Hoe kies jij een studie?

Daar zijn wij benieuwd naar. Vul onze vragenlijst in en bepaal zelf wat voor beloning je daarvoor wilt krijgen! Meedoen duurt ongeveer 7 minuten.

Meedoen

Sportkunde - Sportfilosofie (Steenbergen & Tamboer)

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 1e klas hbo | 4994 woorden
  • 10 januari 2011
  • 63 keer beoordeeld
Cijfer 6
63 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Overweeg jij om Politicologie te gaan studeren? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Politicologie wel wat voor jou! Tijdens deze bachelor ga je aan de slag met grote en kleine vraagstukken en bestudeer je politieke machtsverhoudingen. Wil jij erachter komen of deze studie bij je past? Stel al je vragen aan student Wouter. 

Meer informatie
Uittreksel: Jan Tamboer en Johan Steenbergen - Sportfilosofie

1 Sport en filosofie.

1.1 Sportfilosofische vragen.
De verbinding tussen sport en filosofie is niet voor de hand liggend, dit doordat dualistisch mensbeeld: mens opgevat wordt als bestaande uit “lichaam” en “geest”. Bij dualistisch mensbeeld met negatieve lichaamswaardering wordt lichaam als onderschikt aan de geest gezien.

Toch steeds meer filosofen op terrein sport actief, omdat:

- Toegenomen belang sport in samenleving


- Wijzigende opvatting van taken en pretenties in de filosofie.

Bij filosoferen, onderzoeken grondslagen, kan men 3 momenten onderscheiden:

- Analytisch: verhelderen begrippen, vooroordelen en vanzelfsprekendheden, waardoor distantie.

- Sociaal-kritisch: vragen stellen bij denkbeelden,vooronderstellingen en niet vaststaande feiten.

- Existentieel: het doorbreken van kaders en zo het ontwikkelen van eigen visie.


1.2 Sporthandelingen.

Handelingen?

Verschillende visies op het menselijk lichaam: verschillende lichaamsbeelden:

- Substantieel lichaamsbeeld: lichaam gezien als machine (alles binnen de huid), maar wie

Bedient de machine: neigt naar dualistisch mensbeeld. Lichaam substantieel mens beeld opgedeeld in lichamelijke en niet lichamelijke factoren (psychische en sociale en die weer in inwendige en uitwendige factoren). Deze factoren staan in extrinsiek verband: kunnen onafhankelijk van het lichaam beschreven en gedefinieerd worden.

Handelingen worden hierbij gezien als een vrijwillige, doelgerichte lichaamsbeweging en zijn van secundair belang.


- Relationeel lichaamsbeeld: mensen primair gezien als handende wezens.

Intentionaliteit, intrinsieke relaties: betekenisrelaties (om te…) Water is voor een brandweerman om te blussen en voor dorstig iemand om te drinken. Betekenisrelatie toegekend aan de hand van werkwoorden. Zintuigen mensen bepalen de bedoeling van de handeling.

Handelen is hier geen lichamelijke activiteit waar nog iets aan moet worden toegevoegd, maar is in die zin lichamelijk.



2. Wat is sport?

2.1 Inleiding.
Het is niet gemakkelijk antwoord te geven op de vraag: “wat is sport”? M.b.v. demarcatiecriteria moet het begrip worden afgebakend.

Centraal bij het vinden van antwoord: Wat maakt een handeling tot een sporthandeling?


2.2 Het dubbelkarakter van sport.

Essentialsme: bekijkt de noodzakelijke kenmerken van sport. Bij zoeken antwoord wordt gekeken naar verschillende essenties, zoals spel competitie of fysieke inspanning.

Operationalisme: bekijkt wat de media,politiek,bedrijfsleven e.d. vind. Verschillende media denken anders over sport, waardoor de scheidingslijn tussen sport en niet-sport door hun wordt bepaald.

Ontleent haar identiteit aan vrije spel van media, ideologische en maarschappelijke krachten.

Spelen vormen een familie, ze hebben allemaal wel overlappende eigenschappen en gelijkenissen, maar bezitten geen gemeenschappelijk kenmerk wat alle spelen bezitten: geen essentialistische definitie. Spellen bevatten wel verwantschappen en gelijkenissen.


Er is ook geen gemeenschappelijke essentie voor sport.

Intrinsiek doel (wat doet iemand bij sport?): doel van het spel volgens de spelregels (koning aanvallen tegenstander en eigen verdedigen bij schaak)

Extrinsiek doel (waarom doet iemand sport?): ontspannen, geld verdienen enz.

intrinsiek doel geldt altijd maar voor één sport, extrinsieke doelen kunnen voor meerdere sporten gelden.

Operationalistisch denken: alleen extrinsieke doelen in vizier (sport als instrument), intrinsieke doeleinden niet

Bij essentialistisch denken ligt de nadruk (te) veel op eigenheid van de sport.

Dubbelkarakter van de sport: er kan gekeken worden naar eigenheid van de sport en de "inbedding in diverse verbanden"



2.3 Eigenheid van de sport.
In veel literatuur worden het spelelement en lichamelijke activiteit als noodzakelijke voorwaarden voor sport gezien en behoren deze dus altijd tot de eigenheid van sport.

