervoor zorgen dat de mensenrechten worden beschermd, dat democratie de basis voor bestuur is en dat corrupte actief bestreden wordt. Als laatste criteria geldt dat het sociaaleconomische beleid in het ontvangende land zo goed moet zijn dat de hulp ook ten goede kan komen aan een zo groot mogelijk deel van de bevolking.

Vanuit de ontwikkelingsbegroting worden Nederlandse particuliere organisaties, vakbonden, en zelfs politieke partijen gesubsidieerd om projecten en organisaties in ontwikkelingslanden te steunen.


De multilaterale hulp krijgt ruim een kwart van de Nederlandse begroting voor ontwikkelingshulp. De bilaterale hulp maakt ongeveer 40 procent van het totale ontwikkelingsbudget uit. En particuliere hulp maakt ook ruim een kwart van de totale begroting uit.


4.2: Geschiedenis van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking
Het begin van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking dateert van 1949, daarvoor werd wel hulp geboden aan landen in de problemen, maar dat was nooit structureel en zonder organisatie.

In 1949 reageerde Nederland op de oproep van de Amerikaanse president Truman om ontwikkelingshulp te geven. Het ging vooral om multilaterale hulp, via organisaties van de Verenigde Naties. Halverwege de jaren vijftig werd de roep om het geven van meer ontwikkelingshulp groter. In 1955 werd de roep om het geven van meer ontwikkelingshulp groter. Toen ontstond ook Novib (Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand), later omgevormd in Oxfam Novib.

Ook de werkgeversorganisaties begonnen zich met de hulp te bemoeien. Zij wilden door het geven van bilaterale hulp meer exportorders binnenhalen.

Bijna niemand is zo bepalend geweest voor het Nederlandse ontwikkelingsbeleid, als Jan Pronk. Toen hij in 1973 toetrad als minister voor Ontwikkelingssamenwerking, veranderde hij drastisch de koers van het ontwikkelingsbeleid door armoedebestrijding als centrale doelstelling te nemen.

In 1977 kwam er een andere minister voor Ontwikkelingssamenwerking, hij maakt het beleid realistischer en ging een tweesporenbeleid voeren. Het eerste spoor bleef armoedebeleid en het twee spoort werd economische verzelfstandiging, de Nederlandse hulp moest bijdragen aan de economische ontwikkeling van de ontvangende landen. Ook besloot hij om de hulp te ontbinden.

In 1982 kwam er weer een nieuwe minister voor Ontwikkelingssamenwerking, zij maakte de structurele armoedebestrijding tot de nieuwe doelstelling.

In 1989 werd Pronk weer minister van Ontwikkelingssamenwerking. Hij stelde het plafond van 0,8 procent van het bnp in. Deze norm wordt nog steeds gehanteerd. Ook kregen de Nederlandse ambassades in de hulpontvangende landen de verantwoordelijkheid over de bilaterale hulp.

In 1998 kwam er weer een nieuwe minister voor Ontwikkelingssamenwerking, zij heeft het aantal landen waarmee werd samengewerkt aardig ingekort. Ze was een voorstander van sectorhulp, dat werd ook in een keer doorgevoerd.


In 2002 kwam er weer een nieuwe minister voor Ontwikkelingssamenwerking, zij heeft het aantal landen van de bilaterale hulp teruggebracht tot 36. Ook zijn de Millennium Ontwikkelingsdoelen centraler komen te staan. Het aantal sectoren waarin Nederland hulp gaf werd verminderd en er kwam nadruk op onderwijs en gezondheidszorg.

In 2007 kwam er weer een nieuwe minister voor Ontwikkelingssamenwerking en in dat jaar presenteerde hij ook belangrijke thema’s zoals: meer aandacht voor fragiele staten, meer aandacht voor de positie van vrouwen in ontwikkelingslanden en daarbij ook voor de sterfte van vrouwen in het kraambed en ten slotte meer aandacht voor de negatieve gevolgen van economische groei.


4.3: Heeft hulp zin?
Sommige wetenschappers en politici vinden ontwikkelingshulp nutteloos omdat de resultaten tegenvallen. Anderen vinden dat ontwikkelingssamenwerking wel degelijk werkt.