2.3.1 Sport en spel

Spel werd vroeger gezien als het tegenovergestelde van arbeid, daarom protest tegen betaald voetbal.

Onderscheid moet er worden gemaakt tussen spel als play en spel als game.

Bij spel als play wordt er meestal gedoeld op de speelse attitude, twee belangrijke aspecten hiervan:

- vrijheid: vrijwilligheid en ‘staat open voor het mogelijke’


- autoteliciteit (autos = zelf en telos = doel): de speler is niet uit op het realiseren van een buiten de activiteit gelegen doel.

Kenmerkend voor een game zijn de volgende 4 elementen (volgens Suits):

- men poogt doel te bereiken. 2 typen doelen:

- specifiek doel (lusory goal): laat zich alleen in termen van de regels van een specifiek spel

beschrijven: intrinsiek doel van een spel.

- pre-lusory goal: onafhankelijk van specifiek spel, bijvoorbeeld als eerst finischlijn passeren of

meer doelpunten maken dan tegenpartij)

- bij nastreven pre-lusory goal maakt men gebruik van middelen die de regels toestaan.

- Men laat zich leiden door bepaalde constituerende regels, regels die meest efficiënte manier om pre-lusory goal te verbieden (bijvoorbeeld: marathonloper neemt de bus)

- Spelen spel vertoont lunsory attitude: welbewust onnodige obstakels nemen.

Samenvattend: spel als game wordt gezien als een vrijwillige poging onnodige obstakels te overwinnen.

Opmerking over Suits model:


- Indruk dat genoemde elementen zelf als essenties van het spel (in de zin van game) worden opgevat. Worden deze elementen als familiegelijkenissen opgevat, dan kan begrip game beter benaderd worden.

- Doelen (wat?) van spel moeten niet verward worden met motieven (waarom?).

- Er is geen logisch noodzakelijk verband tussen game en play, alhoewel dit wel zo lijkt.

Game is een ruimer begrip dan bevat sport. Welke eisen moet een game hebben om als sport bestemt te worden? Dit is altijd afhankelijk van externe invloed en waarderingen.

Enkele antwoorden op deze lastige vraag:

- Sport moet vaardigheidspel zijn, o.a. gokspelen worden zo uitgesloten.

- Sport is agonaal: het meten van eigen vaardigheden, hetzij met de elementen (bergbeklimmen), hetzij met zichzelf, hetzij met anderen, hetzij met een abstracte limiet (record).

Het begrip agonaal is dus ruimer dan wedstrijdsport!

- Sport bezit vaardigheden van fysiek karakter (physical skill).

- Sport is geïnstutionaliseerd: heeft eigen bond, regels, ledenadministratie e.d.

Wedstrijd sport verdeeld in:

- resultaat-geörienteerd (purposive/refereed sports): o.a. balsporten, atletiek en wielrennen

uitslag van wedstrijd wordt door scheidsrechter vastgesteld.

- vorm-geörienteerd (aesthetic /judged sports): o.a. turnen, schoonspringen en kunstschaatsen

jury beoordeeld prestaties


Bevatten beiden de game kenmerken en zijn spelsporten.

NB: Aangezien autoteliciteit voor play kenmerkend is, zal van een speelse attitude minder sprake zijn, naarmate deelname aan een game (zoals spelsport) meer vanuit extrinsieke doeleinden wordt gemotiveerd.

De relatie van play en sport kan niet duidelijk gesteld worden, want is ook afhankelijk van normatieve aspecten: normen en waarden in de sport (wanneer is er nog sprake van een speelse attitude?).

2.3.2 Sport en lichamelijke activiteit.

Men acht definiërend voor sportbeoefening dat er lichamelijke activiteit plaatsvindt.

Onderzoekers beperken zich tot lichamelijke activiteit die plaatsvindt in vrije tijd, niet op werk (behalve bij bedrijfsfitness). Twee problemen als lichamelijke activiteit sport kenmerkt:

- ontkoppeling spelelement (zie volgende §)

- gemakkelijk met termen omgaan: geen heldere definitieverschillen tussen bijvoorbeeld spel, sport, lichamelijke activiteit en exercise.

De interpretatie van lichamelijke activiteit is afhankelijk vanuit welk lichaamsbeeld dit wordt bekeken:

- substantieel mensbeeld:

Lichamelijks activiteit: kan zowel geestelijk als lichamelijk worden opgevat, dus zowel schaken als boksen zouden een sport zijn (dualistisch)..

Lichaamsbeweging vanuit substantieel lichaamsbeeld:er kan een verplaatsing worden waargenomen veroorzaakt door de skeletspieren (buiging/strekking spier) dan is schaken bijvoorbeeld geen sport. Ook kan er gekeken worden naar inspanningfysiologische criteria (snelheid, kracht, uithoudingsvermogen, lenigheid e.d.).


- Relationeel mensbeeld:

Lichamelijke activiteit bekeken aan de hand van werkwoorden als ademhalen, bewegen, aanraken. Verschillende handelingstypen, zoals bewegingshandelingen ("om te..-relaties)

Bewegingshandelingen primair gericht op verplaatsing: specifieke tijd-ruimte verandering ten opzichte van de omgeving. Voetbal dan dus wel een sport (dribbelen, passen enz.), schaken niet: iemand anders kan ook de schaakstukken verplaatsen.