Voorstanders van ontwikkelingssamenwerking wijzen erop dat er nog steeds miljard mensen in armoede leven, meer dan 10 procent van de wereldburgers chronische honger heeft. Zij vinden dat er nog veel moet gebeuren voordat een menswaardig bestaan voor veel mensen op aarde bereikt is.

Uiteraard kan ontwikkelingshulp niet alle problemen uit de wereld oplossen. Ontwikkelingshulp kan niet meer dan een katalysator zijn. Ontwikkelingslanden moeten het zelf doen en hulp kan daarbij slecht een steuntje in de rug zijn.

Economen hebben geprobeerd om te berekenen wat het economische effect is geweest van alle hulpgelden, dit resultaat is soms positief, maar soms ook negatief. Als het negatief is dan wordt soms geconcludeerd dat overheidsingrijpen niet werkt.

Een eerste reden om tegen ontwikkelingssamenwerking te zijn, is dat ontwikkelingshulp de ontwikkelingslanden alleen maar onzelfstandig maakt.

Van alle ontwikkelingshulp die gegeven wordt, komt slechts maar een deel terecht bij de mensen die het echt nodig hebben. Dit komt ook omdat de ontwikkelingsorganisaties het geld gebruiken voor salariskosten, huisvesting, reclame, enzovoort. Daarnaast verdwijnt ook een deel van het geld in de zakken van corrupte politici en ambtenaren in de ontwikkelingslanden.



Hoofdstuk 5: De particuliere partners

5.1: Particuliere organisaties

Sinds halverwege de jaren zestig geeft de Nederlandse regering een deel van het ontwikkelingsbudget aan niet-gouvernementele organisaties, dat zijn organisaties die door particulieren zijn opgericht om te werken aan ontwikkelingssamenwerking. Deze organisaties krijgen hun geld deels van de overheid en besteden het vervolgens aan projecten en programma’s in ontwikkelingslanden. Dat heet ook wel medefinanciering. De belangrijkste particuliere ontwikkelingsorganisaties, ook wel medefinancieringsorganisaties (mfo’s) genoemd, zijn:


• Het katholieke Cordaid, ontstaan in 1999 door de fusie van drie katholieke ontwikkelingsorganisaties: Memisa, Mensen in Nood en Vastenaktie/Billance;

• De protestantse Interkerkelijke Coördinatie Commissie Ontwikkelingssamenwerking (ICCO);

• De ‘algemene’ Nederlandse Organisatie voor Internationale Bijstand (Novib), tegenwoordig Oxfam Novib geheten;

• Het Humanistische instituut voor ontwikkelingssamenwerking (Hivos);

• De organisatie Plan Nederland, voorheen Foster Parents Plan geheten;

• Terre des Hommes.

Ook kleinere organisaties krijgen geld van de overheid, meestal om projecten te steunen die gericht zijn op bepaalde thema’s, bijvoorbeeld medische hulp, kinderen, landbouw, enzovoort. Dat heet thematische medefinanciering.

Sinds 2005 hebben we in Nederland één medefinancieringsstelsel (MFS). Binnen dit stelsel kan elke organisatie subsidie aanvragen bij de Nederlandse overheid om bepaalde projecten te steunen. Daarnaast steunt Nederland nog enkele internationale particuliere organisaties. Ook financiert Nederland rechtstreeks organisaties in ontwikkelingslanden zelf.

Voor het Directoraat-Generaal Internationale Samenwerking (DGIS), dat verantwoordelijk is voor de uitvoer van het ontwikkelingsbeleid, heeft het samenwerken met particuliere organisaties een aantal voordelen. Ten eerste zijn deze organisaties vaak deskundiger op een bepaald gebied of thema. Een tweede voorbeeld is dat particuliere organisaties of hun lokale partners dichter bij de mensen staan die de hulp ontvangen. Als laatste zijn particuliere organisaties onafhankelijk, dat wil zeggen dat ze niet gebonden zijn aan het Nederlandse overheidsbeleid.