Alleen kenmerk lichamelijke activiteit is te ruim criterium voor sport, ook moet gekeken worden naar:

spelelement en inbedding van de sport in ruimere verbanden.

Olympische sporten zijn anogale physical games. Het zijn spelsporten met een wedstrijdelement en in die zin dusdanig lichamelijk van aard, dat het lusory goal steeds een bewegingsprobleem definieert.

In de manier waarop het verplaatsend omgaan met de omgeving tot probleem gemaakt en beoordeeld wordt, kunnen we 2 hoofdgroepen onderscheiden:

- resultaatgeörienteerd: houdend aan de spelregels moet resultaat bereikt worden onafhankelijk van de manier waarop

- vormgeörienteerd: beoordeling heeft betrekking op de wijze waarop het resultaat behaald word (bijvoorbeeld turnen)

Skischansspringen is zowel resultaat als vormgeoriënteerd.

Bij de Olympische Spelen gaat het niet om wedstrijden in spierkracht, lenigheid, uithoudingsvermogen of het uitvoeren van lichaamsbewegingen, maar om vergelijkingen op het gebied van het verplaatsend omgaan met de omgeving. Het gaat uit van de handelingstheoretische visie. Fysiologische vaardigheid worden gezien als voorwaarden: zonder deze zouden de bewegingshandelingen niet kunnen worden uitgevoerd.

Veel Amerikaans sportfilosofen: sport is per definitie een physical game, met zowel spel- als bewegingshandelingen, al dan niet aangevuld met het wedstrijdelement.


Conclusie: ontbreekt zowel het spel-element als de lichamelijke activiteit, dan voert een handeling zonder meer niet aan tot enige voorwaarde om als sporthandeling te kunnen worden aangemerkt.



2.4 De inbedding van sport in diverse verbanden

Sport is een constructie, afhankelijk van tijd en plaats, zoals we dit ook al zagen m.b.t. de eigenheid van de sport (belang fysiologische criteria en rol instituties e.d.)

2.4.1 Sport als instrument
Bij sport als instrument kunnen middelen en doelen gescheiden worden

Sport kan als instrument worden opgevat door:

- Individueel (mircro sociale functies):

Extrinsieke doelen geven antwoord op de vraag waarom mensen aan de bepaalde sport doen:

- intrinsieke motieven: bijvoorbeeld wil m.b.v. bepaalde strategie koning schaakmat zetten

- extrinsieke motieven: bijvoorbeeld ontspanning

Zolang een motief niet aan een activiteit gekoppeld wordt, is het steeds voor meer dan één uitleg vatbaar. Bijvoorbeeld: “Ik vind het uitdagend”, voor die persoon kan het best zijn dat hij alleen surfen uitdagend vind. Dan ontstaat er een mengeling van intrinsieke en extrinsieke motieven.

Extrinsieke motieven verwijzen direct naar de sociaal-culturele inbedding van sport, omdat de motivatie van een persoon onder invloed staat van socialisatieprocessen en een verinnerlijking van waarden en normen.


- Instituties (macro sociale functies)

Taak instituties (o.a. KNVB, UEFA, FIFA e.d.): creëren van voorwaarden opdat intrinsieke doeleinden van de praktijk (o.a. voetbal, filosofie en natuurkundeonderzoek) in kwestie optimaal gerealiseerd kunnen worden.

Instituties ontstaan na het ontstaan van praktijken en ontleden hiervan hun bestaan

Instituties willen ook extrinsieke doeleinden realiseren: praktijk waar zij voor staan te promoten. Om geld, prestige en macht te verkrijgen wordt het instrumentele karakter benadrukt.

Extrinsieke taken instituties verdeeld in 5 sociale functies van instituties: sociaal emotionele,

socialiserende, integratieve functie, politieke en functie van sociale mobiliteit.

Recenter is de vierdeling: karaktervorming, sociale binding, gezondheid en economie

Via de benadering van sport als instrument wordt zo op twee manieren aangegeven dat de eigenheid van sport nooit een absolute is.

Instrumentalisme: sport wordt in de dienst gesteld van extrinsieke doeleinden, met het gevolg dat sport nog uitsluitend als een instrumentele activiteit worden begrepen. Bijvoorbeeld: gezondheid wordt bij voetbal een dusdanig belangrijk extrinsiek doel, dat het scoren van doelpunten van ondergeschikt belang is en diegene die de meeste spierarbeid heeft verricht als winnaar worden benoemd.

Instituties kunnen bijdragen aan het proces van instrumentalisering, maar dit ook juist voorkomen.


2.4.2. De sociaal-culturele inbedding van sport.

Sociaal culturele verworfheden en vanzelfsprekendheden hebben invloed over hoe mensen over sport denken (dubbelkarakter van de sport). Ter illustratie e drie punten:

- Fundering van spelregels:

Spelregels definiëren welke handelingen mogen worden verricht om het beoogde intrinsieke speldoel te realiseren. Deze zijn afhankelijk van tijd en plaats. In IJsland is boxen bijvoorbeeld verboden en recent werden de regels strengen i.v.m. veiligheid.

- Relatie tussen spelregels en rechtsregels:

Wat van een scheidsrechter mag, mag niet altijd van justitie: iemand knock-out slaan bij boxen bijvoorbeeld. Het recht kan zo invloed hebben op de eigenheid van de sport.

- Verspreiding en populariteit van sporten:

Volgens Van Bottenburg moet een verklaring voor dit verschijnsel vooral gezocht worden in de maatschappelijke verhoudingen en de historisch gegroeide verhouding tussen landen. Volgens Eichberg speelt hierbij voor de intrinsieke waarden van sport de belangrijkste rol.

Waarschijnlijk ligt “de waarheid” hier tussenin.


2.5 Alternatieve sportvormen.

Vroeger voornamelijk traditionele sport: prestatie en competitie (wedstrijdsport, verenigingsport).

In jaren zestig waardeverschuiving: meer waarden die gerelateerd kunnen worden aan vrije tijd, levenskwaliteit en zelfverwerkelijking. Dit leidde tot:


- Versporting: een lichamelijke activiteit wordt een traditionele sport. Bijvoorbeeld beachvolleybal: nu eigen regels, competities en instituties. (“isolering en accentuering van het prestatiemotief”)

- Ontsporting: presteren, winnen en records maken plaats voor lichaamservaring, plezier hebben en je lekker voelen.

Op basis van motieven heeft Crum de modi van de sport bedacht: waarbij hoofdzakelijk wordt uitgegaan van de motieven van de sporter, maar waarbij tevens de organisatiewijze op de achtergrond wordt meegewogen. Verdeeld in:

- Topsport, dominant motief: presteren, status en inkomen.

- Wedstrijdsport, motief: sociaal contact, ontspanning, gezamenlijke ervaring van spanning van een wedstrijd en subjectief presteren.

- Recreatiesport, motief: sportieve recreatie, gezamenlijkheid en ontspanning.

- Avontuursport, motief: avontuur en spanning. (bergbeklimmen, parachutespringen e.d)

- Lust-/pret-/pleziersport, dominant motief: exclusief plezier (in context vakantie en toerisme), o.a. tropische zwembaden. In Engles 5 S’-en: sun, sea, sand, snow en sex.

- Cosmetische sport, motief: het model-uiterlijk.

- Fitnessport, motief: fysieke fitness en gezondheid. (ook joggen en fietsen: conditie!)

Crum maakt verder indeling op organisatiewijze, maar dit lijkt voor schrijvers niet van belang bij de vraag naar “wat is sport?”.

In hoeverre word de definiëring van de sport door motieven bepaald?


- Onderscheid tussen topsport en wedstrijdsport enkel gebaseerd op extrinsieke motieven.

- Wij zowel wedstrijd-, als top- als recreatiesport gaat het om games om physical games, waarbij het wedstrijd element bij recreatiesport kan ontbreken.

- Avontuursport en lust-/pret-/pleziersport zijn Physical games, waarbij men dus vrijwillig onnodige obstakels probeert te overwinnen. Het al dan niet geconstitutionaliseerd zijn van de regels maakt bij de indeling niets uit.

Algemeen: de verschillende modi (eerste vijf!) verschillen onderling minder dan gesuggereerd: gaat steeds om physical games waarbij het wedstrijdelement (en daarmee institutionalisering) van elkaar verschilt.

In alle gevallen kan blijkt worden gegeven van de speelse attitude in de zin van play.

Kernprobleem is dat modi overwegend gesorteerd zijn op extrinsieke motieven, waardoor sport vanuit instrumenteel beeld gezien wordt: tamelijk operationalistisch gedefinieerd.

Bij fitness is gezondheid het intrinsieke doel van de sport. Kenmerken van game ontbreken. Het overwinnen van obstakels (bijvoorbeeld dikke buik) wordt zo efficiënt mogelijk gedaan en als het doel bereikt is wordt er (soms) gestopt met de activiteit. Ook het spelelement (behalve bij fitness wedstrijden) ontbreekt. Waarom fitness dan als sport zien?

Fitness is wel physical, maar slaat niet op bewegingsprobleem in de zin van verplaatsend omgaan met de omgeving. Wat normaal gesproken een voorwaarde is, kracht, conditie e.d., is bij fitness een intrinsiek doel.

Sportwerkelijkheid dus opgedeeld in drie hoofdgroepen:

- Harde kern: physical games

- Grensgeval: denksport

- Grensgeval: fitnessport. Men zou hier kunnen zeggen dat het gezondheidsmotief het spelelement verdrongen heef, maar dan moet men kunnen aantonen dat dit vroeger andersom was.


3. Sport en samenleving.

Noot: Aan empirisch onderzoek ligt altijd een bepaald beeld van werkelijkheid ten grondslag.


3.1 Inleiding

Kearnyrapport (1992): sport heeft positieve invloed op individueel welzijn, maar ook op samenleving:

- democratisch fenomeen: normen en waarden

- intergratie

- sociale en maatschappelijke ervaringen: ook mensen actief in bestuur en commissies e.d.

- vergroot maatschappelijke betrokkenheid: daling leden maatschappelijke instituties (kerk,

toneel), maar stijging deelname sport

Topsport bijzondere rollen:

- voorbeeldfunctie

- positieve nationale trots

- promotiemiddel

- belangrijke vorm van recreatie of amusement

- topsporters zijn indentificatiemodellen: beïnvloed vooral de jeugd.