Particuliere ontwikkelingsorganisaties kunnen eens in de vier jaar een financiële bijdrage aanvragen bij de Nederlandse overheid. De minister van Ontwikkelingssamenwerking besluit vervolgens welke organisaties het aangevraagde geld krijgen en welke niet of slechts gedeeltelijk. De beoordeling van alle aanvragen wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie Medefinancieringsstelsel. Deze commissie onderzoekt of de organisaties die een aanvraag hebben ingediend, voldoen aan een aantal voorwaarden, zoals het bieden van kwaliteit en goede resultaten in voorgaande jaren. Ook wordt er gekeken of het beleid van de organisaties past binnen de Millenniumdoelen. Om aan te tonen dat een organisatie over een achterban en draagvlak in de Nederlandse samenleving beschikt, eist het MFS vervolgens dat de organisaties een kwart van hun begroting financieren met eigen inkomsten. Na het onderzoek geeft de commissie advies aan de minister die niet verplicht is om dat advies op te volgen.


De organisaties die eerst geld kregen van de overheid, maar nu niet meer, krijgen nog wel geld om hun werk langzaam af te bouwen.


5.2: Het bedrijfsleven
Met ongeveer dertig landen werkt Nederland samen via zogeheten bedrijfslevenprogramma’s. Het doel van deze programma’s is het stimuleren van werkgelegenheid in ontwikkelingslanden.

Op dit moment bestaan er twee bedrijfslevenprogramma’s. De eerste is het Programma Samenwerking Opkomende Markten (PSOM). PSOM geeft Nederlandse bedrijven die een investering doen in een bedrijf in een ontwikkelingsland een (gedeeltelijke) vergoeding van de investeringskosten. Het twee programma is het programma voor Ontwikkelingsrelevante Export Transacties (ORET), dat net andersom werkt. Ontwikkelingslanden die investeringen willen doen en daarvoor Nederlandse goederen en diensten nodig hebben, kunnen ORET-geld van de Nederlandse overheid aanvragen.

Een nieuwe trend in het bedrijfsleven is maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Mvo is een breed begrip, waardoor het moeilijk is een goede definitie te geven. In het kort komt mvo erop neer dat een bedrijf streeft naar een verantwoord evenwicht tussen de financiële aspecten van de bedrijfsvoering (winst) en sociale en ecologische aspecten (mens en milieu).


5.3: Individuele burgers
Veel Nederlanders vinden ontwikkelingssamenwerking belangrijk en willen daar ook iets voor doen, bijvoorbeeld door geld te geven of door zelf actief te worden. Organisaties zoals War Child en Plan Nederland krijgen veel geld van individuele burgers. Dat kan verschillen tussen een jaarlijkse donatie, een lidmaatschap of een losse gift.

Je kunt ook besluiten om vrijwilligerswerk te doen, gericht op ontwikkelingssamenwerking. Sommige burgers gaan nog een stapje verder en starten een eigen ontwikkelingsproject.

De grootste bijdrage die mensen in rijke landen kunnen leveren aan armoedebestrijding is door hun eigen levensstijl en koopgedrag te veranderen. Met het kopen van sommige producten uit ontwikkelingslanden draag je bij aan slechte omstandigheden waaronder die producten worden gemaakt.

De organisatie Fairfood heeft van elke grote hoeveelheid producten vastgesteld of ze ‘fair’ of ‘unfair’ zij. Op hun website kun je zien welke producten ‘fair trade’ zijn en leiden tot minder honger en armoede in ontwikkelingslanden.


Kenmerken bestaan er voor verschillende soorten producten. Hout krijgt bijvoorbeeld FSC (Forest Stewardship Council) keurmerk als de producten de natuurlijke functies van het bos voldoende beschermt, de rechten van inheemse volken respecteert en de bosarbeiders voldoende salaris betaalt.

Naast bewust consumeren is ook consuminderen belangrijk. Inwonen van de rijke landen gebruiken veel meer grondstoffen dan er op het grondgebied van het land waar ze wonen verbouwd of gewonnen kan worden. Dit heet milieugebruiksruimte, ook wel de ‘ecologische voetafdruk’ genoemd, de oppervlakte aarde die nodig is om te voorzien in de levensstijl van een persoon, stad of land.



Hoofdstuk 6: Internationale organisaties

6.1: De Verenigde Naties

In 1945 werden de Verenigde Naties (VN) door 51 landen opgericht, inmiddels heeft de organisatie al 192 lidstaten, vrijwel elk internationaal erkend land is lid van de organisatie.

Een belangrijk moment in de beginfase van de VN was het aannemen van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in december 1948. Ook al is deze verklaring geen juridisch verdrag, het vormt wel de morele maatstaf waarmee nationale overheden beoordeeld worden. Landen en overheden die volgende Algemene Vergadering van de VN de mensenrechten schenden, worden VN-resoluties veroordeeld en opgeroepen hun gedrag te verbeteren. Echt dwingend kan de Algemene Vergadering niet zijn. Dat kan alleen de Veiligheidsraad, die verantwoordelijk is voor het handhaven van internationale vrede en veiligheid. De Veiligheidsraad telt vijftien leden, waarvan vijf permanente leden met vetorecht. Als de raad akkoord gaat met de uitvoering van een resolutie kan een VN-troepenmacht met militairen uit verschillende landen worden geformeerd om in te grijpen.

Vaker dan een VN-troepenmacht wordt een VN-vredesmacht ingezet. Dat gebeurt vooral in gebieden waar na oorlog een instabiele situatie is ontstaan.

De VN noemen zich een ‘mondiale organisatie van overheden, samenwerkend op het gebied van het internationale recht, de veiligheid in de wereld, ontwikkeling van de wereldeconomie en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen.’ Uit deze missie zijn een paar kernactiviteiten ontstaan, verdeeld over vier hoofdterreinen:

• Vrede en veiligheid;

• Mensenrechten;

• Milieu;

• Economische ontwikkeling van de arme landen.

De Verenigde Naties hebben een aantal afspraken gemaakt en organisaties opgericht om ontwikkelingslanden te helpen met de economische ontwikkeling.

Zo is een belangrijke afspraak tussen de rijke landen dat in 2015 minimaal 0,7 procent van het bnp te besteden aan ontwikkelingshulp. Ook zijn de Millenniumdoelen opgericht. Om de economische ontwikkeling van arme landen te stimuleren werd het ontwikkelingsprogramma van de VN (United Nations Development Programme, afgekort UNDP) opgericht. De UNDP is een van de grotere multilaterale verschaffers van ontwikkelingsgelden.

De opgerichte hulporganisaties van de Verenigde Naties hebben ieder een eigen budget. Deze organisaties zijn van belang voor ontwikkelingslanden, omdat via hun de multilaterale hulp loopt. Dit zijn de belangrijkste hulporganisaties en hun werkterreinen.


• De Food and Agricultural Organisation (FAO) heeft tot doel te streven naar voedselveiligheid en voedselzekerheid. Het belangrijkste doel is om de honger in de wereld te bestrijden. Ook het verbeteren van de landbouw en een goede regelgeving om te voorkomen dat er te veel hormonen of gif in het voedsel terechtkomen zijn belangrijke doelen.

• De World Health Organisation (WHO) kijkt naar de gezondheidszorg in alle landen, coördineert activiteiten op dit gebied en probeert de gezondheid van de wereldbevolking te verbeteren.

• De International Labour Organization (ILO) houdt zich bezig met arbeidsvraagstukken zoals het stimuleren van de werkgelegenheid en de verbetering van de arbeidsomstandigheden.

• De United Nations Educational Scientific and Cultural Organisation (UNESCO) wil het niveau van het onderwijs en de wetenschap verbeteren en streeft ernaar om de culturele identiteit van volken te versterken.

• Het United Nations Children’s Emergency Fund (UNICEF) komt wereldwijd op voor de recht van alle kinderen en steunt hulpprogramma’s op het gebied van gezondheidszorg, voeding, onderwijs, water en bescherming in circa 155 landen.

• Het United Nations Environment Programme (UNEP) probeert milieuvernietiging en milieuvervuiling tegen te gaan.

• De vluchtelingenorganisatie van de VN, de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) neemt een speciale positie in. Hoewel economische ontwikkeling in arme landen geen hoofddoel is, komt de UNHCR wel de meest schrijnende vormen van armoede tegen tijdens het werk. Daarom is de UNHCR steeds meer betrokken bij allerlei vormen van noodhulp, bijvoorbeeld in vluchtelingenkampen.


6.2: Wereldbank en IMF

De Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) zijn twee gespecialiseerde, onafhankelijke organisaties van de VN.

De Wereldbank opereert op dit moment als ‘ontwikkelingsbank’. Het centrale doel is het verminderen van armoede en het verbeteren van de levenstandaard door middel van duurzame economische groei. De Wereldbank helpt daarom ontwikkelingslanden door middel van leningen, giften en technische ondersteuning.