 Sport lijkt volgens rapport nieuwe bindmiddel voor de samenleving, maar zijn veronderstellingen wel juist?



3.2 De relatie tussen sport en samenleving.
Franke deed onderzoek naar de vooronderstellingen van sociaalwetenschappelijke sporttheorieën en onderscheidde 3 basistypen:

- Correspondentietheorieën:


- Benadering van sport waarin sporthandelingen worden gekoppeld aan handelingen uit

dagelijks leven

- Accent ligt op de invloed van de samenleving als het geheel op de sport

- Analogie-perspectief: sport als afgeleide van het leven van alledag.

Spiegel-metafoor: sporthandeling worden geacht kenmerken uit allerdaagse leven te

weerspiegelen, af te beelden of te reproduceren.

Rigauer: verwantschap sporthandelingen en arbeidshandelingen: prestatiegerichtheid,

specialisatie, bureaucratisering e.d.

Hegemonietheorie: hierin staat niet de arbeid centraal, maar de onderlinge sociale machtsverhoudingen. Hegemonie: verschillende manieren waarop dominante klassen in de samenleving hun macht en invloedsfeer over andere groepen en klassen proberen uit te breiden.

Deze theorie staat op gespannen voet met dubbelkarakter van de sport: hier wordt namelijk alleen het sport-extern perspectief benaderd en niet de eigenheid van de sport.

- Tegenwereldtheorieën:


- Interpretaties van sporthandelingen met specifieke eigenheid

- Sport als compensatie

- Analogie-perspectief:

Lijkt lijnrecht tegenover correspondentietheorie te staan, omdat nadruk op specifieke eigenheid wordt gelegd, maar ook hier wordt als vetrekpunt van redeneren het leven van alledag gekozen.

- Idealiseringstheorieën

- Sporthandelingen worden vanuit een bepaald ideaalbeeld geïnterpreteerd

- Accent op de invloed van de sport op de samenleving, zoals ook bij taakgebruik:

sportief, tean-building, fair play e.d.

- Sport als voorbeeldfunctie

- Analogie-perspectief

- Meer individualistische benadering

(Tamboer en Steenbergen neigen naar deze theorie)

Franke en Morgan: de uitgangspunten van de theorieën omzeilen de vraag naar de eigenheid van de sport a piori.

Volgens Morgan worden o.a. economische principes tegenwoordig als behorend tot de eigenlijk van sport opgevat, waardoor plaats wordt gemaakt voor instrumentalisme.


3.3 Enkele specifieke thema’s.


3.3.1 Sport, media en commercie.

Sportinstituties verkopen uitzendrechten aan televisiestations, die reclametijd verkopen aan bedrijven. Elk van de drie laat zich leiden door ‘vrije markt’ en probeert zoveel mogelijk geld te genereren.


De grote vraag is: wanneer wordt er gesproken van instrumentalisme? Of terwijl: wanneer worden de extrinsieke belangen zo groot, dat de eigenheid van de sport verloren gaat.

Extrinsieke belangen, door sponsoren en media, leveren de sport(ers) ook veel geld op, wat de sport ten goede komt.

Telecratisering: sport past zich aan bij de wensen van de televisiemakers.

Bijvoorbeeld niet twee 20 minuten spelen bij honkbal, maar vier keer 12, zodat meer reclameblokken komen.

Niet alleen de televisiemakers en media hebben invloed op de sport, ook de sponsoren spelen een grote rol. Voorbeeld: Museeuw moest winnen van ploegleider bij wedstrijd in 1996, waardoor het publiek van een sportieve wedstrijd werd beroofd.

Tegenwoordig ook veel mensen in stadions voor andere belangen, zoals het onderhouden en creëren van zakenrelaties. Mensen kijken bij tennis dan soms alleen de vijfde set.

3.3.2 Sport en gezondheid

Jaren 70: veel mensen doen aan fitness en recreatief hardlopen. Wie aan sport deed, verbeterde zijn gezondheid en wie gezond was liet dit blijken door veel te sporten. De overheid stimuleerde dit, maar dit had ook te maken met maatschappelijke veranderingen (vooral religieuze waarden):

- toenemende erkenning van sport als culture basiswaarde

- cultuur ontwikkeld tot gezondheidscultuur

- nieuwe vormen van zonde- of schuldbesef, ongezonde handelingen raken getaboeïseerd

Dus: traditionele instrumentele opvatting over gezondheid maakt plaats voor representationele


gezondheidsopvatting, gezondheid is een sociaal symbool geworden.

Stijging gezondheid in waarden herarchie ook door:

- toenemende individualisering:

Vermijden hart- en vaatziekten teruggebracht op individuele verantwoordelijkheid.

- sterker wordend geloof in controleerbaarheid, beheersbaarheid en maakbaarheid van

gezondheid:

Gezondheid is geen lot uit loterij (fatum), maar een controleerbaar en merkbaar gegeven, een factum. Gezondheid niet bepaald door God of als nootlot. Sportbeoefening wordt gezien als normatief gedrag.

Entkörperlichtung: moderne technologie zorgt ervoor dat lichaam minder arbeid hoeft te verrichten, waardoor het lichaam zijn drang te bewegen op een andere manier moeten uit: d.m.v. sport (voorbeeld tegenwereld-theorie).

Controleerbaarheid lichaam weinig van toepassing op spelsporten, maar duidelijk wel bij fitnessport, alhoewel dit rekenwerk ook tot wanhoop kan leiden. Onderzoek naar bijvoorbeeld kankerverwekkende stoffen loopt altijd achter de feiten aan (time-lag). Veel stoffen zijn schadelijk, maar we weten dit niet: wereld van het onzichtbare, hierdoor proberen veel mensen zich vast te klampen aan de wereld van het zichtbare, zoals de fitnessport.

Het gezondheidsperspectief zit bij fitness in de eigenheid en is bij spelsporten een extrinsiek doel.


- opwaardering lichamelijkheid.

Naast geest wordt ook het lichaam steeds belangrijker geworden.

In moderne samenleving meerdere sociale praktijken, opgedeeld in 2 domeinen:

- noodzakelijkheid: instrumenteel karakter (in dienst van materiële (re)productie)

bijvoorbeeld: productiesector, gezondheidszorg. Ook economische principes

- sociale perfectionering: bevorderen menselijke excellentie

bijvoorbeeld: kunst, wetenschap en sport

We zien verschuiving van sport naar “noodzakelijkheid”, want hierbij gaan steeds vaker ook economische belangen een rol spelen (denk aan verzekeren sportblessures e.d.)

3.3.3 Sport en Olympisme
Grondlegger van de moderne Olympische Spelen is Pierre de Coubertin, de inspiratie van zijn gedachtebronnen:

- pedagogische vernieuwingen in Engeland: slappe, karakterloze Franse samenleving kon worden verbeterd door goede opvoeding, zoals in Engeland waar o.a. public schools (voor elite) waren (bedacht door Engelsman Arnold)

- internationalistische tendensen: de mondialisering kwam tot uiting in o.a. oprichting Internatiole Rode Kruis en Padvinderij.


- hernieuwde belangstelling voor oude Olympische Spelen en de ideologie hiervan: strijden om het hoogste en tegelijkertijd een gevoel van maat houden.

De Coubertin had de volgende doelen met het Olympisme:

- morele vorming van het individu via een harmonieuze opvoeding van geest, ziel en lichaam.

Het verleggen van grenzen en natreven van records.

- hervorming van de samenleving: wederzijds respect, onafhankelijk van sociale status en rijkdom.

- bevorderen onderling begrip tussen samenlevingen en staten

Kritiek op Oplympisme:

- optimistisch: universeel geldende morele principes, leiden tot dubieuze generalisering

- arbeidsklasse (professionals) werd niet tot Spelen toegelaten, dit vanuit oogpunt Engelse opvoeding (fair play)

Olympisme is een voorbeeld van een idealiseringstheorie, dus vooral aanhangers van

Correspondentietheorie hadden kritiek, zoals de Marxistische sportcritici:

- motieven de Coubertin waren politiek van aard en niet moreel (Engelse elite succes in Engeland door goed opvoeding)

- internationalisme was meer imperialisme (uitbreiden rijk)


Zijn de principes van de Olympische Spelen nog geldig, nu ook processen als commercialisering,

Politicering, professionalisering en mediasering parten gaan spelen? 2 principes:

- amateurisme: mensen mochten geen geld verdienen met sporten, waardoor sport alleen door de rijke elite kon worden beoefend en werd alleen gericht op de intrinsieke waarden. Tegenwoordig zijn professionals ook niet alleen uit op het verdienen van geld als extrinsiek motief om de sport te beoefenen.

- citius, altius, fortius (sneller, hoger, sterker): dit is een intern goed van de O.S. gebleven. Sporters willen nog steeds graag de beste zijn op hun onderdeel. De vraag is alleen of in de toekomst het IOC (institutie) of de tv-stations het beleid gaan maken (zie voorbeelden 3.3.1.)

3.3.4 Sport en sociale integratie

Discrimineren betekent “onderscheid maken” (segreren) en dit lijkt weinig te maken te hebben met

sport. Maar met wedstrijdsport probeert men de beste te zijn en zich dus te onderscheiden. Eigenlijk is

veel sport, volgens de wet, discriminatie, maar er is een gedragscode ter voorkoming en bestrijding

van discriminatie in de sport. Vanwege gebod op gelijke kansen in de sport is het maken van

onderscheid soms gewenst.

Begrip integratie betekend: samengaan van verschillende delen tot een (meer homogeen) geheel.

Er zijn verschillende vormen van sociale integratie:

- functionele integratie: effectieve afstemming en coördinatie van handelingen

bijvoorbeeld: trainer stelt beste speler op


- morele integratie: overeenkomen normen en rechtvaardigheid

bijvoorbeeld: bij intergratie vrouwen en invaliden meer gedoeld op morele dan functionele.

- expressieve integratie: erkenning (en bieden mogelijkheid tot ontwikkeling) van een individuele en collectieve identiteit. Ruimte voor flexibiliteit, begrip en tolerantie.

bijvoorbeeld: vriendenteams

Integratie kan op twee manieren:

- In sport: verschillende bevolkingsgroepen gaan aan sport doen en komen zo in contact.