Het belangrijkste doel van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) is het verzekeren van stabiliteit van internationaal monetair systeem. Dat wil zeggen het systeem van wisselkoersen en internationale betalingen dat landen (en hun burgers) de mogelijkheid biedt om goederen en diensten van elkaar te kopen. Financiële stabiliteit is van belang om duurzame economische groei en hogere levensstandaard te creëren. Het IMF is geen echte ontwikkelingsorganisatie, zoals de Wereldbank, maar veel ontwikkelingslanden krijgen wel met het IMF te maken als ze financiële schulden hebben. Net als de Wereldbank kan het IMF dan bijspringen met leningen. In ruil voor een lening eist het IMF vaak economische hervormingen.


Door de eis van economische hervormingen is er veel kritiek op het IMF en de Wereldbank. Een belangrijk kritiekpunt is dat beide organisaties te veel de nadruk leggen op een mondiale liberale, openmarkteconomie. Het doel is dat westerse bedrijven gaan investeren in ontwikkelingslanden, maar hierdoor hebben arme landen te weinig ruimte om hun eigen economie te beschermen tegen machtige bedrijven of rijke landen. Ze worden door het IMF en de Wereldbank verplicht hun sociale uitgaven, zoals onderwijs, gezondheidszorg en voedselsubsidies te verlagen.

Een ander kritiekpunt is dat alle landen waar IMF en de Wereldbank actief waren, hetzelfde ‘medicijn’ kregen voorgeschreven, namelijk zich richten op de export van grondstoffen en mijnbouwproducten. Het gevolg was door het grote aanbod de prijzen van grondstoffen sterk daalden.

Als laatste is er kritiek op dat beide organisaties teveel rekening houden met financiële en politieke belangen van de Verenigde Staten.

Het geld wat IMF en de Wereldbank jarenlang aan de arme landen leenden, leidde tot een dramatische schuldenpositie van deze landen.



Hoofdstuk 7: Globalisering
Globalisering betekend dat mensen wereldwijd steeds meer en makkelijker met elkaar in verbinding staan. Dat proces is de laatste decennia enorm versneld. Niet alleen mensen en producten, maar ook informatie, cultuur en bijvoorbeeld politieke ideeën vinden steeds makkelijker hun weg over de wereldbol. Door de toegenomen globalisering krijgen sommige problemen vaker een internationaal karakter. Denk bijvoorbeeld aan milieuproblemen of migratie. Omdat sommige vraagstukken internationaler zijn geworden, is het ook belangrijk dat er oplossingen gevonden worden die grensoverschrijdend zijn.


7.1: Politieke gevolgen
Na het einde van de Koude Oorlog zijn we in een tijdperk met een nieuw soort politieke en militaire conflicten terechtgekomen. De oude conflicten vonden plaats tussen staten, waarbij werd gevochten door legers van landen. De nieuwe conflicten, zoals in Irak, Afghanistan, Congo, Sudan en de Palestijnse gebieden, zijn vaak binnenlandse aangelegenheden. Vaak zijn het landen die nog niet zo lang onafhankelijk zijn.

Deze nieuwe conflicten verplaatsen zich makkelijk naar buurlanden en globaliseren zich heel snel. Het is duidelijk dat deze conflicten niet goed zijn voor de ontwikkelingskansen voor arme landen. Daarom is er de laatste jaren meer aandacht gekomen voor de samenhang tussen veiligheid en ontwikkeling. Voor dat inzicht is ook een nieuwe term bedacht, namelijk de 3D-aanpak: Defence, Diplomacy and Development. Dat betekent dat in een politieke conflictsituatie waarbij ook humanitaire hulp nodig is, de inspanningen van militairen, diplomaten en ontwikkelingswerkers op elkaar aansluiten.



7.2: Economische gevolgen

Globalisering heeft bijgedragen aan de totale mondiale welvaart. Door de globalisering kunnen bedrijven makkelijker investeren in regio’s waar ze de meeste winst denken te maken, bijvoorbeeld omdat de arbeidskosten daar laag zijn.

Sommige ontwikkelingslanden profiteren zichtbaar van deze positieve gevolgen van ontwikkeling. In deze landen worden veel eenvoudige massaproducten voor de wereldmarkt zoals kleding en schoenen gemaakt. Met de opbrengsten daarvan is de infrastructuur uitgebreid, het onderwijs verbeterd enzovoort.