- Door sport: sport als middel om op andere terreinen te integreren

Verschillende integratieniveaus:

- Structureel (participatie en toegankelijkheid):

- in sport: vooral fundamentele en morele argumenten spelen rol, bijvoorbeeld selectie nationaal

team. Competieve integratie: bijvoorbeeld allochtone teams spelen competitie.

- door sport: vooral van toepassing in de topsport, maar ook via banen in de sport (o.a.

bestuurlijke functies)

- Cultureel (beeldvorming en normen en waarden)

- in sport: ruimte voor eigen identiteit en zingeving door sport.


Zowel morele als expressieve argumenten spelen in het proces van sociaal

culturele integratie in sport een centrale rol. Door aan sport te doen voegt men zich enerzijds in bestaande normen en waarden en anderzijds vraagt het om respect en acceptatie van eigen identiteit.

Door toenemende pluriformiteit van waardenoriëntaties kan de eigenheid van de sport worden aangetast.

- door sport: Topsport kan voorbeeldfunctie hebben, maar ook stereotypen denkbeelden

bevestigen. En zo bijdragen aan bijvoorbeeld racisme. Hetzelfde kan plaatsvinden op recreatief niveau, bijvoorbeeld bij emancipatie van de vrouw.

- Sociaal-affectief (sociale contacten)

- in sport: draagt bij aan sociale contacten en vriendschaprelaties. De vraag is alleen of sportdeelname meer sociaal-affectief integreert dan dat iemand lid wordt van bijvoorbeeld een muziekvereniging. Bij sport is er in elk geval voorselectie: rijke autonome man kan op voetbal gaan en zo met allochtonen in contact komen.

- door sport: integratie blijft vooral tot functionele beperkt. Morele en expressieve overwegingen leiden ertoe dat vriendschapsrelaties vaak groepsgebonden zijn (op sekse, leeftijd e.d.)

Wel veel allochtonen in betaald voetbal, maar bij mediale onderdelen Nederland (hockey, roeien, zwemmen e.d.) nauwelijks allochtone Nederlanders: er zijn nog steeds grote cultuurverschillen.

Algemeen: sport kan integrerend werken, maar men moet oppassen dat niet het tegenoverstelde gewenste effect wordt bereikt (o.a. aanscherpen van vooroordelen)



Overige belangrijke punten.
Verandering in waarden door:


- Individualisering en liberalisering: gezondheidscultuur a.g.v. individualisering en liberalisering; je gezondheid is je eigen verantwoordelijkheid. Zelf pf meer betalen als je ziek wordt a.g.v. eigen gedrag

- Hedonisme: de lol staat centraal (bij avontuur en lustsport)

- Secularisatie: nieuwe vormen van goed (gezond) en fout (roken, weinig bewegen), maakbare gezondheid i.p.v. voorbestemd/lot

- Opwaardering van de lichamelijkheid: enerzijds bewegingsarmoede (auto naar werk), anderzijds geld neerleggen om te kunnen “fietsen in een healthclub”


Verdere begrippen:

- Narcisme: zien en gezien worden (bij cosmetische en fitnesssport)

- Empirisme: kennis opdoen door waar te nemen

- Rationalisme: door denken en beredeneren kennis opdoen (zintuigen zijn niet betrouwbaar!)

- Holistisch: theorie die levensverschijnselen beheerst acht door de totaliteit van het levende

- Gezondheid (WHO): het vermogen tot lichamelijk, geestelijk en sociaal “normaal” (naar eigen kunnen) functioneren in de samenleving

- Fitheid (Bouchard e.a):

- Prestatie-gerelateerd: CLUSK, FITT

- Gezondheids gerelateerd: neuromusculair, cardiovasculair, respiratoir, metabool,

- Polarisatie: het vormen of ontstaan van scherpe tegenstellingen.


- Panacee: middel tegen alle kwalen (wondermiddel)

- Externe democratiesering van de sport: Mensen gingen eerst alleen in verenigingen sporten, maar nu ook meer voor hun zelf. Mensen gaan meer fietsen, wandelen, hardlopen.

Sport wordt toegankelijker gemaakt voor de mensen. Zo de overheid ook meer financiën

- edectische handelwijze: verschillende ideologieën combineren tot één nieuwe ideologie.

- Natuurgoddienst bij Olympische Spelen: Door gebruik van een schaal en dan via de zon wordt de fakkel ontstoken in Olympia

- Alternatief van morgan: volgens morgan is het het probleem van de genoemde kritische sporttheorieen dat ze niet of nauwelijks oog hebben voor de interne logica van de sportpraktijk. er is volgens morgan een te eenzijdige benaderingswijze. er is sprake van "the invasion of one sphere of life and sets of goods by another.


Belangrijke punten NRC artikel.
Ontwikkeling die van de belang zijn voor sport:

- 1789: revolutionaire patriotten (democraten) plegen staatsgreep en kondigen grondwet af

alle Nederlanders krijgen burgerrecht  opheffing van standverschillen

- 1810: franse invloed: onderwijs nationaal geregeld

- 1848: in europa grote revoluties, om de in NED te voorkomen Thorbecke meer democratische grondwet op  constitutionele monarchie

- einde 1800: betere omstandigheden arbeiders

- 1950: verzuiling: katholieken, gereformeerden, liberalen en sociaal-democraten


verzuiling verstekt tegenstelling in samenleving.

- In jaren 60 economie minder stabiel  steeds meer mensen nemen de vrijheid en houden er eigen overtuigingen op na (individualisering)

- de pil lijdt toch grotere vrijheid in relatie tussen mannen en vrouwen

- jaren 60 en 70  immigratie voor smerig werk  multiculturele samenleving

- 2000: strenger vreemdelingenbeleid



Belangrijke punten uit reader:

Bert Monbarg: Sportgeschiedenis

Les 1: “zie poster”

Les 2: “populariteit sport”, te wijten aan:

- invloed klimaat en landschap

- lichaamsbouw

- verschillen in voorzieningsniveau

- ongelijke kosten

- algemene menselijke voorkeuren voor intrinsieke kenmerken

- individualisering

- het Ard en Keesie-effect (voorbeeldsporters, men wilde dit ook bereiken)

- lokroep voor het grote geld (bijvoorbeeld bij voetbal)

- invloed van televisie

Maar: sportkeuze voornamelijk afhankelijk van maatschappelijke en sociale veranderingen en invloeden, machtsverhoudingen en statusverschillen

Ook de beeldvorming (imago) van een sport is belangrijk, daarom is korfbal bijvoorbeeld niet zo populair. Wordt ook als minder modern gezien door de geringe professionalisering, internationalisering en specialisering.


Les 3: “veranderingen in sportdeelname en deelnemers”

- beroepssport vs beroepssport:

- midden vorige eeuw was het in Engeland niet netjes er geld voor te krijgen. Er werden voor

professionals ook andere regels toegepast dan voor amateurs.

- amateurisme werd door O.S. gestimuleerd. De echte liefhebber deed ook aan ‘fair play’.

- deelname vrouwen sport:

- na 1e W.O. ging deelname sport dor vrouwen pas groeien, omdat ze zware klussen moesten

doen toen mannen aan het front waren

- hiervoor deden vrouwen soms aan volksvermaak (o.a. schaatsen)

- bloot was bij vrouwen tot voorkort verboden (o.a. invloed zwemmen)

- rond 1930 zwemmen voor vrouwen in de lift, eerste wedstrijd voor vrouwen in 1884.

- sociaal milieu

lagere klassen imiteerden de elite, waarnaar de elite weer een nieuwe andere sport zocht.

- gehandicapten, jeugd en ouderen

na jaren 60 ging minimumleeftijd voor sport van 12 naar beneden en konden ook andere speciale groepen mensen aan sport doen.

Maarten van Bottenburg: sociale geschiedenis van de sport, op te delen in drie periodes:


- Opkomst sport (1880-1914)

Bij aanbreken 20ste eeuw sport opgebouwd uit: inheemse, Duitse en Engels sport.

Rond 1850 gaat de gegoede burgerij en elite gaan zich met organisatie van sport bezighouden, om sport beschaafder te maken. Zelf doen ze niet actief aan sport.

Vanaf 1870 Engelse sporten in Nederland door o.a. hoogopgeleide studerende jongeren. Zij introduceerden dit in Nederland om zich te verzetten tegen de fatsoensnormen.

Dit vond tegelijkertijd plaats met van de toename transport en communicatiemogelijkheden, bovendien nationale krant, vlag e.d., waardoor internationale competities konden worden gespeeld. Pim Mulier is zoon van rijke burgumeester, zag in Noordwijk Engelse jongen voetballen en richte in 1879 eerste Nederlandse voetbalclub op. Hij speelde zelf mee en organiseerde voor verschillende sporten wedstrijden. Winnaars mochten van de gegoede burgerij geen prijzen krijgen en daarom veranderden zij de wedstrijdregels.

Begin 19e eeuw: sociale daling voetbal. Spart speelde in Nederland tegen Engelse club, daarom eigen stadion, entreegeld e.d. O.a. hierdoor gingen arbeiders ook voetballen en vormden amateurclubs, ook doordat arbeidstijden werden verkort en salarissen stegen. Voetbalbond liet ontwikkeling volkvoetbal vrij en konden dus ook deelnemen aan competities. Voetbal werd populair en ook media schonk hier veel aandacht aan. Gymleraren fel tegen engelse opkomst, zij hadden opvoedkundige visie m.b.t. LO.

- Vorming versus prestatiestreven (1914-1940)

Net zoals gymleraren waren protestanten, katholieken en socialisten tegen prestatiestreven. Toch is de sport nooit echt verzuild geraakt, wel hebben confessionele en socialistische organisatie de pedagogische kijk op sport in stand gehouden (o.a. lichamelijk “opvoeding”).

Van Tuyll bevriend met De Coubertin en richte NOC op om Nederland de Spelen te laten organiseren. Uit eindelijk voor het eerst in 1928: groot succes. O.a. internationale hockeyregels werden in Nederland gehanteerd, zodat we ook mee konden doen met hockey.

Vooral voetbal erg populair na 2e W.O., want:


- mobilisatie: soldaten gingen voetballen

- inkomen arbeiders steeg en verkorting van de werkweek

Hierdoor ging de elite van voetbal over op hockey, cricket of tennis (distinctiezucht). Vrouwen gingen vooral tennissen en hockeyen.

- Diffusie en differentiatie (1945-heden)

les 4 en 5: Olympische Spelen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.