Toch heeft de globalisering voor veel andere ontwikkelingslanden in economisch opzicht meer nadelen dan voordelen. Deze landen krijgen te maken met de negatieve gevolgen van globalisering. Westerse bedrijven willen liever niet investeren vanwege de gewelddadige conflicten, de slechte infrastructuur, de corruptie, de politieke en juridische instabiliteit en het gebrek aan geschoold personeel. In ontwikkelingslanden verschijnen steeds meer goederen uit andere landen die binnenlandse, eigen producten verdringen. Die bedrijven en ondernemers raken daardoor veel omzet kwijt.

Voor een deel gaat het om oneerlijke concurrentie. De arme landen kunnen deze concurrentie weren door protectionisme toe te passen. Als je een hoge invoerbelasting heft op buitenlandse producten, maak je deze importproducten duurder dan je eigen producten.

Om regels op te stellen voor de wereldhandel en dit soort handelsconflicten op te lossen en te voorkomen is de Wereldhandsorganisatie opgericht (WTO).

De WTO is een organisatie waarbij de 142 aangesloten landen onderhandelen en overleggen over internationale handel. De belangrijkste doelstelling van het WTO zijn:

• Het bevorderen van internationale handel;

• Het tegengaan van protectionisme;

• Het bestrijden van het dumpen van producten zoals landbouwoverschotten;

• Het oplossen van handelsconflicten tussen landen.

De meeste leden van het WTO zijn ervan overtuigd dat ook de ontwikkelingslanden profiteren van een vrije wereldhandel. Maar op deze visie bestaat ook kritiek, vooral vanwege het mechanisme van de oneerlijke concurrentie. Maar naast protectionisme zou ook subsidiëring aangepakt moeten worden. Een eerlijke wereldhandel zou enorm belangrijk zijn voor de ontwikkelingskansen van arme landen.

Er zijn ook antiglobalisten, ook wel andersglobalisten genoemd, zij zijn tegen de oneerlijke internationale verhoudingen, tegen vrijhandel en tegen de grote vrijheid die internationale bedrijven tegenwoordig hebben om overal actief te zijn. In plaats van vrijhandel willen de andersglobalisten graag het stimuleren van regionale handel. Waarbij zoveel mogelijk voorkomen moeten worden dat producten over de hele aarde worden vervoerd.



7.3: Culturele gevolgen

Globalisering heeft ook grote invloed op de cultuur van ontwikkelingslanden. Informatie is een steeds belangrijker product geworden en dus toegang tot die informatie is belangrijk. In veel ontwikkelingslanden is informatie alleen toegankelijk voor mensen uit de hogere sociale klassen.

Globalisering betekent dat de westerse cultuur de eigen cultuur van veel ontwikkelingslanden steeds meer verdringt.

De westerse invloed leidt in sommige landen tot een tegenreactie, waarbij men de eigen culturele identiteit sterk benadrukt. Vooral ouderen hechten vaak meer aan hun eigen traditionele waarden.

Volgens de Verenigde Naties vormen de culturele identiteit en de menselijke waardigheid het fundament onder elke ontwikkelings. In 1996 kwam de Wereldcommissie voor Cultuur en Ontwikkeling bijeen die een aantal richtlijnen opstelde. Zo zou iedereen, land én individu, zich moeten houden aan een soort basispakket van normen en waarden die afgeleid zijn van:

• De universele mensenrechten;

• Het principe van een democratische rechtsstaat;

• De bescherming van minderheden;

• De erkenning van culturele verscheidenheid.

REACTIES

M.

M.

Ik vind deze samenvatting echt toppie!! Ik hoef alleen nog maar een paragraaf van H.3 toe te voegen zelf en na tekijken en te verbeteren. Echt bedankt ! je hebt me zo goed geholpen!

12 jaar geleden

M.

M.

Echt een goede samenvatting!! Ik maak de samenvattingen altijd veel te lang, maar deze is precies goed! Heel erg bedankt!!

11 jaar geleden

N.

N.

SUPERRR!!
om nog even snel wat te leren voor een V-Toets :)

11 jaar geleden

T.

T.

Helemaal top, heb een 7,2 gehaald!

11 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.